Egmont, Frederick van (ca. 1440-1521)

Frederick van Egmont, ridder, kapitein en drost van Leerdam en het land van der Lede, drost van de Veluwe, vrijheer en graaf van Buren en Leerdam, heer van IJsselstein, Beusichem, Cranendonck, baljuw en kastelein van Schoonhoven, dijkgraaf van de Lekdek tussen de Vaart en Schoonhoven, stadhouder van het Nedersticht, raadslid-kamerheer van Karel de Stoute en Maximiliaan van Oostenrijk, lid van het Illustre Lieve Vrouwe Broederschap, zoon van Willem van Egmont en Walburga van Meurs, geboren ca. 1440, overleden 1521, begraven te IJsselstein

Gehuwd in 1464 (huwelijkse voorwaarden 20 oktober 1464) met

Aleid van Culemborg, vrouwe van Sint Maartensdijk en Buren, dochter van Gerrit van Culemborg en Elizabeth van Buren, geboren ca. 1445, overleden 20 juli 1471, begraven in de Sint Nicolaaskerk te IJsselstein

Gehuwd in 1502 met

Walburga van Manderscheid, overleden > 1527

 

Bronnen: 1) archieven.nl, 2) geldersarchief.nl, 3) hetutrechtsarchief.nl, 4) bhic.nl, 5) ecal.nu, 6) nl.wikipedia.org, 7) dbnl.org, 8) geschiedenisextra.nl, 9) onsvoorgeslacht.nl, 10) Bloedverwanten van Prins Maurits, Dr. A.W.E. Dek. Zuidhollandse vereniging voor genealogie “Ons voorgeslacht”. Rotterdam, 1993, 11) De lenen van de hofstede IJsselstein, 1310-1656, J.C. Kort. In: Ons Voorgeslacht, jrg. 38 (1983), 12) Repertorium op de Cuykse lenen in Holland, Het Sticht en Gelre, 1129-1649, J.C. Kort. In: Ons Voorgeslacht, jrg. 44/45 (1989/90), 13) Repertorium op de lenen van de hofstede Arkel in het graafschap Gelre, 1283-1647, J.C. Kort. In: Ons Voorgeslacht, jrg. 40 (1985), 14) Afbeeldinge en levensbeschrijvinge van de Heeren en Graven van Egmondt, Wim Schmelzer, 2002, 15) Genealogie der heren en graven Van Egmond, A.W.E. Dek, 1958

Links het zegel Vrederick brueder tot Egmont, here tot IJsselsteijn etc. op 23 april 1494. Randschrift: S FRE/DERIC BROEDER : TEGMONT: HEER: TOT: YSELSTEIN: TOT: BUEREN. Voorstelling: fantasieschild, gevierendeeld met I en IV gekeperd, II en III gearceerde verhoogde dwarsbalk. hartschild, wapen van IJsselstein. gewende steekhelm met verenbos als helmteken. schildhouders: twee leeuwen (Bron: Gelders Archief, Charterverzameling, nummer 0243 – 1048/2).

Frederik kiest, in navolging van zijn vader, de zijde van de Kabeljauwen en daarmee van Philips de Goede en diens zoon Karel de Stoute.

In 1461 geeft de hertog van Gelre de rendant kennis van de benoeming van Frederik, zoon te Egmond, en Dirk van der Horst tot drost en onderdrost in het land van Zutphen.

In 1462 wordt Frederik, zoon van de leenheer, beleend met huis en goed van Beuningen bij overdracht door Otto van Egmond, vrouwe van Zegwaard, nicht van de leenheer. Op 18 maart 1465 verkoopt Frederik van Egmond zijn slot c.a. te Beuningen aan Gijsbert van Welderen, waarbij Gijsbert van Welderen ontslagen wordt van zijn leenplicht.

