Boetzelaer, Rutger van den (ca. 1405-1460)

Rutger van den Boetzelaer, ridder (1452), heer van den Boetzelaer, Langerak, half Asperen en Langenstein, half Nieuwpoort en Goudriaan, lid van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap, zoon van Wessel van den Boetzelaer en Lutgard van Heeckeren geheten van Rechteren, geboren ca. 1405, overleden 1460 op kasteel Wadenburg te Asperen, begraven te Asperen

Gehuwd ca. 1430 met

Elburg van Langerack, vrouwe van Asperen, Langerak, Langenstein en half Nieuwpoort, dochter van Johan Gijsbertsz van Langerack en Elburg van Polanen van Asperen, geboren ca. 1412 te Langerak, overleden 1483-1488, begraven in het Benedictinesseklooster Hagenbusch bij Xanten

 

Bronnen: 1) Het geslacht Van den Boetzelaer. De historische ontwikkeling van de rechtspositie en de staatkundige invloed van een belangrijk riddermatig geslacht, J.W. Des Tombe 1921, bewerkt door C.W.L. baron van Boetzelaer 1967. Assen, 1969, 2) geldersarchief.nl, 3) hetutrechtsarchief.nl, 4) bhic.nl, 5) Heraldische Gids van de Goudse Glazen, ir. A. ten Bruggencate. In: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 1949, 6) onsvoorgeslacht.nl, 7) Repertorium op de lenen van de hofstede Arkel in de Vijfherenlanden, 1376-1648, J.C. Kort. In: Ons Voorgeslacht, jrg. 39 (1984), 40 (1985) en 44 (1989), 8) Repertorium op de lenen van de Graaf van Holland in Gelre, 1279-1646, J.C. Kort. In: Ons Voorgeslacht, jrg. 42 en 43 (1987 en 1988)

Links het zegel van Rotgher van Boetselar op 6 juni 1435. Voorstelling: wapenschild met 3 weerhaken, gewende helm kroon. Randschrift: RUTGHER VA— (Bron: Gelders Archief, nummer 0372-233-7).

Rutger behoort in 1418 tot de 67 edelen die zich bij geschrift aan Adolf hertog van Kleef verbinden om na zijn overlijden zijn oudste zoon, of bij overlijden der zoons, zijn oudste dochter als landsheer of landsvrouwe te zullen erkennen.
Op 25 mei 1418 sluiten Otto, Louis en Rutger van Boetzelaer een overeenkomst over de possessie van een goed in de buurschap Wieken, kerspel Gendringen, het nagelaten door hun oom Rutger van Heeckeren.

Ca. 1430 declareren Rutger van den Boetzelaer, Reinier van Zellar, jonker van Heinsberg en of Johan Budel en Gadert Fransois van Neersdom kosten en schade in 1427 geleden in hertogelijke dienst.

Op 1 september 14.. is Elborch, vrouwe tot Asperen en Langerack, gehuwd met Rutger van de Bootselair, zwager van Aelbrecht, broeder tot Naeldwijck, beleend met 5 morgen land in Langerak, gemeen met Bruunert Hermansz in de Oesterenacker, 3 morgen land boven de Wael en 7 morgen land, na opdracht uit eigen, in ruil voor 15 morgen land in Monster.

In 1433 sluiten Jan, heer van Langerak, Rutgeer van Boetzelaer en Frederic van Rechteren een overeenkomst, om zich in zake de scheiding der nalatenschap van Jan, heer van Asperen en van Voorst, te onderwerpen aan de uitspraak van met name genoemde scheidslieden. Door een scheidsrechtelijke uitspraak wordt het feitelijk bezit van Asperen en kasteel Wadenburg overgegeven aan haar tante Kunegonde, die beleend wordt op 4 juni 1436.
Op 16 december 1433 maakt heer Jan, heer tot Langerak, een magescheid met Rutger van den Boetzelaer en Elburg van Langerak wegens de nalatenschap van zijn vrouw Elburg en wegens het slot en de stad van Asperen, behoudens de lijftocht aan diens tweede vrouw Agnes van Ahuijs. Rutger verkrijgt direct al half Asperen. De andere helft van Asperen komt aan Belia van Polanen, gehuwd met Arend Pieck. Zij bezitten daar ieder een slot, Rutger aan de noordzijde en Arend aan de zuidkant van de stad. In 1433 regelen Johan, heer van Langerak, en zijn dochter Elburg, vrouw van Rutger van den Boetzelaer, de terugbetalen van een bedrag van 600 bourgondische schilden en 1130 gelderse guldens dat Johan van Rutger geleend had onder verband van de heerlijkheid Asperen. Rutger zal vervolgens aan heer Jan 600 schilden geven om Goudriaan, dat aan de heerlijkheid Langerak gelegen is en waarmede Floris van Kijfhoek beleend was, te lossen, waarbij Jan belooft dat Goudriaan en Langerak na zijn dood aan Rutger en zijn vrouw zullen komen, behoudens de lijftocht aan Agnes van Ahuijs.

