Henrick Jansz van Brienen, leenman van Gelre, schepen van Arnhem (1420-1426), schepen van Harderwijk (1441, 1446, 1450), zoon van Johan van Brienen en Geertruijt Dirx van Aller, overleden 1451-1454
Gehuwd met
Johanna van Boecop, dochter van Aernt van Boecop, overleden > 14 december 1457
Bronnen: 1) geldersarchief.nl, 2) Het oud-archief der gemeente Harderwijk, P. Berends. Drukkerij Flevo (v.h. Gebr. Mooij), Harderwijk, 1935, 3) Register op de leenaktenakten van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen. Het kwartier van Arnhem, Mr. J. J. S. Baron Sloet en Dr. J. S. van Veen. S. Gouda Quint, 1917, 4) Het Veluwsche geslacht Van Brienen, Mr. P.C. Bloys van Treslong Prins. In: De Nederlandsche Leeuw, 27e jaargang, 1909, pg. 167-172
Links het zegel van Henrick van Brienen op 20 mei 1426. Randschrift: S HENR/ IC VAN / BRENEN. Voorstelling: wapenschild met klimmende eenhoorn. sierlijst: driehoek en driepas. Afmeting: 26 mm (Gelders Archief: Kapittel van Sint-Walburg te Arnhem – nummer 0307 – 54-46-2).
Op 13 mei 1403 transporteren Geertruit van Herne en haar zuster Lijsebet alle goederen die zij geërfd hebben van hun oom Johan van Herne aan Henric van Brienen.
Op 8 juli 1410 dat goed tot Bijssel, gelegen in Veluwe, in den kerspel van Doornspijk aan Henric van Brienen, door afstandt sijnre moeder Geertruden Dirc dochter van Aller, Jans wijf van Brienen, mit Arent van der Lawijc, haren gecoren momber. Op 4 april 1457 dat goed tot Bijssel, gelegen in Veluwe, in den kerspel van Doornspijk aan Johan van Brienen.
Op 19 augustus 1411 ‘des woensdaghes na Onser Vrouwendach Assumptionis’ verklaren Gherijd Bouman, priester, Henric van Brijenen en Ghizebrecht van der Horst een magescheid opgericht te hebben tussen Lijfaert van Masteijnde en zijn vrouw Aleijd enerzijds, en Jacob en Steven, kinderen van Aleijd voornoemd en haar eerste man Jacob die Wale, anderzijds, betreffende de helft van een goed in het kerspel Elden, nagelaten door broeder Johan de Wale, zoon van Aleijd, leenroerig aan Roelof van der Lawijc, waarbij dit goed toegewezen wordt aan Steven, met lijftocht voor zijn moeder voor de helft.
Op 24 april 1416 ‘des vriedagh na den hilligen Paesdach’ bedanken Willem van Aller en Johanna van Brienen, echtelieden, Henric van Brienen, oom van Johanna voornoemd, voor zijn momberschap en goede rekening na afloop der voogdij. Ten overstaan van Engbert van Aller, … van Aller en Aernt van Aller.
Op 11 december 1416 ‘des Vriedages na onser Liever Vrouwendach Concepcio’ draagt Jonkvrouwe Geertruijd van Brenen over aan haar zoon Henric van Brenen haar huis en hofstede in de Vijestraat te Harderwijk, met het houten huis, aangekocht van den rademaker. Ten overstaan van schepenen van Harderwijk.
Op 3 mei 1418 sluiten Henrick van Middachten en Derick van Arnhem, ridders, Henrick van Ranst, heer tot Kessell, Peter van Steenbergen, Ott van Camphusen, Engelbert van Aller, Claes van Aller, Johan van Gelre, bastaard, Alart van Wije, Willem van Aller, Henrick van Brienen, Giesbert van Heerde, Arnt van Tuijle, Henrich van Bijler, Lubbert van Achtvelt, Heijn van der Schuer, Wolter van Mekeren, Evert Kenneken, Arnt then Voirde, Evert van Vermueden, Engelbert Bentinck, knechten van het land van Veluwen, en burgemeesters, schepenen en raad der steden Arnhem, Harderwijck, Wagenijngen, van der Elburgh en van Hattem, een verbond om met de andere kwartieren, na ’s Hertogs overlijden, in de opvolging te voorzien en om voor elkanders rechten te waken.