Op 20 oktober 1464 ‘up den Satersdach der IIIefdusent Megheden avent’ maakt jonker Frederick, zoon tot Egmonde etc, huwelijksvoorwaarden met Aleijdt, oudste dochter tot Culenborch. Getuigen zijn Vincentius, graaf van Meurs, Willem, heer van den Bergh, Willem, broeder tot Gelre, heer tot Egmond etc, Johan, oudsten zoon van Egmond, Arnold, hertog van Gelre, Johan, hertog van Cleve, Adolph, zoon tot Gelre, ter eenre, en Gerit, heer tot Culemborch, Jasper, eenigen zoon van Culemborch, Bernt, graaf van Bentheim, Franck, graaf van Oostervant, Johan, heer van Reifferscheidt, ter andere.

Op 5 april 1465 beloven Frederick, zoon tot Egonde, Iisselstein en Baer etc, en zijn vrouw Alijde, oudste dochter tot Culenborgh etc, binnen het halve jaar nadat zij geërfd zullen hebben van Franck, graaf van Oistervande, aan Gerardt, heer tot Culenborgh, 10.000 bourgondische leeuwen te zullen betalen.
Op 8 april 1465 verklaren Frederick, zoon tot Egmond etc, en zijn vrouw Aleit, oudste dochter van Culenborch, afstand te doen van het versterf van haar moeder Elijsabeth van Bueren, en van hetgeen op hen versterven zal van haar vader Gerart, heer tot Culenborch, en haar oom en tante Franck, graaf van Oistervant, en Alienora van Borsselen en van Zuijlen. In 1471 hebben Frederik van Egmond en zijn vrouw Aleijt van Culenborch recht op de roerende goederen, nagelaten door Vranck van Borselen, graaf van Oostervant, en hun betwist door Jasper van Culenborch. Met lijst van juwelen, door Aleijt van Culenborch geërfd van Vranck van Borselen, en lijst van vorderingen op zijn sterfhuis.

In 1465 wordt Frederik samen met Arnout, hertog van Gelre, door diens zoon Adolf gevangen genomen en zijn stad en sterkte IJsselstein wordt in het daaropvolgende jaar overrompeld, geplunderd en verwoest. In 1467 komen Frederich, jonkgraaf van Nieuwenaar, en Frederik van Egmont overeen om Adolf, hertog van Gelre, een vete aan te doen.
Op 16 mei 1467 ‘op den Heiligen Pijnxteravont’ verklaren Wilhem, broeder tot Gelre, heer tEgmondt, tot IJselsteIJn, Bair etc., Johan, jongheer tot Egmondt, Frederick en Wilhem, zonen tEgmondt, schuldig te zijn aan de stad Arnhem 1200 rijnsche guldens, over 6 maanden terug te betalen.
Op 5 oktober 1467 ‘des neisten Manendaiges na Sunt Franciscus dach’ verbinden Johan, hertog van Cleve, graaf van der Marcke, Wilhem, broeder tot Gelre, heer tot Egmont etc, Johan oudste zoon en Frederick, zoon tot Egmont, alsmede burgemeesters, schepenen, raad, gildemeesters en de gansche gemeente van Arnhem, zich tot onderlinge hulp tegen heer Adolph, hertog van Gelre etc.

