Diepholz, Rudolf van (ca. 1445-1510)

Rudolf van Diepholz, heer en graaf van Diepholz (1482-1510), zoon van Otto van Diepholz en Heilwich van Bronckhorst, geboren ca. 1445, overleden 1510

Gehuwd in < 19 november 1482 met

Elisabeth van Lippe, dochter van Bernhard van Lippe en Anna van Holstein, overleden > 1527

Gehuwd in < 22 mei 1475 met

Johan van Spiegelberg, graaf van Spiegelberg, zoon van Moritz ‘de jongere’ van Spiegelberg en Adelheid van Anhalt, overleden 20 maart 1480, begraven in het klooster Marienau (D)

Buitenechtelijke relatie met

Drude Richterinck, overleden > 19 januari 1503

Uit buitenechtelijke relatie met Johannes Bare, vicaris van de Dom te Osnabrück:

Meke Bare

Uit buitenechtelijke relatie met Cord Brijckwede, vicaris van de Dom te Osnabrück:

2 Gertrud Brijckwede

 

Bronnen: 1) “Het geslacht van Diepholt in het Sticht en Westfalen en hun verwantschap aan de graven van Buren: een prosopografische verkenning van enkele onbekende telgen van de noord-Nederlandse adel in de 16e eeuw”, Francesco Uys Rootenberg, 2015, 2) archive.nrw.de, 3) arcinsys.niedersachsen.de, 4) Internet-Portal “Westphälische Geschichte” (lwl.org), 5) Diepholzer Urkundenbuch, Wilhelm von Rodenberg. Hannover, 1842, 6) Lordship of Diepholz. Op: en.wikipedia.org, 7) Stammliste des Hauses Diepholz. Op: de.wikipedia.org, 8) Grafen von Spiegelberg. Op: de.wikipedia.org, 9) our-royal-titled-noble-and-commoner-ancestors.com

Rudolf is de eerste uit de Diepholz dynastie die zich graaf noemt. Hij ziet af van absolute soevereiniteit over Diepholz en erkent de graaf van Brunswick-Luneburg als zijn leenheer in ruil voor diens bescherming. Na zijn dood, in 1510, heersen zijn drie zonen gezamenlijk over Diepholz.

Op 29 juni 1471 ‘Petri et Pauli’ oorkonden de edelman Otto von Diepholz en zijn zonen Konrad en Rudolf een overeenkomst tussen Johann van der Horst en de burgmannen, burgers en medebewoners van Lauvenforde, waarin Johann de inwoners van Lauvenforde een 18 voet breed pad door zijn land gunt voor het houden van koeien en goederentransport naar de heide.
Op 12 november 1471 dragen bisschop Konrad van Osnabrück en Otto, Konrad en Rudolf, edellieden van Diepholz, inkomsten uit Einem over aan de deken en het kapittel van de abdij Wildeshausen.

Op 22 mei 1475 geeft graaf Johann tot Spiegelberg zijn vrouw Elisabeth, dochter van Bernhard VII tot Lippe, op advies van zijn goede buur graaf Moritz van Pyrmont, de helft van kasteel Ohsen met hof en toebehoren, overeenkomend met een jaarlijkse som van 250 Rhein. Gl. per jaar.

Op 2 september 1480 verklaren Graaf Moritz van Pyrmont en Bernhard VII tot Lippe, voogden van de kinderen van graaf Johann van Spiegelberg en Elisabeth [dochter van Bernhard VII], dat zij met hulp van de Wunstorfse abdis Walburg van Spiegelberg, ridder Ludolf van Elze en de burgemeester van Hamelen, Hans van Münster, het landgoed van gravin Elisabeth hebben gekocht voor 1500 roebel. Gl. In ruil daarvoor overhandigden ze haar de brief van de abdij van Hildesheim over de overgave van kasteel Grohnde.

