Arkel, Johan van (ca. 1395-1465)

Johan van Arkel, heer van Heukelom en Lienden, heer van de Leck, heer van Millingen, zoon van Otto van Arkel en Elisabeth van Lienden, geboren ca. 1395, overleden 1465

Gehuwd in 1435 met

Bertha van Culemborg, dochter van Johan van Culemborch en Barbara van Gemen, geboren ca. 1412, overleden > 1465

 

Links een afbeelding van Johan van Arkel door A. Dürer. In: Chronicles of the castle of Amelroy, John Box. Sampson Low, son, and Marston, London, 1870.

Bronnen: 1) archieven.nl, 2) geldersarchief.nl, 3) bhic.nl, 4) ecal.nu, 5) Leven der Doorluchtigen Heeren van Arkel, Ende Jaar-Beschrijving der Stad Gorinchem, Heerlijkheid, ende Lande van Arkel, onder desselfs Heeren, ook onder de Graven van Holland, tot den Jare van 1500, Abraham Kemps, 1656, 6) Bijdrage tot de Genealogie van het Geslacht van Hoeckelom, W.A. Beelaerts. In: De Nederlandsche Leeuw, 27e jaargang, 1909, pg.  16-20, 7) Bijdrage tot de genealogie van het Geslacht van Hoeckelom, Mr. A.S. Miedema. In: De Nederlandsche Leeuw, 27e jaargang, 1909, pg. 146-156, 8) onsvoorgeslacht.nl, 9) Repertorium op de lenen van de hofstede Arkel in het graafschap Gelre, 1283-1647, J.C. Kort. In: Ons Voorgeslacht, jrg. 40 (1985), 10) Het tweede Arckelse tijdvak, H. van Hoogdalum. In: Oud Gorcum Varia, 1965, 11) Chronicles of the castle of Amelroy, John Box. Sampson Low, son, and Marston, London, 1870, 12) genealogievanarkel.nl

In 1417 verkoopt Jan de heerlijkheid Acquoy aan Hubert van Culemborg. Op 2 mei 1417 erkent hertog Johan van Beijeren, elect van Ludic en graaf te Loen, heer van Voerne, beleend te hebben heer Hubrecht, heer te Kulenburgh en ter Leck, met het huis en de heerlijkheid van Ackoij, na opdracht door Johan van Huekelem en Akoij, wien het op denzelfden dag was opgedragen door diens zuster Mergelt van Huekelem en Akoij.

Op 11 oktober 1419 ‘des Woensdages na sente Victoersdach’ beleent Aernt, abt van St. Pauwels tUtrecht, Johan, heer tot Hoekelem, na doode van diens moeder Lijsebet van Lienden, vrouwe van Hoekelem en Millingen, met de Oudenweert met hoog-en laaggericht en de Sculenborchsche waard onder Lienden. Op dito beleent Frederic, bisschop to Utrecht, Johan, heer tot Hoekelem en to Mijllingen, na doode van zijn moeder Elijsabet, dochter van wijlen heer Johan van Lienden en van der Lede, met het leen, vermeld in den brief van 1409 Juli 23.

Op 13 maart 1421 wordt Johan, heer to Huekelemm en to Millingen, door Lucia van Kempen, abdis van Elten, beleent met de halve heerlijkheid Lienden, waarmee zijn overleden moeder Elijsabet van Lienden, vrouwe to Huekellem en van Millingen, beleend is geweest.

Op 17 mei 1424 wordt hij beleend met Heukelom. Op 9 april 1436 Jan van Arkel, heer van Heukelum. Op 11 juni 1486 Otto van Arkel en Heukelum zoals Jan van Arkel, zijn vader, die verbeurde door het slaan van slechte munt, met lijftocht van Walraven van Waardenburg, zijn vrouw, op f 200,- rijns.

Op 9 juni 1425 ‘des saterdaiges naders hielgen Sacraments dach’ verklaart Hertog Arnold dat de ridders en knapen van Tielerwaard, Beesd en Rhenoy, de abt van Mariënweerd, Otto, heer van Asperen en Voorst, en Johan, heer van Heukelum, die het land van Dalem, Stade en Schuinenoord c.a. met eigen geld hebben gekocht, dit land aan hem hebben overgedragen en stelt bepalingen ten aanzien van het bestuur ervan. 