Op 15 januari 1468 ‘in crastino Sancti Ponciani’ verklaart Frederick, zoon to Egmont, dat Menso Geritszoon, zijn gevangene, zich heeft losgekocht voor 1100 rijnsche guldens, welke som is toegezegd door het Fraterhuis te Doesborch, en geeft hem toestemming om onder afstand van zijne goederen in dit huis te wonen.
Op 5 februari 1468 ‘op Sunte Agathen dach’ verklaart Frederick, zoon to Egmont, vierhonderd rijnsche guldens te hebben ontvangen in mindering van het losgeld van 1100 rijnsche guldens, door het Fraterhuis te Doesborch ten behoeve van Mense Geritzoon toegezegd.
Op 11 april 1468 ‘des Manendages na Palmdach’ verklaart Frederick, zoon to Egmont, van het Fraterhuis te Doesborch te hebben ontvangen de helft eener door deze stichting toegezegde som van zevenhonderd gulden.
Op 6 juni 1468 ‘in crastino Sancti Bonifacii’ verklaart Frederick, zoon to Egmont, van het Fraterhuis te Doesborch eene door deze stichting aan hem verschuldigde som van 350 rijnsche guldens te hebben ontvangen.
Op 28 november 1468 ‘des Manendages post Katherijne virginis’ geeft Adolph, hertog van Gelre enz., aan heer Wilhem, heer tot Egmont, tot Bair enz., heer Johan en Frederick, diens zoons, en de afgezanten der stad Arnhem, met 40 man gevolg vrijgeleide van Moirss naar Arnhem en terug, gedurende 4 dagen na afloop der dagvaart te Moirss.
Op 9 december 1468 ‘op den Vrijdach neist na Onser Liever Vrouwen dage Concepcionis’ bekrachtigen Adolph, hertog van Gelre enz, ter eenre, en heer Wilhem, heer tot Egmondt, met zijn zoons heer Johan en jonker Frederick en de stad Arnhem ter andere zijde, de door bemiddeling van jonker Vincencius, graaf tot Moirse en tot Sairwerden, tusschen hen tot stand gekomen verzoening, op de punten, in den brief vermeld. Dito sluit Adolph, hertog van Gelre enz, door bemiddeling van Vincencius, graaf tot Moirse etc, opnieuw een verzoening met de stad Arnhem, welke zich met zijn oom heer Wilhem, heer tot Egmondt en Bair etc, en diens zoons heer Johan en Frederick tegen hem had verbonden. Wijllem, heer van Egmont, zijn zoons Johan en Frederick, en burgemeesteren, schepenen en raad der stad Arnhem ontslaan Johan, hertog van Kleef en graaf van der Mark, van de eed op het verbond dat zij tezamen gesloten hebben tegen Adolff, hertog van Gelre, aangezien door bemiddeling van Vincentius, graaf van Meurs en Serwaerden, een vergelijk is getroffen. Op zijn beurt ontslaat Johan, hertog van Kleef en graaf van der Mark, Wijllem, heer van Egmont, Johan en Frederijck, zijn zonen, en burgemeesteren, schepenen en raad der stad Arnhem van de eed op het verbond als hierboven genoemd. Burgemeesteren, schepenen, raad, gemene burgers en ingezetenen der stad Arnhem oorkonden dat zij aan de heer van Egmont en Bair hulde en eed gedaan hadden in naam van Arnolt, hertog van Gelre, en zich met Johan en Frederijck hadden verbonden tegen Adolff, hertog van Gelre. De heren van Egmont hebben de stad nu van de eed ontslagen. Wijllem, heer te Egmont en Baire, ontslaat burgemeesteren, schepenen, raad, gemene burgers en ingezetenen van de stad Arnhem van de hulde, eed en beloften aan hem en zijn zoons Johan en Frederick gedaan om hem bij te staan tegen Adolff, hertog van Gelre, en diens helpers. Alle geschriften die hierop betrekking hebben zullen zij overgeven in handen van Vincentius graaf van Meurs, die ze zal vernietigen.

In 1469 laat het Hof van Holland de berechting van een zekere moord aldaar over aan Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, met voorbehoud van de berechting, in zoverre het een misdrijf tegen de landsheer is.
Op 13 mei 1469 wordt Frederik van Egmond, jongere zoon, beleend met de heerlijkheid IJsselstein, bij overdracht door Willem, raad en kamerling, zijn vader, met diens lijftocht op f 400 rijns. Op 16 februari 1523 Mr. Marcelis van Zegerscapelle, secretaris van de Raadkamer van Holland, voor heer Floris van Egmond, graaf van Buren, heer van IJsselstein, St. Maartensdijk, Kortgene enz., kapitein-generaal van de landen van herwaartsover, bij dode van Frederik, diens vader.