In 1434 tekent Rutger het huwelijksverdrag tussen Hendrik van Brunswijk en Helena, dochter van de hertog van Kleef.

Op 6 juni 1435 ‘des nesten daghes na den hillghen hochtijde pinxten’ verklaart Goijsswin Stecke, erfmaarschalk van Kleef, dat hij binnen een jaar zijn echtgenote Henrick van Broichusen, oudste dochter van Johan van Broichusen, heer tot Werdenborgh en tot Amerssoije zal lijftochten aan goederen gelegen nabij Wesel, welke jaarlijks 200 overlandsche rijnsche guldens opbrengen en dat op eerste bevel Goijsswin Stecke en Johan Stecke, Elbert van Alpem, heer tot Honepel, Johan van Alpem, Bitter en Johan van Raisfelde, Rotgher van den Boetselar, Herman van der Horst, Gherit van Keppel en Wessel vamme Loe, ieder zelf of een plaatsvervanger met knecht en twee paarden naar Goch in leisting zullen komen.

Tussen 1436 en 1441 is er een geschil tussen Frederik van Rechteren, weduwenaar van Cunigund van Asperen, en Elburg van Asperen, gehuwd hebbende Rutger van den Boetselaer, over de heerlijkheid Asperen. Op 22 februari 1441 wordt Elburg, na het overlijden van Kunegonde, alsnog beleend met de vrije heerlijkheid Asperen gelegen tussen Laarsteeg en Broekvliet met hals en hoofd, hoog en laag gerecht. De geschillen gaan echter door en worden pas beslecht op 2 september 1450. Op 4 september 1469 Elburg van Langerak, vrouwe van Boetselaar, die weinig eigen en veel leen heeft, mag beschikken omdat zij veel kinderen heeft. Op 6 februari 1482 Elburg, weduwe van Boetselaar, te komen op Wessel van Boetselaar, haar zoon, en eventueel op Zweder van Boetselaar, diens broer, en de kinderen van Otto van Boetselaar bij Aleid, Wessels broer, zullen 24 schild hebben, te lossen met 200 schild. Op 7 augustus 1488 Wessel van Boetselaar bij dode van Elburg van Langerak, zijn moeder, met het geheel.

Op 15 maart 1439 geeft Rutger heer van Asperen en Langerak zijn ondersaten en buren van Langerak vrijheid van henneptienden.
Op 6 april 1439 is Jonkvrouw Elburg van Langerak met Rutger van den Boetzelaer, haren gerechten man en voogd, beleend met het huijs en hofstede Langerak, met 12 morgen lands en met den windmolen, haar aanbestorven en aangekomen bij de dode van Jan van Langerak, te houden tot een rechten erfleen. Op dezelfde datum beleent hertog Philips van Bourgondië hen met het huijs en hofstede tot Langenstein met 24 morgen lants, gelegen in Langerack, met de gerechte helft van de Nieuwpoort, met de heerlijkheid en het hooge en lage gerecht, met de koren- en smaltienden van Ammers Graveland etc. Op 28 juni 1461 Jan van Haastrecht voor Elburg van Langerak, weduwe Rutger van den Boetzelaar. Op 7 augustus 1488 Wessel van den Boetselaar bij dode van Elburg van Langerak, zijn moeder.

In 1439 verklaren vrienden en verwanten van Rutger van den Boetzelaer dat deze voor hen te Boekholt verschenen is en zich bereid verklaard heeft de geloften na te komen die hij aan Berend van Merveld gedaan heeft. Na de dood van zijn vader wordt in 1439 bij magescheid bepaald dat Rutger het slot Boetzelaer met zijn toebehoren zal behouden en wel als open huis en mansleen van de hertog van Kleef. Hij wordt er op 30 april 1439 mee beleend door hertog Adolf van Kleef en het erfschenkambt van Kleef zal er, zoals steeds, mee verbonden zijn. Op 7 mei 1443 wordt hij door de hertog van Kleef voor diens gerecht gedaagd, waarna op 9 juli van dat jaar, wegens niet verschijnen, al zijn goederen in het land van Kleef in beslag genomen. In 1457 verklaart de hertog van Kleef nogmaals dat Rutger de burcht Boetzelaer in bewaring houdt voor hem, dankzij zijn twistzieke grootvader. De grote hoeveelheid goederen die hem en zijn vrouw aangekomen zijn, maken hem echter los van Kleef en hechten hem vast aan de graaflijkheid van Holland. Hij wordt een aanzienlijke edelman van het huis van Bourgondië.

