Brantsz, Frans (ca. 1585-<1635)

Frans Brantsz, soldaat (1606), zoon van Brant Thonisz en IJtgen Frans, geboren ca. 1585, overleden < 28 mei 1635

Ondertrouwd op 8 januari 1606 en gehuwd op 16 januari 1606 te Amersfoort (#) met

Cornelisgen Goosens, dochter van Gosen Albertsz en Jannitgen NN, geboren ca. 1585, overleden > 28 mei 1635

Gehuwd < 28 mei 1635 met

Jan Hermansz

 

Bron: archiefeemland.nl

Op 23 januari 1614 compareren Ytgen Fransdr., met handen van Christoffel van Blocklant, haar gecoren voogd in deze, ter ene zijde, Rutger Roelofszn, als man en voogd van Gerrichgen, en Bastiaen Jordaen, als man en voogd van Grietgen, voor zichzelf en zich sterk makend voor hun zwager, Frans Brantszn, ter andere zijde. Brant Thoniszn was overleden en liet na zijn vrouw, Ytgen Fransdr, en hun zoon, Frans Brantszn en hun dochters Gerrichgen en Grietgen. Zij hadden tot nu toe de gezamenlijke boedel en Ytgen had de lijftocht van haar man’s boedel, tot wederhuwelijk toe. Daarom hebben partijen afgesproken hun goederen te scheiden. Zij zijn als volgt overeengekomen. Ytgen Fransdr zal ten behoeve van haar drie kinderen in huis, hof en hofstede, dat zij tegenwoordig bewoont en in eigendom heeft, naast de legale hypotheek, voor hen laten vestigen tot volle voldoening van hun vaders goed, de som van 400 carolus guldens eens, waarover zij gehouden zal zijn aan deze kinderen jaarlijks te betalen de som van 24 carolus gulden, ingaande mei 1614. Daar tegenover zal zij behouden het voornoemde huis en verdere goederen van de boedel, geen uitgezonderd, en alleen de lasten en schulden van de boedel dragen. Uitgezonderd dat deze kinderen hun moeder daarin tegemoet komen met de som van 20 gulden eens. Hiermee zijn en blijven partijen gescheiden. Op 10 maart 1614 lenen Henrick Craeps ende Jitgen Fransdr, echtelieden en hebben in confermite van de Machgescheijde tussen de voornoemde Jitgen Fransdr ter eenre ende hare voorkinderen bij haar van Brant Thonisz haar vorige overleden man behouden ter andere zijde, opgerecht op 23 januari, laetstleden, van Frans Brantsz, haer voorzoon, een losrente van 8 carolusgulden jaarlijks over een hoofdsom van 133 gulden. Als onderpand geldt een huis, hof en hofstede in de Hellestraat en voorts al haar tegenwoordige en toekomende roerende en onroerende goederen.

Op 2 juli 1615 stellen Jan Jansz, snijder, en Aeffgen Albertsdr, krank te bedde liggende, hun testament op. Zij vermaken elkaar de lijftocht van hun bezit tot wederhuwelijk toe en langer niet, uitgezonderd hun clederen. Zij secluderen de weeskamer van Amersfoort. Jan vermaakt zijn clederen aan Jan Brandszn, zijn neef. Aeffgen prelegateert aan: Petertgen Jans, haar zuster Grietgen Alberts dochter, een grauwe rock, een honscote schort, een silveren scroeff, een tasse met een zilveren ketten en knoop, een buydel met silveren knoopen, dewelke Petertgen terstonts na haar doot zal genieten. Zij legateert (onverminderd de lijftocht) nog aan: Willem, Dieltgen, Cornelisgen en Cunertgen (kinderen van Gosen Albertszn, haar overleden broeder), elk een pond vlaams van 6 gulden; aan Willemtgen, dochter van zaliger Jan Albertszn, haar overleden broeder, insgelijks 6 gulden; aan Evert Albertszn en Marrichgen Albertsdr, haar halve broeder en zuster, elk 6 guldens. Al hetgeen zij boven de voornoemde legaten en prelegaten met de dood zal nalaten, heeft zij vermaakt (onverminderd de lijftocht), aan haar broeder, Lubbert Albertszn, mitsgaders Petertgen Jans, dochter van Grietgen Alberts, haar overleden zuster, elk voor de helft. Indien een van beiden zonder kinderen overlijdt, erft de langstlevende van beiden of diens kinderen. Indien beiden sterven zonder kinderen na te laten, dan erf de naaste bloede van comparante; welverstaande datgene dat intussen niet verkocht of verteerd is. Hiermee institueert zij Lubbert Albertszn en Petertgen Jans tot haar erfgenamen. Indien enig van de zeven legatarissen komt te overlijden, voor of na de comparante aleer de lijftocht ware geexpireert, dan vererft de 6 gulden op diens kinderen; indien zonder kinderen overleden, dan vererft het op de andere legatarissen. Eventuele eerdere disposities door hen gemaakt zullen zijn van nul en geen waarde.