Op 17 juli 1470 is er een geschil tussen Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, en de stad Utrecht, waarbij bisschop David van Bourgondië als arbiter optreedt. De bisschop verzoent beide partijen.

In 1472 schenkt Arnold, hertog van Gelre, slot, stad en land van Buren c.a. aan Frederik van Egmont. In 1494 wordt Buren, ingevolge arbitrage tussen Karel, hertog van Gelre, en Frederik van Egmond, aan deze en zijn zoon Floris gegeven gedurende hun leven. Partijnen beloven zich aan de uitspraak te zullen houden.

Op 29 juli 1472 ”s neesten Goensdages na sinte Panthaleonisdach’ beloven Gerardt, heer tot Culenborch etc, burgemeesters schepenen en raad van Culenborch, Hubert en Sweder van Culenborch, bastaarden, Johan van Kuuck en Aernt van Dichteren, indien zij het bestand van 28 juli 1472 mochten opzeggen, toch niet te zullen toestaan, dat Wilhem, broeder tot Gelre, heer tot Egmont en Bair, Johan, jongheer en Frederick en Willem, zoons tot Egmonde, schade toebrengen aan de Gelderschen uit hun stad of land van Culenborch.
Op 23 augustus 1472 ‘up sinte Bairtholomeus’ avont des heiligen apostels’ erkent Frederick, zoon tot Egmont, heer tot IJselsteijn, ontvangen te hebben van Jasper, zoon tot Culenborch, heer tot Hoestraten, 390 rijnsche guldens.

In 1474 wordt Frederik door Karel de Stoute tot ridder geslagen voor zijn verdiensten bij het beleg van Neuss.

In 1476 transporteert Aernt Heinricxsz 1½ morgen land in Benschop aan Frederik van Egmond, heer van IJsselstein.
Op 6 april 1476 ‘up den hilgen Palmavendt’ verpandt Wijllem, heer to Egmont en Baer, aan Jaspar van Blitterswick zijn groote en kleine tienden in het kerspel Hijen, maalschap Welij, benevens de kloktienden te Heteren, met voorbehoud van de kerkgift van Hijen en van Heteren, voor de som van 1962œ rijnsche guldens, terwijl als borgen optreden Johan, jongheer tot Egmundt, Vrederick, zoon tot Egmundt, heer tot Isselstein, Willem, zoon tot Egmundt, en Hinrick van Egmundt, bastaard.

Op 16 maart 1477 krijgt Frederik van Egmond, heer van IJsselstein en Buren, slot, stad, land en heerlijkheid Leerdam en Leede met dorpen, kerken, kerkgiften, lenen, leenmannen, tollen, tienden, tijnsen, pacht, visserijen en toebehoren toegewezen, nadat heer Willem, heer van Egmond, neef van de leenheer, zijn vader, bezet en in 1466 overdroeg aan Karel de Stoute, vader van de leenheer, en zoals de heer van Arkel had. Op 27 juni 1494 Floris, zoon van IJsselstein, voor Frederik, broeder van Egmond, heer van IJsselstein, neef van de leenheer, zijn vader, die niet kan reizen.

In 14771478 is in de ledenlijst van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap vermeld dat Vrederick van Egmont heer tot IJsselsteijn doodschuld heeft betaald tijdens het leven.