Op 6 januari 1482 geeft Rolof, edelman van Diepholz, zijn zus Irmgard levenslang het bezit van kasteel Konau.
Op 19 november 1482 bekent graaf Bernhard van der Lippe dat hij zijn dochter Elisabeth van der Lippe, echtgenote van Rudolf, edelman van Diepholz, 500 gulden aan bruidsschat schuldig is.
Op 25 november 1482 verpandt Rolf Edelheer tot Diepholz zijn vrouw Elisabeth, dochter van Bernhard VII tot Lippe en weduwe van graaf Johann van Spiegelberg, met toestemming van zijn provincie, diverse landgoederen en tienden als weduwgeld. Zij ontvangt 200 rhein. Gl. per jaar als lijftocht, en ten minste 30 Gl. als een morgengift. 

Op 10 maart 1483 sluiten de bisschoppen Konrad van Osnabruck, Simon van Paderborn, Heinrich van Minden evenals Friedrich von Braunscheig-Lüneburg, graven Erik en Antonius van Holstein-Schaumburg, graaf Johann von Rietberg, graven Otto, Friedrich en Jobst van Hoya, Bernhard VII tot Lippe en edelman Rudolf van Diepholz een een verbond tot wederzijdse bijstand en het uit de weg ruimen van geschillen tussen elkaar en hun onderdanen.
Op 28 september 1483 geeft Alheit Solke, Abdis en het klooster van de Marienstiftes zu Minden, de edelman Rolef von Diepholz een borgsom van 400 gulden met een pandrecht op het dorp Awehem (afstand van vorderingen op het dorp Awehen onder voorbehoud van terugkeer).

Op 22 januari 1484 oorkonden bisschop Heinrich van Minden, de hertogen Frederik en Hendrik van Braunschweig-Lüneburg en Hendrik v1n Braunschweig, de graven Hendrik van Schwarzenburg, Erik van Holstein-Schaumburg, Jobst van Hoya, Ulrich van Regenstein, Hendrik van Hohenstein en Rudolf van Diepholz, dat hun oom, zwager en vader, Bernhard VII tot Lippe, hun vroeg om een ​​dag graaf Claus van Tecklenburg te bezoeken op de oude Landwehr in de Zenne en zij zijn daar verschenen . Bernhard had geklaagd over de graaf van Tecklenburg en zijn volk, die zijn onderdanen vele malen kwaad hadden aangedaan.

Op 5 juni 1485 ‘uf den neisten sontagh nae des heiligen sacraments dage’ beleent hertog Wilhelm van Jülich, graaf van Ravensberg, de edelman Rudolf van Diepholz met de tienden van Weddischen in het kerspel Ostdrebber. Op 23 mei 1491 ‘uf den neisten montagh nae den hilligen Pfinxtaige’ beleent hertog Wilhelm van Jülich, graaf van Ravensberg, zijn neef, de edelman Rudolf van Diepholz, opnieuw met de tienden van Weddischen.
Op 13 augustus 1485 ‘am sonnavende na sunte Laurentius dage des hilgen martelers’ bundelen de bisschoppen Conrad van Osnabrück, Simon van Paderborn en Heinrich van Minden, de graven Erich van Anton van Schaumburg en Jobst van Hoija, de edelen Bernd tot Lippe en Rudolf van Diepholz en de raadsleden van de steden Goslaer, Madgeburg, Braunschweig, Lüneburg, Hildesheim, Göttingen, Stendal, Hannover, Einbeck en Northeim hun krachten tegen bisschop Bertold van Hildesheim en de hertogen Willem en Hendrik wegens het oneerbiedig behandelen van hertogin Margaretha, echtgenote van hertog Frederik, en de stad Hildesheim en zullen een vete tegen hen uitroepen.
Op 15 september 1485 sluiten bisschop Conrad van Osnabrück, bisschop Hendrik van Minden, graven Erich en Anton van Holstein-Schaumburg, graaf Justus van Hoija en Bruchhausen, graaf Bernhard van Lippe en graaf Rudolf van Diepholz een alliantie vanwege een acute vete tegen Hertog Hendrik de Oude van Brunswijk-Lüneburg en de bisschop van Hildesheim, omdat hertog Frederik van zijn land werd beroofd en gevangen werd gehouden, en ook omdat graaf Jan van Rietberg door hen aan de rijksweg met zijn eigen land in beslag werd genomen en gevangen werd gezet.