Op 14 november 1420 ‘des donredages na sunte Mertensdage in den wijnter’ bekennen Sijwert van Wijnbergen en Johanna, zijne huisvrouw, verkocht te hebben aan Henrick van Brenen Johanszoon hun erf en goed liggende in de buurschap van Bijssel, kerspel van Dorenspijk en van Nunspeet, met water, weiden en verder toebehoren, en zulks voor een som gelds welke zij van Henrick voornoemd ontvangen hebben.
Op 18 november 1420 ‘des manendachs na sunte Mertensdage in den wijnter’ bekent Sijwert van Wijnbergen verkocht te hebben aan Henrick van Brienen Johanszoon, alle erfenissen en goed als hij heeft in de buurschap van Bijssel in de kerspelen van Dorenspijck en van Nunspeet, met belofte deze vestenis voor den leenheer ten behoeve van Henrick voornoemd en Johanna diens huisvrouw, te herhalen volgens leenrecht, hetgeen Geerloch Foet, Aelt van Herderwijc en Johan Voet Geerlochszoon bevestigen. Deze stellen met den verkoper al hun goed in de vrijheid van Harderwijk tot waarschap. Ten overstaan van schepenen en raad der stad Harderwijk.
In 1423 op ‘Dominica post Ascensionis Dm’ heeft Henrick Block machtig gemaakt Henrick van Brienen in te winnen en met recht te vorderen alzulk geld als Johannes de Gruter en Johan van den Walle de voorgemelde Henrick in een schepenbrief van Arnhem schuldig zijn en beloofd hebben van Johan laten wegen enz.
In 1424 op ‘profesto Annunciationis b.te Marie virginis’ hebben Henrick [van] Brienen, Johan Mijnschart en Luijfart van Mesteijn hebben beloofd ut principales et insolidi te betalen Johannes van den Walle 700 Reijnaldus Arnhemse gl., [te betalen]Servacii in maio toekomende na datum ‘s briefs; si non, expandare ex omnibus eorum bonis insolidi.
In 1424 op ‘profesto Conceptionis’ heeft Engelbert van der Praest beloofd te betalen ut principalis Henrick de Brienen 60 Reijnaldus Arnhemse gl., [te betalen] Petri ad Cathedram of binnen 14 dagen daarna; – Item 60 Arnhemse Rijnse gl. op Walburgen in maio daarna of binnen 14 dagen daarna; si non, appavit omnia bona mobilia et immobilia, apprehendere et vendere.
In 1427 op ‘Die Servacii’ bekent Henrick van Brienen schuldig te zijn Henrick Block 114 Reijnaldus Arnhemse Rijnse gl. en 12 Arnhemse gl., te betalen Petri ad Cathedram toekomende over een jaar, sub expandatione bonorum omnium.
In 1427 op ‘feria quinta post Esto Michi’ hebben Henrick van Brienen en Claess [van der] Hoeven hebben beloofd [ex] parte Civitatis dat, wanneer Griete Beeldemaker pervenit ad annos discretionis, zij dan aan Wijnandus Bidder opdracht zal doen van huis en hofstede quondam patris eius net waarschap als erfkoopsrecht is; si non faceret, dat zij niets zal ontvangen van de 262 Arnhemse gl., die men Griete nog schuldig is van genoemd huis.
In 1427 op ‘feria quinta post Esto Michi’ bekent Henrick van Brienen schuldig te zijn Henrick van Aller, burgemeester, ad usus van Griete Beeldemaker 131 Arnhemse Rijnse gl., te betalen de helft van het geld aan gulden paijment op Pasen toekomende over een jaar; et dabit hierbinnen van 15 penningen 1 pennink en de jaarrente op Sente Victorsdag naastkomende half te betalen; si non, expandare ex omnibus bonis Henrici.
In 1428 op ‘feria sexta post Penthecostes’ bekent Johan Schrijver schuldig te zijn Henrick van Brienen ad usus Magistri Peter van der Praest 30 Philippus schilden, te betalen quando vinum tusulatum.