In 1478 probeert Frederik Nijmegen op hand van zijn vader te krijgen maar hij valt op 21 april 1478 in handen van de stad. Hij wordt samen met zijn broeder Willem en bastaardbroeder Nicolaas drie jaar lang gevangen gehouden op het Valkhof. Op 13 augustus 1484 ‘des Vrydaiges na Sent Laurens’ dach’ nemen afgevaardigden van bannerheeren, ridderschap en de drie hoofdsteden Ruremunde, Zutphen en Arnhem op zich, uitspraak te zullen doen in het geschil tusschen heer Frederick, broeder tot Egmondt, heer tot IJsselsteijn, tot Bueren en van het land van Cranendonck, en jonker Wilhem, broeder tot Egmondt, heer tot Boxmeer en tot Haips ter eenre, en de stad Nijmegen ter andere zijde, over hun gevangenhouding aldaar. Op 14 augustus 1484 ‘up den Satersdach vigilia Assumpcionis’ doen afgevaardigden van bannerheeren, ridderschap en de drie hoofdsteden Rueremund, Zutphen en Arnhem, optredende als scheidslieden in het geschil dat heer Frederijck, broeder tot Egmond, heer tot IJsselsteijn, tot Bueren en van het land van Cranendonck, en jonker Wilhem, broeder tot Egmont, heer tot Boxmeer en tot Haepts ter eenre, hebben met de stad Nijmegen ter andere zijde over hun gevangenhouding aldaar, uitspraak in dat geschil onder vaststelling van eenige, door partijen na te komen bepalingen waarbij Nijmegen een schadevergoeding aan Frederik en Willem van Egmont betaalt.

In 1481 geeft hertog Maximiliaan het huis Caelbeek, verbeurd door Reijnier van Broechuijsen, aan Frederik van Egmond.
In 1481 draagt Gerrijt, heer van Assendelft, en zijn zoon Claes het baljuwschap van Schoonhoven over aan Frederik van Egmond. In 1497 verpandt Frederik van Egmond het kasteleinschap van Schoonhoven en het daartoe behorende Hofland over aan Lodewijck van Moerkercken. In 1515 verlengt Karel V de aanstelling van Frederik van Egmond tot kastelein tot Schoonhoven, met machtiging voor diens zoon Floris om de eed af te leggen.

Op 13 september 1481 verbindt Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, zich aan bisschop David van Bourgondie en belooft hem bijstand te verlenen tegen oproerlingen in Utrecht en Amersfoort en tegen Jan III, burggraaf van Montfoort. Hij bezet het huis te Eembrugge maar moet op 17 september 1481 de verdediging hiervan opgeven. Op 18 december 1481 beloven Jan Jordaensz, Paulus Gerritsz, Thomas van der Maet en Jacob Cornelisz, gevangen genomen personen voor het kasteel Ter Eem, om niets meer tegen de bisschop, Frederik en Willem van Egmond en de steden Wijk bij Duurstede en Rhenen te ondernemen.

Op 6 augustus 1481 ‘gegeven in onse stede van Bruessel’ beveelt de hertog van Oisteriick aan zijn eersten deurwaarder om heer Frederick van Egmondt, heer tot Iisselsteijn, en Jaspar, heer tot Culemborch, te verbieden in hun geschil over het ambt van drost, gouverneur en kapitein van stad en slot Leerdamme, tot feitelijkheden over te gaan, doch den weg van rechte te bewandelen. Op 24 juni 1482 ‘op sunte Johansdach Nativitatis baptiste’ is Frederick, zoon tot Egmont, heer tot IJselstein, Bueren en Boesinchem, op voordracht van Jasper, heer tot Culenborch, benoemd tot drost van stad en slot Leerdamme met het land van der Lee en Schoenrewoerd, belooft deze noch diens landen van Leerdam uit te zullen benadeelen. Op 27 juli 1482 erkent Frederick, zoon tot Egmondt, heer tot Iisselstein, Bueren en Boesinchem, ten behoeve van den hertog van Oistenriick van Jasper, heer tot Culenborch, het drostambt van stad en land van Leerdam en Schoenrewoerde overgenomen te hebben.