Uit 1433 dateert een concept van een akte waarbij de procedure wordt vastgesteld volgens welke hertog (Arnold) tot een uitspraak zal komen in een aan hem voorgelegd geschil tussen Willem van Egmond, zijn broer, en Jan, heer van Heukelom en van een akte waarbij Willem van Egmond zich aan deze uitspraak onderwerpt.

Op 13 januari 1434 ‘op Octava Epiphanie Domini’ oorkondt Johan van Arkell, heer tot Hokelum, dat Wilhem, heer ten Berge, ten Bilant en tot Hedell, van hem teruggekocht heeft het dorp Millingen in den Duffell met het gericht.
Op 21 maart 1434 ‘des maendags nae den heiligen Palmdach’ erkent Johan van Arkel, heer tot Hokelem, schuldig te zijn aan heer Johan van Gijmmenich, heer tot Visschel, 200 rijnsche guldens, en stelt tot onderpand daarvoor een gedeelte van zijn slot van Hokelem, namelijk de oude zaal, met den kleinen toren en het gebruik van bruggen, poorten en dergelijke.
Op 24 augustus 1434 ‘op sunte Bertholomeeus dach des apostels’ verklaren Johan van Arkel, heer tot Hokelem, en Johan van Ghemenich, heer tot Visschel, elkander bijstand beloofd te hebben tegen jonker Walraven van Moerse wegens het huis ter Lehe en de heerlijkheid Lijenden, die deze heeft ingenomen.

Op 3 oktober 1435 belooft Jan van Arckel, heer tot Hoekelom, aan heer Jan, heer tot Culenborch etc, dat hij de 5000 rijnsche guldens, die deze aan zijn dochter Beerte ten huwelijk heeft medegegeven, binnen 1½ jaar in goederen, waarvan zij den lijftocht zal krijgen, zal beleggen. 

Op 9 mei 1436 ‘up den Guedesdach neist dem Sondage Cantate’ belooft Johan van Erkell, heer to Hoekelem, zijn (schoon)vader heer Johan, heer to Culenborch, schadeloos te zullen houden wegens de medebezegeling en borgtocht tegenover den hertog van Cleve.
Op 14 november 1436 erkent Hubert van Culenborch, bastaard, ambachtsheer van het land van der Leck in Alblasseiwert, verkocht te hebben aan Johan van Erkell, heer to Hoekelem, het land van der Leck, zooals hij dit van wijlen bisschop Sweder van Culenborch heeft ontvangen. Op zijn beurt erkent Johan van Erkell, heer to Hoekelem, ontvangen te hebben van zijn schoonvader heer Johan, heer to Culenborch, 3000 rijnsche guldens in afkorting op den bruidschat van zijn vrouw Berte, en belooft het land van der Leck niet dan met zijns schoonvaders toestemming te zullen verkoopen.

Op 13 september 1437 ‘op avont des heiligen Cruijs’ Exaltacionis’ erkent Johan van Arkell, heer tot Hokelem, schuldig te zijn aan Gerijt, oudsten zoon tot Culenborch, heer ten Weerde, 300 rijnsche guldens, die deze voor hem aan den hertog van Cleve betaald heeft.
Op 5 december 1437 ‘up sant Nijcolaus avont des hilgen bischops’ erkent Johan van Arkel, heer tot Hokelem, ontvangen te hebben van heer Walraven van Moirse, elect en confirmaat van de kerk van Utricht, 1800 rijnsche guldens waarvoor hij afstand doet van zijn rechten op het huis en de heerlijkheid ter Lede, zoals jonker Dirick van Lijenden die bezeten heeft, met recht van terugkoop binnen 1½ jaar.
Op 24 december 1437 ‘opten heiligen Korsavont’ erkennen Jan van Arkel, heer tot Hoekelom, Jan van Culenborch en Willem van Dorschen, hoofdelijk schuldig te zijn aan Giisbrecht Pieck van Beesde 100 goudguldens.

Op 20 april 1438 erkent Johan van Erkell, heer to Hoekelem, van zijn (schoon)vader, heer Johan, heer to Culenborch etc., geleend te hebben 319 rijnsche bourgondische schilden, om het land van der Leck, dat verpand is, te kunnen behouden.
Op 20 oktober 1438 ‘des Manendages na sente Lucas dach evangeliste’ belooft Johan van Arkel, heer tot Huekelem, aan heer Johan, heer tot Culenborch etc, hem schadeloos te houden voor een bedrag van 35 rijnsche guldens, waarvoor diens rentmeester borg gebleven is tegen Peter Piils te Amersfoirt.