In juli 1488 heeft de jonker Reineke van Bissendorf, de zoon van Gieseke, de tienden van Borchloe als erfelijk leengoed ontvangen van jonker Rolef, edelman van Diepholz. Op 4 juli 1490 belooft jonker Reineke van Bissendorf aan jonker Rudolf, edelman van Diepholz, de tienden van Borgloh, die hij van hem in leen heeft, tien jaar lang in pand te verkopen en aan het eind van deze periode terug te kopen. Borgen zijn Johann Buck de Oude en Rolef Fricke. Op 16 juni 1494 beslechten Rudolf, edelman van Diepholz, en Johann en Dethard van Weddesche hun geschil over de tienden in Weddesche. Op 31 juli 1496 verkopen Johann en Dethard van Weddesche de tienden in Weddesche aan Rudolf, edelman van Diepholz. Op 31 juli 1496 ‘am hilligen sontage nach Jacobi apostoli’ verkopen Johann van Weddesche en zijn zoon Dethardt hun grote en kleine tienden tot Weddischen voor 600 Rijnse gulden aan de edelman Rudolf van Diepholz. Op 4 januari 1497 doen de Van Weddesche afstand van de tienden in Weddesche ten gunste van Rudolf, edelman van Diepholz.

Op 27 maart 1490 bevestigen Bernhard VII tot Lippe, zijn zonen Bernhard en Simon, de broers Erich en Johann graven van Holstein-Schaumburg, graaf Jobst van Hoija en Bruchhausen, Rolf van Diepholz, Johann Quaditz, Dietrich van der Borch, Ludolf van Iggenhausen en Anton van Zerssen, als opdrachtgevers ‘sakewolden’ delen van het huwelijkscontract van 6 november 1489 betreffende. de lipp. verplichtingen.

Op 13 juli 1491 verklaren Bernhard VII tot Lippe, zijn vrouw Anna van Schaumburg en hun twee zonen Simon en Bernhard, ten overstaan van Reijnerus Effingk en Thedericus Sterneberch, ambtenaren van het hof en de collegiale hoven van Osnabrück en Paderborn, afstand te doen van de heerlijkheid Rheda ten gunste van de graven van Tecklenburg tegen betaling van in totaal 7200 roebel.Gl. met afstandsverklaring door de bisschop van Paderborn, Simon tot Lippe, die niet aanwezig is. Verder stemmen de vier aanwezige schoonzonen van Bernhard VII, graven Johann van Rietberg, Otto en Jobst van Hoija, edelman Rudolf van Diepholz en Simon en Anna graaf en gravin van Spiegelberg, in met de verkoop. Konrad Rietberg, bisschop van Osnabrück, en graaf Otto van Waldeck stemmen ook in. Voor de zekerheid worden de 6 steden Lip. Johann en Heinrich Quaditz, Dietrich van der Borch, Ludolf van Iggenhausen, Simon van Exterde, Gottschalk van Donop, Heinrich van Friesenhausen, Jobst Eikmann, Johann en Eitel Torn, Alhard van dem Busche, Friedrich Schwartz, Gerlach van Kerssenbrock, Friedrich en Simon Werpup en Toniges Klinge ook hun toestemming.
In 1491 verkoopt Rudolf, edelman van Diepholz, Johann bij deme Daere, burgemeester van Wildeshausen, en zijn vrouw Heilike de tiende van Hamstedt in de parochie van Wildeshausen tot terugkoop.

Op 1 mei 1492 informeren de graven Claus van Tecklenburg, Johan van Rietberg, Philipp van Waldeck en edelman Rudolf van Diepholz, het Domkapittel van Keulen [ten behoeve van voorouderlijk onderzoek] dat Simon Graf von Spiegelberg, de wettige zoon van Elisabeth edelgeboren dochter tot Lippe, is. Hun vader is Bernhard VII totLippe. Zijn moeder is Margareta, geboren vorstin van Braunschweig. De grootmoeder van genoemde Simon is Anna geboren gravin van Holstein-Schaumburg. Hun dochter is op haar beurt Anna Gravin van Hohnstein.