In 1483 verdedigt Frederik Wijk bij Duurstede voor de bisschop David van Bourgondië. In het zelfde jaar is hij samen met zijn broeder Johan aanvoerder van de troepen, die onder bevel van Maximiliaan, Utrecht belegeren. Na een beleg van drie maanden, op 31 augustus 1483, valt de stad in hun handen en kan bisschop, die door zijn tegenstanders gevangen wordt gehouden, zijn zetel weer innemen. De vete met Utrecht duurt nog tot 1493. Op 27 oktober 1483 oorkonden Bisschop David en de Staten van Utrecht, dat zij Frederick van Egmont, heer van IJsselsteIJn en Buren, voor de door hem verleende hulp schuldig zijn 13.000 Rijnsche guldens, van welk bedrag zij hem toestaan 1000 Rijnsche guldens te innen uit de jaarlijksche opbrengst van landen aan deze zijde der IJssel.
Op 22 mei 1483 is Frederik van Egmond, heer van IJsselstein en Buren, beleend met de helft van de korentiende in Geldermalsen en de koppeltiende in Buurmalsen, bij overdracht door Bertout Bacx, heer van Asten, met de lijftocht. Op 9 augustus 1492 Otto Piek.
Op 26 december 1483 ‘op Sunt Stevensdach prothomartiris’ draagt Willem, broeder tot Egmondt, heer van Hoips etc., uit kracht van de boedelscheiding tusschen hem en zijn broeders heer Johan, heer tot Egmondt etc, en de heer Frederick, broeder tot Egmond, heer tot IJsselsteijn, aan zijn zuster juffer Elizabeth, dochter tot Egmont, vrouwe tot Bronchorst, den hof te Laickemont en de jaarlijksche inkosmten van de aan Macharius die Hert verpachte goederen over, terwijl hij belooft haar jaarlijks 50 rijnsche guldens te zullen betalen, totdat hij een jaarlijksche rente van dat bedrag te haren behoeve zal hebben gevestigd op goederen in Overbetuwe.

In 1484 transporteert Ghijsbrecht van Montfoort 11 morgen 2 hond land in Benschop aan Frederik van Egmond, heer van IJsselstein. In 1484 verkoopt Aelbert Wonder en zijn dochters 5 hond land in Rijswijk aan Frederik van Egmont. In 1501 is er een arbitrale uitspraak tussen graaf Frederik van Egmond enerzijds en zijn gewezen rentmeester Jan van Beeck anderzijds waarbij de rentmeester de Overbroektiend in Rijswijk mag behouden tegen afstand van rechten op andere goederen in de Betuwe en schuldvorderingen.

Op 29 juli 1484 ‘des donredages na sente Jacobs dach Aposteli’ verklaart Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, dat hij met de stad Amersfoort een overeenkomst heeft gesloten waarin bepaald wordt dat de stad hem een geldsom zal betalen, hij belooft de privileges die Amersfoort voor Sint Agnietendag (21 januari) 1484 bezat, zal eerbiedigen en dat de stad naar eigen believen de kwestie van de ballingen en hun goederen mag regelen, met het voorbehoud dat de ballingen die met de stad een compromis sluiten zullen zweren niets te ondernemen ten nadele van hem, de Hollandse steden en dat een zestal met name genoemde ballingen slechts met zijn toestemming in Amersfoort mogen terugkeren. In 1487 gelasten de Rooms-Koning Maximiliaan aan Adolf, graaf van Nassau, stadhouder van Gelre, Wolfganck, heer van Polham, hofmaarschalk, en Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, stadhouder van het Nedersticht, de opsporing, berechting en bestraffing van Steven Cappelle, Bernnt van Wese en hun medeplichtigen, die hebben getracht zich van Amersfoort en andere steden meester te maken.

In 1484 wordt een verdrag gesloten tussen Frederik van Egmond en Jacob, graaf van Horne, ter beëindiging van hun onenigheden voortvloeiende uit de verkoop van de heerlijkheid Cranendonk met de stad Eindhoven en de dorpen Woensel, Budel, Maarheeze en Soerendonk door Jacob aan Frederik.

Op 24 mei 1485 schenkt Frederik, broer in Egmont, heer tot IJsselstein, tot Bueren, tot Bosinghem en Land van Cranendonk, aan zijn zuster van Bronkhorst, met macht om die voorwerpen als haar eigendom tot zich te nemen, van een ‘zwangwijnsche hoike mijt parlen ghestickt ende enen langhen roiden flueelschen tabbert’, die hem afhandig was gemaakt terwijl dat hij die in bewaring had gegeven aan Evert Baers in Nijmegen.