Op 16 juni 1440 schenkt Alferne van Engelsum, eertijds echtgenote van Rutger van Eijl, anders geheten Grobben, aan haar neef Rutger van Boetzelaer, van de hof Opger Weerhorst bij Nijkerken in de kreis Gelderen, leen van der hertog van Gelre, haar aangekomen na de dood van haar zoon Sander van Eijl. In 1442 houdt hij zijn neef Johan van Alpen schadeloos.

In 1444 verzoenen Rutger van den Boetzelaer en Arend Pieck van Beesd zich. 

In 1445 is hij door de hertog van Kleef beleend met de lenen die zijn broeders Sweder en Johan van zijn vader hielden en die in Cleve gelegen zijn, te weten den hof te Börgel enz.

Op 30 oktober 1446 oorkonden schepenen van Heusden dat dat Rutger van den Boetzeler, heer tot Asperen en Langerack, aan Philips Jan Aarntsznszn heeft overgedragen alles wat hij bezit aan 3 morgen onder Heesbeen op de Doverim, eertijds leenroerig aan heerlijkheid Asperen.

Op 12 juni 1449 is Rutgher van Boetsler en Dirck van den Boetsler als huwelijksvrienden medezegelaar bij de huwelijksvoorwaarden van Mechteld, dochter van heer Johan heer toe Culenborch en ther Lecke, en Elbert van Alpen, heer tot Honepel.

Op 9 mei 1452 krijgt Rutger van Boetzelaer, na de dood van zijn moeder, de hof ’to Borgel’ in eigendom bij magescheid.
In 1452 treedt Rutger van den Boetzelaer op als krijgsman als hij Philips van Bourgondië dient in de zogenaamde Gentse oorlog, leidend tot een gevecht bij Elversele op 26 juni 1452. Bij die gelegenheid wordt Rutger tot ridder geslagen. Omstreeks dezelfde tijd raakt Rutger in onmin met Arend Pieck. Daarbij berooft Rutger Arend Pieck van de molenmaat, tienden en andere renten aan die aan de heerlijkheid zijn verbonden. Pieck poogt hem meermalen door zijn rentmeester tot andere gedachten te brengen, doch vruchteloos, waarop Willem van Buren, een neef van Arend Pieck, zich in de strijd mengt.

In 1456 draagt Rutger van de Boetselaer over aan zijn zoon Willem zijn actie tegen IJde Aelbertsdochter Aembloncs, weduwe van zijn neef Sander van Eijl Rutderszoon, wegens frauduleuse handelingen.
Op 9 juli 1456 geeft Peter van Hemert, abt van Bern, zijn helft van de (halve koren-)tiende van Outhuesden, Holten en Herpt – de andere helft behoort aan Brien van Weijborch – die hij vroeger verworven had van jonkvrouwe Elborg, vrouwe van Asperen en Langeraeck, en van Rutger van den Boetzeler, als haar man en voogd, en die zij voordien verworven had van heer Dirck van Palanen, heer van Asperen, van wijlen heer Gwij van Asperen en van haar man Rutger, en die de abt in leen had gegeven aan Ghijsbrecht, heer van Hemert, ridder, thans op verzoek van deze Ghijsbrecht en met instemming van Jan van Hemert, ridder, die ook rechten had op deze helft, in leen aan Ghijsbrecht van Hemert, zoon van Dirck van Brakel (en “neef” van eerstgenoemde Ghijsbrecht), waarbij op diens verzoek en met toestemming van de abt uit deze helft een lijfrente wordt gegund aan Johanna, de moeder van Ghijsbrecht van Hemert van Brakel; dit met behoud van zijn aandeel in de cijns van 52 schelling en 6 penning uit de hele (halve koren-) tiende voor het klooster Bern, en met de clausule, dat de onderhavige helft is te verheergewaden met een halve aam wijn.

In 1457 maakt hij een magescheid met zijn broeder Dirk over de nalatenschap van hun moeder en van hun broeders Sweder en Johan en verkoopt in datzelfde jaar met zijn twee zoons Johan en Wessel een rente aan Johan van Vörden.