Op 1 maart 1439 maakt Gerard, oudste zoon tot Culenborch, heer ten Werde, een scheiding tusschen zijn vader, heer Johan, heer to Culenborch, en zijn zwager Johan, heer to Hoekelem, voornamelijk betreffende het land van de Leck.
Op 22 april 1439 erkent Johan van Erkell, heer to Hoekelem, ontvangen te hebben van zijn schoonvader heer Johan, heer to Culenborch etc., 200 rijnsche guldens, in afkorting van de hem verschuldigde 500 guldens.

In 1442 wordt Johan van Arkell, heer van Heukelum, van Damen van Heukelum beleend met de heerlijkheid van Rumpt en Gellicum als opvolger van Otte van Heukelum.

Johan maakt veel schulden bij onder andere Otto van Asperen en bij zijn schoonfamilie. Zo verklaart Johan van Arkel, heer tot Hokelem, op 6 april 1441, op 11 september 1441 en op 19 oktober 1441 schuldig te zijn aan Otte van Asperen, heer tot Spiick, respectievelijk 190, 300 en 350 rijnsche guldens.
Op 10 november 1441 ‘up sunte Mertiinsavont in den wijnter’ erkent Jan van Arkel, heer tot Hokelem, verkocht te hebben aan Otto van Asperen, heer tot Spiick, den burcht te Hokelem, geheeten Markenborch, leenroerig aan Hollant, en losbaar binnen 10 jaar voor het bedrag der afgegeven schuldbekentenissen.
Op 18 november 1441 verklaart Johan van Arkel, heer tot Hokelem, gekocht te hebben van Otte van Asperen, heer tot Spiick, een hofstad onder Eijnspick, belast met 300 arnhemsche guldens voor Herman Pieck, waarvoor hij schuldig erkent te zijn 350 rijnsche guldens.
Op 30 november 1441 ‘up sunte Andries dach’ erkent Jan van Arkel, heer tot Hoekelem, schuldig te zijn aan Otte van Asperen, heer tot Spiick, 30 oude schilden en 70 rijnsche guldens.

Johan van Arkel’s schoonvader en zijn zwagers Gerard, oudste zoon, en Hubert, bastaard, van Culemborg lenen hem ook jarenlang grote sommen geld, wat blijkt uit verschillende schuldbekentenissen en stukken betreffende liquidatie van de schulden van Johan van Arkel uit de periode 1442-1462:

