Gosen Albertsz, zoon van Albert NN, geboren ca. 1560, overleden 1612-1615
Gehuwd met
Jannitgen NN
Bron: archiefeemland.nl
Op 29 augustus 1586 is aan Gosen Albertsz burgerrechten verleend.
Op 15 juli 1598 is Gosen Albertsz door het stadsbestuur van Amersfoort opgedragen ’s middags om een uur verder te gaan met zijn werk voor de stad tot het klaar is.
Op 12 mei 1609 hebben Gosen Albertsz en Jannitgen, zijn vrouw, gelicht het geld dat Aert Jochemsz in bewaring heeft gegeven, 4 gulden 18 stuivers en 8 penningen. Gosen is borg voor het aandeel van zijn vrouw, conform het appointement op het rekest gedaan door Gosen Albertsz en Hans de Ruyter van 10 mei jl.
Op 4 september 1610 verklaring voor het gerecht door Goossen Albertsz dat hij toestemming heeft een rentebrief te lichten ten laste van de stad die aan Dirck Swart toebehoort, hoofdsom 50 gulden, waarna hij vervolgens afstand doet van de rechten die hij heeft op deze rentebrief ten gunste van Jacob Fransz.
Op 10 november 1611 verklaren Meijns Wilemszn en Gerrit Janszn “bij ware woorden” in plaats van eede, op verzoek van Jacob Peterszn en Goosen Albertszn, dat zij in mei laatstleden, op verzoek en vanwege deze beiden op IJsselt (Isselt) eiken heghout en opgaande eikenbomen hebben gekapt. Daarbij zijn zij gekomen aan ’t eikenhout staande op de camp die Claes Janszn gebruikt en meer andere percelen waar de verzoekers het elzen heghout van te voren hadden laten kappen (en het eiken alsdan laten staan aangezien het toen nog niet tijd was om te kappen), zijn zij, comparanten naar de heer van Isselt gegaan en hebben hem gevraagd of zij dit eikenhout zouden mogen kappen “alsoo hij voorgaans…….”(is onleesbaar door binding van het boek) heeft de heer van Isselt gezegd: “ick en rade u soo stout nijet, dat ghijluijden dat hout houwet, off ick sal u luijden aen den hals beslagen ende bijden hove van Utrecht dien hangen” en dergelijke, waarop zij, comparanten, zeiden: “Jonkheer geeft ons die coopcedul opdat wij ons daernae mogen reguleren en sijen wat men houwen sall”. De heer van Isselt heeft toen gezegd dat de koopovereenkomst door zijn kind verloren en verbrand is en zowel de heer van Isselt als zijn huisvrouw bevestigen dit met “sware eeden” en geven daarover beiden “die duvel lijff ende zijell (= ziel)” en of de deposanten (= getuigen) in een dag of twee geld mochten ontvangen zouden zij dan de koopovereenkomst wel kunnen vinden. De “hoffrou” antwoordde daarop: “dan dach en raet, dan mach men sijen”. De comparanten hebben evenwel tot drie keer ook met “vrunschap” verzocht het hout te hakken en deze koopovereenkomst te zien, hetgeen zijlieden zeiden niet te willen hebben en nu te kunnen doen als of de koopovereenkomst verloren en weg was. Zodat zij, deposanten, dit hout niet hebben durven hakken niettegenstaande Rijck Ariaenszn, pachter van de heer van Isselt, de deposanten vertelde dat de heer van Isselt in het verkopen van het hout in zijn (Rijck A.) aanwezigheid de producten, het elsen- en eikenhout eerst aangewezen had, zeggende namelijk wat voor hout dat het is terwijl ze een eiken boom in de …….(onleesbaar, te strak ingebonden) Rijck Ariaenszn. verklaarde nog tegen hen, deposanten, in de voorschreven tijd, dat de heer van Isselt tegen hem, Rijck, gezegd had: “Rijck of hem een man vergift hadde soude men nijet een woort off twee uit de coopcedul connen scrabben”. En dat Rijck toen tegen hem gezegd had: “doet dat niet, gij komt met geheel Isselt niet van pressen”. Indien verzocht willen de comparanten te allen tijde hetgeen voorschreven is met de eed bevestigen.