In 1485 vermaakt Alienora van Borselen al het huisraad dat zij in de stad Utrecht bezit aan Frederick van Egmont. Frederik en zijn zoon Floris verkrijgen de heerlijkheden Sint Maartensdijk en Scherpenisse na een proces met Jasper van Culemborg over de nalatenschap van Alienora van Borselen, vrouw van Gijsbrecht van Nijenrode, vrouwe van Sint Maartensdijk en Scherpenisse. In 1491 draagt Frederik van Egmond de heerlijkheden Sint Maartensdijk en Scherpenisse over aan zijn zoon Floris, heer van Sint Maartensdijk en Scherpenisse.

In 1487 is er een arbitrale uitsrpaak tussen Adolf, graaf van Nassau, en Frederik van Egmondt, beide kopers van het slot Reckheim, ingevolge waarvan Frederik van Egmond van de koop afziet. In 1487 geeft Maximiliaan, Rooms koning, de goederen die geconfisqueerd zijn ten nadele van Willem van Ghint aan Wolfaert van Poolhem en Frederik van Egmont. In 1492 dragen Maximiliaan en Philips van Oostenrijk de helft van de heerlijkheid Horst in het land van Kessel over van Mathijs van Merwijck aan Frederik van Egmond.

In 1487 draagt Sijmon van Ungersbach ingevolge commissie van koning Maximiliaan de stad Wageningen over aan Frederik van Egmont. In 1488 verzoeken Frederik van Egmond en Henrick, heer van Ghemen, namens aartshertog Philips, aan de steden Zwolle, Deventer en Kampen om 3 maanden lang 1000 man in dienst te houden om koning Maximiliaan, te Brugge gevangen gehouden, te hulp te komen. In 1488 sluit Frederik van Egmont een verdrag met Dowa Galaz, Otto IJghaz c.s. en de stad Leeuwarden over werving en onderhoud van troepen en bewapende schepenen tot onderwerping van Friesland aan de keizer. In 1489 bezet Frederik van Egmont, heer van IJsselstein, de St. Catharijnepoort te Utrecht uit naam van koning Maximiliaan en aartshertog Philips. Frederik stuurt hen een rekening wegens de bewaring van de St. Kathrijnepoort te Utrecht, zijn wedde en de soldij voor de bezetting van Wageningen, Tiel enz. in de periode 1486-1489. Op Paaschavond 1491 doet Frederik samen met zijn zoon Floris wederom een aanslag op de stad Utrecht waarna de bisschop en de vijf kerken, ridderschap en stad Utrecht klagen bij de Rooms koning over deze aanslag.
Op 19 februari 1493 ‘opten Dinxstdach nae sunte Valeniijnsdach’ zet Frederick van Egmont, heer van IJsselsteijn, Bueren en Craendonck, zijne grieven tegen bisschop David van Burgoendië uiteen, en eischt daarvoor voldoening, daar hij zich anders genoodzaakt zal zien, den bisschop den oorlog te verklaren. Tevens zet hij aan de stad Utrecht en de Staten van het Nedersticht, met uitzondering van de steden Amersfoert, Wijck en Renen, zijne grieven uiteen en eischt daarvoor voldoening, daar hij zich anders genoodzaakt zal zien hun den oorlog te verklaren. Op 20 februari 1493 verzoekt de bisschop van Utrecht Frederick van Egmont, heer van IJsselsteijn, Bueren en Craendonck, om een vrijgeleide van Duerstede naar Utrecht voor twaalf leden van zijn raad, die hij naar Utrecht wenscht te zenden, ten einde de stad te wijzen op de noodzakelijkheid, om de geschillen met Frederick van Egmond bij te leggen. 
Op 26 februari 1493 verzoenen Frederick tot Egmonde, heer tot IJselstein, en zijn zoon Florijs zich met bisschop David van Burgoendië en de stad Utrecht ter zake van de twisten over het innemen der St. Catharijne-poort in 1489 en den aanslag op de stad Utrecht op Paaschavond 1491. Bisschop David belooft de drie Staten van het Sticht bij te staan bij het innen der 16 000 Rijnsche guldens, als restant eener schuld van 21000 Rijnsche guldens, beloofd aan Frederick tot Egmont, heer tot IJselsteijn, welk geld zij van het gemeene land van het Sticht, desnoods door uitpanding, zullen verkrijgen. In 1495 vindt de gerechtelijke verkoop plaats ten behoeve van Frederik van Egmond, van de goederen die de Staten of inwoners van Utrecht en het Nedersticht bezitten in Beusichem, Buurmalsen en Zoelmond, na een eerdere schuldvordering van Frederik op de stad Utrecht in 1488 en 1491 en een beslaglegging in 1489.