Op 19 juni 1621 stelt Aeffgen Albertsdr, weduwe van Jan Jansz,, een nieuw testament op. Daarin bemaakt zij al haar na te laten goederen aan haar broeder Lubbert Albertsz, wonende tot Gouda, voor de ene helft, Willemtgen Jans, huijsvrouw van Thijs Corsz, de dochter van haar broeder Jan Albertsz zaliger, voor de andere helft. Of aan hun nalatende geboorte in geval van overlijden en op conditie dat zij, ieder voor de helft, haar uit en doodschulden zullen betalen en de legaten. Mocht Willemtgen Jans voor of na de comparante komen te overlijden, dan zal deze helft van de erfenis erven op Lubbert Albertsz, resp diens kinderen. Zij legateert aan, indien zij ten tijde van haar overlijden in leven zijn, haar broeder Evert Albertsz 6 carolus gulden, haar zuster Marrichgen Alberts 6 carolus gulden, de drie kinderen van Gosen Alberts, genaamd Willem, Deijltgen en Cunertgen elk 6 carolus gulden, Cornelisgen Gosen Albertsdr 1 gulden, Evert Evertsz, de zoon van Cornelisgens broeder 5 gulden. Op 25 juni 1632 herroept Aeffgen Alberts dit testament weer. In een nieuw testament vermaakt zij thans al haar bezittingen aan Lubbert Albertszn, haar broer te Goude, of bij zijn overlijden, zijn kinderen voor de ene helft, en Willemtgen Jans, dochter van zaliger Jan Albertszn, haar broer, huijsvrouw van Thijs Corszn, of bij haar overlijden, haar nalatende kinderen, voor de andere helft. Ze prelegateert aan Willemtgen Jans comparantes ‘cleerkasse en halff kasgen’ en al het linnen, wol, kussens, goud, zilver en geld dat in de twee kassen ten tijde van comparantes overlijden bevonden zal worden en 4 tinnen schotels op het ‘halffgen kasgen’ staande. Zij legateert aan de kinderen van zaliger Marrichgen Alberts, haar overleden zuster, samen 10 guldens en aan Deijltgen en Cunertgen Gosen Albertsdr elk 6 gulden, en aan Meijntgen, moeder van Willemtgen Jans, comparantes dagelijkse kleren en aan Cornelisgen Gosen Albertsdr een gulden.

Op 24 september 1622 leent Frans Brantsz een bedrag van 400 Carolus gulden hoofdsom aan Nicolaes de Goijer en zijn vrouw Maijtgen Calff met als onderpand een huis en hofstede aan de Langegracht. Op 20 januari 1623 maken Frans Brantss en Cornelisgen Goosensdr hun testament op waarbij zij over en weer elkaar de levenslange lijftocht bemaken van al hun na te laten goederen met een volkomen bewind en adminstratie. Zij secluderen de weeskamer. 

Op 28 mei 1635 compareert Cornelisgen, de weduwe van Frans Brantsz, tegenwoordig huisvrouw van Jan Hermansz, voldaan bij magescheid, de hoofdsom voldaan door Nicolaes de Goijer.

 

Uit dit huwelijk:

Michiel Fransz Brandt