Op 18 december 1612 verschijnt Goossen Albertss als eigenaar van de rechten van een plechte van 100 Karoluds gulden met een losrente van 5½% karolusgulden sjaars op een huis en hofstede, staande aan de Langestraat in de Krommestraat. Hij verklaart dat alles aan zijn handen was afgelost door Evert van Dael, als possesseur van het hypotheek.
In hun testament van 2 juli 1615 vermaken Jan Jansz, snijder, en Aeffgen Alberts, krank te bedde liggende, borgers van Amersfoort, elkaar de lijftoch van hun bezit tot wederhuwelijk toe en langer niet, uitgezonderd hun clederen. Aeffgen prelegateert aan Petertgen Jans, haar zuster Grietgen Alberts dochter, een grauwe rock, een honscote schort, een silveren scroeff, een tasse met een zilveren ketten en knoop, een buijdel met silveren knoopen, dewelke Petertgen terstonts na haar dood zal genieten. Zij legateert, onverminderd de lijftocht, nog aan Willem, Dieltgen, Cornelisgen en Cunertgen, kinderen van Gosen Albertszn haar overleden broeder, elk een pond vlaams van 6 gulden, aan Willemtgen, dochter van zaliger Jan Albertszn haar overleden broeder, insgelijks 6 gulden, Evert Albertszn en Marrichgen Alberts, haar halve broeder en zuster, elk 6 guldens. Al hetgeen zij boven de voornoemde legaten en prelegaten met de dood zal nalaten, heeft zij vermaakt aan haar broeder Lubbert Albertszn, mitsgaders Petertgen Jans, dochter van Grietgen Alberts, haar overleden zuster, elk voor de helft. Indien een van beiden zonder kinderen overlijdt, erft de langstlevende van beiden of diens kinderen. Indien beiden sterven zonder kinderen na te laten, dan erft de naaste bloede van comparante, welverstaande datgene dat intussen niet verkocht of verteerd is. Hiermee institueert zij Lubbert Albertszn en Petertgen Jans tot haar erfgenamen. Indien enig van de zeven legatarissen komt te overlijden, voor of na de comparante aleer de lijftochyt ware geexpireert, dan vererft de 6 gulden op diens kinderen, indien zonder kinderen overleden, dan vererft het op de andere legatarissen. Op 19 juni 1621 stelt Aeffgen Albertsdr, borgese van Amersfoort, weduwe van Jan Jansz snijder, haar testemant op. Zij bemaakt al haar na te laten goederen aan haar broeder Lubbert Albertsz, wonende tot Goude, voor de ene helft; Willemtgen Jans, huijsvrouw van Thijs Corsz, de dochter van haar broeder Jan Albertsz. zaliger, voor de andere helft. Of aan hun nalatende geboorte in geval van overlijden en op conditie dat zij, ieder voor de helft, haar uit- en doodschulden zullen betalen en de legaten. Mocht Willemtgen Jans voor of na de comparante komen te overlijden, dan zal deze helft van de erfenis erven op Lubbert Albertsz, resp. diens kinderen. Zij legateert aan (indien zij ten tijde van haar overlijden in leven zijn) haar broeder Evert Albertsz 6 Carolus gulden, haar zuster Marrichgen Alberts 6 Carolus gulden, de drie kinderen van Gosen Alberts, genaamd Willem, Dijeltgen en Cunertgen, elk 6 Carolus gulden, Cornelisgen Gosen Albertsdr 1 gulden, Evert Evertsz, de zoon van Cornelisgens broeder, 5 gulden.
Kinderen:
2 Dieltgen Gosen, geboren ca. 1585 te Amersfoort, overleden > 25 juni 1632. Ondertrouwd op 17 februari 1608 en gehuwd op 25 februari 1608 te Amersfoort met Henrick Sael, soldaat, geboren te Amersfoort
3 Cunertgen Gosen, overleden > 25 juni 1632
4 Willem Gosen, overleden > 25 oktober 1623. Ondertrouwd 18 december 1613 en gehuwd 30 december 1613 te Amersfoort met Dirckien Peters, geboren te Amsterdam, overleden 1613-1623. Ondertrouwd 25 oktober 1623 te Amersfoort met Trijntgen Heufts, geboren te Paderborn (D)