  • Op 27 februari 1442 ‘des dinxdages na den sondaghe reminiscere’ sluiten heer Johan, heer tot Culenborch etc, en Johan van Arkel, heer tot Huekelem, een overeenkomst waarbij verschillende betalingen worden vastgelegd, en het slot te Huekelem aan Culemborch wordt overgegeven ten behoeve van Otto van Arckel, oudsten zoon van Johan,
  • Op 12 maart 1442 erkent Johan van Arkel, heer tot Hoekelem, dat heer Johan, heer tot Culenborch en ter Leck, te zijnen behoeve 22 rijnsche guldens etc meer heeft uitgegeven dan afgesproken was, en dat hij deze gelijk met de pandsom voor het slot Hoekelem weder zal aflossen,
  • Op 21 april 1451 belooft Johan van Arkel, heer tot Huckelem, aan zijn (schoon)vader Johan, heer tot Culenborch en ther Leck, zijn zwager Gerard, heer to Culenborch, then Weerde en tot Ewiick, en zijn zoon Otte van Huckelem, hun schuldvorderingen in rechte te zullen erkennen,
  • Op 6 november 1452 ‘op sinte Willebroirdenavont’ oorkonden Jacop Lodderpaep en Claes van Gaudriaen, schepenen van Hokelem, dat Johan van Arkell, heer tot Hokelem, aan Gherit van Peelt vergunning geeft om geld te munten met zijn naam, helm en wapen,
  • Op 5 september 1453 beleent Johan van Arkel, heer tot Hokelem, Wolter van Dichteren ten behoeve van zijn zwager Gerart, heer tot Culenborch etc, met de heerlijkheid, huis en hofstad te Leijenberch c.a. Op 6 september 1453 oorkonden Jacop Lodderpaep en Claes van Goudriaen, schepenen van Hokelem, dat Johan van Arkel, heer tot Hokelem, belooft aan Gherit, heer tot Culenborch etc, het bezit van 2 kampen land, behoorende bij den Leijenburch, te waarborgen,
  • In 1457 draagt Jan van Arckel, heer tot Heukelom, een hoeve moergrond in ’s Grevelduin over aan Willem van Nees vidimus,
  • Op 1 augustus 1458 oorkonden Andries van der Heijde en Claes van Goudriaen, schepenen in Hokelem, dat Johan van Arkell, heer tot Hokelem, belooft te zullen terugbetalen aan Hubert den bastaard van Culenborch, ten behoeve van Geraerdt, heer tot Culenborch, 50 rijnsche guldens,
  • Op 15 juni 1459 oorkonden IJsebrant Coenensz en Floris Caudehaven, xchepenen in Hokelem, dat Johan van Arkell, heer tot Hokelem, aan Hubert van Culenborch, bastaard, het gebruik van een waard geeft onder bepaling, dat de eerste opbrengst dienen zal om een schuld aan den heer van Culenborch af te betalen.
  • Op 4 maart 1460 ‘des dinxedages na den sonnendach invocavit’ verzoekt Johan van Arkel, heer tot Hoekelem, aan zijn zwager Gerart, heer tot Culenborch, het slot en de renten te Hoekelem, aan deze verpand, te willen overgeven aan Johan van Rossum als kastelein. 
  • Op 30 april 1461 ‘op sunte Flijps ende sunte Jacops avont’ belooft Jan van Arkel, heer tot Hokelem, aan zijn zwager Geraert, heer tot Culenborch, aan wien hij 3000 schilden schuldig is, welke hij, uit zijn bezittingen verdreven, niet betalen kan, dat hij in het schependom van Culenborch zal blijven tot de schuld betaald is,
  • Op 9 september 1461 ‘des anderen dages nae onser Liever Vrouwendach Natijvijtas’ belooft Jan van Arkel, heer tot Hokelem, het schependom van Culenborch niet te zullen verlaten, voordat hij zijn zwager Gerijt, heer tot Culenborch, die borg voor hem gebleven is, heeft afbetaald.
  • Op 16 oktober 1462 ‘op sinte Gallendach’ erkent Jan van Arkel, heer tot Hoekelem, geleend te hebben van zijn zwager Gerardt, heer tot Culenborch, sinds den tijd dat hij van Hoekelem verdreven was, 182 rijnsche guldens,
  • Op 19 oktober 1462 ‘des dijnsdages nae sunte Lucas dach ewangelijst’ belooft Jan van Arkel, heer tot Hokelem, zijn zwager Gerijt, heer tot Culenborch, het geld, dat deze hem geleend heeft, voor 6 januari eerstkomend te zullen terugbetalen, op straffe van leisting in de oude stad van Culenborch.

Johan maakt zich ondertussen schuldig aan valsmunterij. Hij wordt door Philips de Goede van Bourgondie, tot vier maal toe gesommeerd om te verschijnen voor de procureur-generaal. Aangezien hij niet verschijnt, wordt Jan op 13 maart 1456 verbannen. Zijn goederen worden verbeurd verklaard. Uiteindelijk leidt dit tot de verovering van het slot Heukelom en de huldiging van Karel de Stoute tot leenman van Heukelom. Op 2 juli 1461 doet Johan van Arkel, heer tot Hokelem, verslag van wat erop 22 februari jongstleden te Hokelem is voorgevallen, toen het slot en de stad door de Gelderschen zijn ingenomen.

Op 16 september 1457 ‘up sinte Lambertsavont des heiligen bisscops’ verzoekt Otte, zoon tot Hoekelem, aan zijn oom Gerardt, heer tot Culenborch, bij wien hij opgevoed is, hem het noodige te willen voorschieten, daar zijn vader Johan, heer tot Hoekelem, hem niets geeft, en belooft dit te zullen terugbetalen.

In 14601461 betaald ‘her Jan van Arkel her tot Hokelem’ intredegeld van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap.

 

Uit dit huwelijk:

Otto van Arckel