Op 25 juni 1494 ‘mittwecken nha nativitatis Johannis Bapt.’ vinden grensonderhandelingen tussen bisschop Heinrich von Minden en Rolef von Diepholz, edelman van Diepholz, betreffende de aanspraken van Diepholz en Minden op de Stemweder Berg, Amt Rahden, inclusief de vrije stoel te Wehdem, Amt Rahden, bemiddeld door Anton, graaf van Holstein-Schaumburg en Bernhard, edelman van Lippe.
Op 18 juli 1494 vergelijkt graaf Jobst von Hoija zich met Rudolf Edelherr van Diepholz over het geschil Borwede.
Op 23 oktober 1494 verkoopt Rudolf, edelman van Diepholz, een lijfrente uit een erfenis in Sankt Hülfe aan Konrad van Diepholz, pastoor in Diepholz.

Op 27 augustus 1495 ‘donnerstage na Bartholomei apostoli’ worden de geschillen geregeld tussen Hendrik, bisschop van Münster en bestuurder van Bremen, en zijn medestanders Jonker Johann, graaf van Oldenburg en Delmenhorst, Hero von Dornum, ridder, en Ede Wijmeken enerzijds, en de broers Heer Edzard en Jonker Uke, graven van Oost-Friesland, anderzijds, door Conrad van Rietberg, bisschop van Osnabrück. De volgende bepalingen: Bisschop Heinrich doet afstand van zijn aanspraken op het kasteel en de stad Emden. In ruil daarvoor krijgt hij 10.000 Rijnse guldens te leen van de graven van Oost-Friesland. Pas een jaar na terugbetaling van dit bedrag mag de bisschop weer aanspraak maken op de graven. De bisschoppelijke ambtenaar mag de geestelijke rechtsmacht in Friesland uitoefenen zoals voorheen. Onderdanen van beide zijden die de markten in Friesoijthe (Oijte), Haselünne, Meppen en Haren willen bezoeken, zullen niet belast worden met hogere douanerechten of tolgelden. De bisschoppen van Münster en Osnabrück zullen een arbitrale vergadering organiseren om de resterende geschillen te beslechten. De vete tussen de partijen is hiermee beëindigd; de verzoening zal met een handdruk geschieden door de ridder Gottfried Ketteier namens de bisschop van Münster en zijn voornoemde medestanders alsmede namens de edelman Rudolf van Diepholz, graaf Moritz van Spiegelberg en de jonge graaf Wilhelm van Berg en door meester Hijcko van Dornum, proost van Emden, namens de graven van Oost-Friesland. Toekomstige geschillen moeten vreedzaam worden beslecht.

Op 31 juli 1496 zweert Heinrich Dornemann, ook bekend als Kleffmann, trouw aan Rudolf, edelman van Diepholz.

Op 21 april 1497 bevestigt Engelbert von Langen de overdracht van huizen in Holte door Rudolf, edelman van Diepholz.

Op 7 februari 1501 Heinrich bisschop van Minden, Anton graaf van Schaumburg, Friedrich en Jost graven van Hoija, Benhard tot Lippe en Rolef edelman van Diepholz, opgeroepen door koning Maximiliaan voor de keizerlijke Diet in Neurenberg, dragen Bernhard de Jongere van Lippe, hun familielid, op als hun vertegenwoordiger daar.

Op 14 februari 1502 verkoopt Rudolf edelman tot Diepholz aan de nonnen, priorin en het klooster van de abdij van Bassum en de priesters aldaar een boerderij in volle eigendom, die Heinrich cultiveert, in Uhlhorn voor 60 Rijnse gulden met recht van terugkoop.

Op 19 januari 1503 verklaart Floreke von Dumstorpf, rechter van de stad Osnabrück, dat Drude Richterinck met toestemming van haar voogd Johann Bottertijler haar bezittingen in de vorm van kleding, edelstenen, kisten en geld alsmede haar vermogen – na aftrek van schulden en kerkelijke lasten – heeft overgedragen aan haar drie natuurlijke dochters, te weten Meke, die ze verwekte bij Johann Bare, Anne, die ze verwekte bij de edelman Roleff van Diepholz, en Gertrud, die ze verwekte bij Cord Brijckwede; de eerste kreeg ook een bed met toebehoren.

Op 28 april 1506 bevrijdt edelman Rudolf van Diepholz Aleke Tolekinck uit haar gevangenschap.
Op 6 mei 1506 getuigt edelman Rudolf van Diepholz van de overdracht van de nalatenschap van zijn horige Johann Röder.