In 1428 op ‘Die Ponciani’ heeft Henrick van Brienen beloofd Johan Kreijnck schadeloos te houden van alzulke belofte als hij voor hem beloofd heeft voor 3 gl. ’s jaars naar uitwijzing der brieven, daarvan gemaakt, die men vrijen en lossen mag de pennink met 16.
In 1428 op ‘Dominica Reminiscere’ hebben Henrick van Aller en Kirstiaen Kijvit vanwegeheer Johan Tengnegell, priester, en zijn broeders en zusters op de ene zijde en Henrick van Brienen en Goesen van den Gruuthuijss Arnts zoon vanwege Geertruden, echte wijf voortijds van Sander Tengnegell, op de andere zijde een erfmaaggescheid gededingd van alzulk versterf, goed en erve als heer Johan en zijn broeders en zusters voorzegd aangekomen is van dode van Sander Tengnegell, hun broeder, die God genadig zij, in manieren en voorwaarden als beschreven staat.
Op 14 december 1428 ‘des ijersten daiges na Sente Lucien dach der Heiliger jonfrouwen, oorkonden Derick Ploech en Wijnant Ridder, schepenen te Arnhem, dat Henrich van Brienen overgedragen heeft aan Johan van Sallant 1 morgen land in Arnhemerbroick in de Cruijsweijde, niet geslagen tot eenig huis of erf.
In 1429 op ‘die Andree’ bekent Henrick van Brienen schuldig te zijn Johan van Brienen ad usus van Helmich van Doirnick als houder ’s briefs 50 oude schilden, te betalen te Mei toekomende over een jaar, sub expandatione.
Op 21 november 1430 ’s Dinxedagh na sunte Elijsabethendach vidue’ verkopen Wouter Janssoen, Aernt ter Hoeve en Gheerst zijn vrouw, en Alijt en Lijsebeth Wouters voornoemde dochters, aan Johan Voet ten behoeve van Henrick van Brienen, hun kamer en hofstede in de Vijestrate te Harderwijk. Wouter belooft dat zijn zoon Johan deze verkoop zal bevestigen. Als waarborg stelt hij zijn huis in Donkerstraat. Ten overstaan van Schepenen en Raad van Harderwijk.
In 1432 Henrick van Brienen Janssoon, bij transport Sijwerts van Wijnbergen, ontfengt dat goet ende erve tot Bissel met allen sijnen toebehoor, gelegen in den kerspel van Doornspijk, als dat Sweder van Wijnbergen van Bernt Hadekinnck te halden plagt uut den hoff te Averhoff bij Hattem gelegen, tot Stichte leenrechte. In 1454 dat goed tot Bijssel, gelegen in Veluwe, in den kerspel van Doornspijck toteenen Stichtsen leensrechte ontfinck Johan van Brienen, erve sijnes vaders Henrix.
In 1432 op ‘feria tercia post Letare Jheruzalem’ heeft Henrick ter Hoeven te Arnhem in de wissel gelegd aan Arnt Koeuterss hand oorkonde der schepenen [Derick Ploech en Ott van Scherpenzeell] tot behoef van Henrick van Brienen een, schepenbrief, sprekende op Henrick van Brienen van een somme gelds, die Henrick Reijner van Herwen schuldig is naar uitwijzing deszelven briefs, en daartoe 234½ Arnhemse gl., 60 overlenssche gl. en 12 oude schilden, waarmede te lossen een richtersbrief, die Henrick heeft op den Luijssbossch, in des mate waar het zaak dat daar te veel waar: hij wilde weder naar zich nemen en gebrek daaraan: hij wilde vervullen. Henrick ter Hoeven was oerbadich Henrick van Brienen te “verwissen” dat hij des vast zij die 40 overlenssche gl., die hij Henrick van Brienen schuldig blijft, waarvan Martini de betaaldag is.
In 1432 op ‘feria quarta post Palmarum’ hebben Gherit Gruter, Arnt Gruter en Wouter Gruter, gebroeders, beloofd schadeloos te houden insolidi Henrick van Brienen, Derick Hessell en Stephanus [van] Brienen en erfgenamen van de belofte, gedaan met henzelf en voor hen zelf aan handen van Bartoldus van Sallant, voor 600 Wilhelmus schilden naar vermogen van een brief cum damnis; en daarvoor apparaverunt omnia bona eorum, mobilia et immobilia, waar ook gelegen.