In 1460 komt Arend Pieck met een krijgsvolk voor het kasteel van Rutger van den Boetzelaar, trekt met de zijnen over de brug tot in de voorburg voor de grote poort, gebruikt daar geweld en zoekt Rutger om hem gevangen te nemen of te slaan. Rutger schiet daarop ongewapend met zijn dienaars toe om de poort te bewaren en wordt in het daarop volgende gevecht door Willem van Buren doodgeschoten. Arend Pieck is van het gebeuren niet op de hoogte, want als Willem van Buren en zijn helpen op Pieck’s kasteel zijn gevlucht, wordt dit door Reinout van Brederode belegerd en ingenomen. Van Buren, die zich in het klooster der kruisheren wil verschuilen, wordt gevangen genomen, naar ’s Gravenhage gebracht en daar in 1461 onthoofd. Pieck, die de moordenaars op zijn slot had geherbergd, wordt van zijn bezittingen beroofd. Niet lang daarna wordt de vrede hersteld met de zonen van Rutger, en wel door het huwelijk van Wessel met Judith Moll van Ledtberg, dochter van Jueijn en Jutte Pieck. Op de afbeelding kasteel Wadenburg te Asperen, waar Rutger is vermoord, naar een tekening van Roelant Roghman uit 1646-1647.
In 1460 en 1465 worden door het Hof van Holland vonnissen uitgesproken tegen Hendrick van Rossum, Jan Voirt, Jordin Huijbrechtszoon, Claes Floriszoon en Jan de Blanck als moordenaars van Rutger van den Boetzelaer, heer van half Asperen, en tegen Aernt Pijck, heer van half Asperen e.a. als aanstokers en verraders in deze moordzaak.

In het dodenboek van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap is in 14601461 ingeschreven: Rutger Boetselair ridder her tot Asperen. In 14621463 is vermeld dat vrou Eelborch heren Rutgers wijf van den Boetselaer tot Asperen, de doodschuld heeft betaald.

 In 1471 legt Elburg van Langerak de eerste steen voor de nieuwe kerk van Asperen, nadat de oude kerk samen met veel huizen tijdens een grote brand op 2 juli 1463 is verwoest.

In 1479 geeft Elburg, weduwe van Rutger van den Boetzelaer, de heerlijkheden Langerak en Nieuwpoort over aan haar zoon Wessel.

Op 6 februari 1482 is Elburg, weduwe van heer Rutger van Boetselaar, beleend met het huis te Langerak met 12 morgen land en de windmolen, 25 schild jaarlijks te komen op Michiel haar zoon, 20 schild op heer Gijsbert haar zoon te Egmond, 20 schild op Lutgard haar dochter te Rijnsburg en de visserij van Langerak op Kunigonde haar dochter, te lossen met 600 schild, bevestigd door Wessel van Boetselaar haar zoon. 

Op 15 mei 1483 stelt zij haar testament op waarin ze aangeeft dat ze begraven wil worden in het Benedictinessenklooster Hagenbusch.

 

Uit dit huwelijk:

Johan van den Boetzelaer, ridder, heer van Boetzelaer, geboren ca. 1430, overleden 1466-1469. Gehuwd met (?) Clementia van Bouchout

Wessel van den Boetzelaer

Sweder van den Boetzelaer, heer van Boetzelaer en Ter Molen, erfschenker van Kleef, geboren ca. 1432, overleden > 30 juni 1505, begraven in klooster Mariënboom bij Calkar. Gehuwd met Hadewich van der Schulenborch, vrouwe van Ter Molen, dochter van Dirck van der Schulenborch en Henrica van Cuinre, overleden > 1511, begraven in klooster Mariënboom bij Calkar

Rutger van den Boetzelaer, geboren ca. 1433, overleden 1470-1479

Gijsbert van den Boetzelaer, monnik te Egmond, geboren ca. 1435, overleden > 1490

Otto van den Boetzelaer, kannunik van St Salvator te Utrecht, geboren ca. 1436, overleden 25 juli 1491, begraven 30 juli 1491 in de Barbarakapel van de Domkerk te Utrecht

Michiel van den Boetzelaer, ridder der Duitse orde (1455), geboren ca. 1437, overleden > 15 augustus 1479

8  Lutgard van den Boetzelaer, priorinne van abdij te Rijnsburg, overleden > 25 november 1519

Alferada van den Boetzelaer. Gehuwd met Willem van Reidt

10  Koenegondt van den Boetzelaer, overleden > 5 augustus 1479. Gehuwd op 22 november 1471 met Hendrick Valckenaer, heer van Rumelaer, zoon van Hendrick Valckenaer en Gostouwe Freijs van Dolre, overleden < 8 januari 1484