Op 17 juli 1507 ‘des gudensdages na sunte Margareten dage’ getuigen Roleff, edelman van Diepholz, en Friedrich graaf van Spiegelberg, voogden van de kinderen van graaf Jobst van Hoija en Broickhusen, van hun trouw en bekrachtigen dat Conrad VI van Rietberg, bisschop van Münster en administrateur van de kerk van Osnabrück, hen het gehele graafschap Hoija en Bruchhausen heeft afgestaan.
Op 31 augustus 1507 ‘am avende Egidij des hilgen Abbetes’ verkopen de edelman Rudolf van Diepholz en graaf Friedrich van Spiegelberg, voogden van hun schoonzuster, de jonkvrouw Ermengard van Lippe, gravin van Hoija en Bruchhausen, weduwe, en haar kinderen Jobst, Johann, Erich, Anna en Elisabeth, een boerderij in Jebel niet ver van Leeste in het Nedergraafschap Hoija, een boerderij in Leeste en een lijfrente van een boerderij in Barrien aan Roebe bij dem Dore, raadslid in Wildeshausen, voor 400 rhein. Gouden guldens, die zij overeenkomstig de inhoud van het testament van de overleden jonker Friedrich hadden gebruikt voor de bruidsschat van Anna, de dochter van zijn overleden broer Otto.
Op 2 september 1507 doet gravin Anna tot Hoija-Bruchhausen, dochter van de overleden graaf Otto tot Hoija-Bruchhausen, ten overstaan van Johann van Rede, rechter te Quakenbrück van bisschop Konrad van Münster, afstand van haar rechten op de nalatenschap van haar vader in aanwezigheid van de edelman Roleves van Diepholz en graaf Friedrich van Spiegelberg, voogden van de kinderen van de overleden graaf Jobst zu Hoija-Bruchhausen.

Op 3 juli 1512 nemen Hendrik de Oude en Erich, broers, hertogen van Brunswijk-Lüneburg, de weduwe Elisabeth van Diepholz en haar zonen Cord, Johann en Friedrich onder hun bescherming en beloven de geschillen tussen de heerlijkheid Diepholz en de abdij van Minden bij te leggen.

Op 14 mei 1518 verpandt de jonkvrouw Elisabeth van Diepholz, geboren gravin van der Lippe, met toestemming van de edelen Johann en Friedrich van Diepholz, 3 gulden jaarlijkse lijfrente uit de boerderij in Holle in de parochie Barnstorp, aan Johann van Frese voor 60 goudgulden.

In de eerste helft van de 16e eeuw verzoekt Elisabeth weduwe van Diepholz, geboren gravin tot Lippe, aan de baljuw van Herford, Hijnijck om een lening voor een prebende voor haar dochter.

 

Uit dit huwelijk:

Adelheid van Diepholz, overleden 14 augustus 1521. Gehuwd < 1518 met Hans Johann Schenk van Tautenburg, zoon van Hans Schenk van Tautenburg en Anna van Reuss-Greiz, overleden 1529

Agnes van Diepholz, overleden 1528. Gehuwd ca. 1524 met Johan van Raesfeld, zoon van Johan van Raesfeld en Frederike van Reede, overleden 22 mei-8 september 1551

Coenraad van Diepholz, heer van Diepholz (1510-1514), kanunnik te Keulen (D), overleden 1544

4  Johan van Diepholz, heer (1510-1514) en graaf (1530-1545) van Diepholz, kanunnik te Keulen (D) (1514-1529), overleden 1545. Gehuwd met Kuenneke Sanders, overleden > 1544

Irmgard van Diepholz, priorin (1542-1561) en prinses-abdis (1561-1575) van de abdij van Essen (D), overleden 1575

6  Frederik van Diepholt, graaf van Diepholz (1510-1529), geboren ca. 1490, overleden 1529 te Essen (D). Gehuwd in 1523 (huwelijkse voorwaarden 29 maart 1523) met Eva van Regenstein, dochter van Ulrich van Regenstein-Blankenburg en Anna van Honstein-Vierraden, geboren ca. 1495, overleden 1537

Uit deze buitenechtelijk relatie:

Anna van Diepholt