Op 11 april 1434 ‘op den Sonnendage misericordia Domini’ verpandt Arnolt, hertog van Gelre, voor 1300 rijnsgulden aan Henrick van Brijenen Janszoon, burger te Herderwijck, zekere aldaar en in den hof te Ermel verschuldigde tijnsen, alsmede de oude tiend te Herderwiick, uit welke renten hij 130 rijnsgulden ’s jaars voor zich mag behouden.
Op 30 maart 1438 ‘up ten Sonnendach alsmen singet in der hilligen kerken Judica me deus’ verkopen Alit van Herderwic, Ernst haar zoon, Ernst van Herderwic en Fije, diens vrouw, Hubert van Hierde en Gheertruijt, diens vrouw, aan Henric van Brienen een hof buiten de Smedepoort te Harderwijk.
In 1443 een quitantie voor Johan van der Capellen en zijn vrouw Jutte voor de betaling van een schuld van haar vader Henrick van Brienen.
Op 23 juni 1444 stelt Arnolt, hertog van Gelre, Engelbert Dageraet, burger te Zutphen, voor 2400 rijnsgulden in het bezit van de door dezen van Heijnrich van Brienen geloste tijnsen en tienden. Gegeven in den jair onss Heren dusen vierhondert vier ende viertich, des Dijnxdaiges op sente Johans avent te mijdsomer.
Op 23 april 1446 ‘up sente Georgiusdach’ bekennen Reijnalt van Herwen en Johanna van Herwen, zijne huisvrouw, verkocht te hebben aan Henrick van Brienen, hun oom, 2 hoeven hout in Putterhout, welke zij in erfpacht hebben van den abt van Paderborn. Zij beloven waarschap te zullen doen.
In mei 1451 oorkonden schepenen en raad van Harderwijk dat Henric van Brienen en Johanna, zijne vrouw, hebben bekend aan Hilbrant Bluet, ten behoeve van heer Jacob van Rimpeler, schuldig te zijn 6 gouden rijnsche guldens jaarlijks uit hun huis in de Vijestraat, onder voorwaarde dat de schepenen na heer Jacobs dood, deze rente, als collators, bestemmen voor missen op een altaar in de Vrouwekerk en die zij dan moeten laten opdragen door een priester die te Harderwijck woont en bij voorkeur door iemand van heer Jacobs maagschap. Int jair onss Heren dusent vierhondert een en vijftich in Maijo.
Op 12 december 1457 ‘des Manendages op sente Lucien avont virginis’ oorkondt Peter van Egmont, richter van Veluwen, dat Derick van Brienen overdraagt aan zijn moeder Johanna van Brienen en zijn broeders Johan, Arnt en Gerijt van Brienen zijn aandeel aan 1/3 deel van Neckenvelde in Erckmede onder Nijerkirch, waarna Johanna met haar zoons een vicarie ter ere van St. Andries en St. Bartholomeus in de kerk van Harderwiick stichten, waaraan zij het 1/3 deel van Neckenvelde schenken.
Op 14 december 1457 ‘dess anderen dages na sunte Luciendach der heiliger jofferen’ oorkonden schepenen en raad van Harderwiick, dat Johanna van Brijenen, weduwe van Henrick van Brijenen, met haar zoons Johan, Aernt, Deric en Gerit van Brijenen een vicarie ter ere van St. Andreas en St. Bertholomeus in de kerk te Herderwiic gesticht hebben, waarvoor zij schenkingen doen.
Uit dit huwelijk:
2 Aernt van Brienen
3 Deric van Brienen, pastoor te Nijkerk (1466)
4 Gerit van Brienen, overleden > 12 mei 1490
5 Jutta van Brienen, overleden 14 juni 1470, begraven in klooster Marienvrede te Boekholt bij Regensburg (D). Gehuwd met Johan van der Capellen, raad van hertog Johan van Cleve, zoon van Johan van der Capellen en Ida van der Woningen, overleden 9 augustus 1470, begraven in klooster Marienvrede te Boekholt bij Regensburg (D)
6 Henric van Brienen, schepen van Harderwijk (1504), overleden > 1504