Op 17 maart 1494 verzoekt Frederick tot Egmondt, heer tot IJselsteIJn, den gebroeders Gerijt en Wolter uten Hamme, om Geerlick die Rover en diens te Vredelant aangehouden schip met haver te ontslaan. Op 29 oktober 1494 verklaart Frederick tot Egmont, heer tot IJsselsteijn, dat het schip haver, dat door Wolter uuten Hamme te Vredelant aangehaald is, toebehoorde aan Wijnalt van der Haer, zoodat de aanhaling geschied is in strijd met de tusschen hem en stad en sticht Utrecht gesloten zoen. 

In 1496 voeren de vijf kapittels te Utrecht een proces tegen Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, die hun tienden in beslag genomen had. Frederik van Baden doet hierin een scheidsrechtelijke uitspraak. In 1497 erkent hij 13.000 gulden van de kapittels te hebben ontvangen met 600 gulden current, en belooft hen in het bezit te laten van al hun goederen in zijn heerlijkheid, overeenkomst te uitspraak door de bisschop. Op 10 oktober 1497 scheldt Frederick van IJsselstein, broeder van Egmond, de vijf kapittelen vrij van hun aandeel in de door de drie Staten van het Nedersticht opgenomen 13000 Rijnse guldens.
In 1497 verslaat Frederik de Geldersen bij Ravenswaaij en rooft en plundert in de Tielerwaard en Bommelerwaard. De hertog van Kleef beveelt zijn ambtenaren om Frederick van Egmont behulpzaam te zijn bij het brandschatten van de Overbetuwe.

In 1498 verheft keizer Maximiliaan de heerlijkheid Buren en Leerdam tot een graafschap voor Frederik van Egmond, graaf van Buren, als beloning voor diens diensten.
Op 21 april 1498 schrijft Frederick, broeder tot Egmont, heer tot IJselsteijn, Bueren en Cranendunck, aan heer Johan, hertog van Cleve etc, die hem een brief van den hertog van Gelre heeft toegezonden, dat hij altijd gemeend heeft dat Emmerich onder Cleve behoorde, en dat, als blijkt dat Gelre en Bronckhorst het rechtsgeding aldaar kunnen verbieden, hij aan zijn zuster zal aanraden zich tot Cleve te wenden om recht te krijgen.

In 1500 ruilen Johan die Jode en Frederik van Egmond en IJsselstein een erf “De Start” te Zoelen tegen 45 morgen “Over die wei” en een hofstede te Asch in het graafschap Buren. In 1502 ruilt Frederik van Egmond en IJsselstein met de Laurensabdij van Oostbroek 53 morgen “Op die Laeck” te Asch in het graafschap Buren tegen land rond de burcht te Buren en te Erichem.

In 1501 geven Willem, hertog van Gulik en Berg, en Jan, hertog van Kleef, de burgers van IJsselstein vrijdom van tol gedurende het leven van Frederik van Egmond. In 1501 verzet het kapittel van Sint Marie te Utrecht zich tegen de spoliatie van de novale tienden onder IJsselstein, Opburen, Eiteren en Maarn door Frederik van Egmond, heer van IJsselstein. Het kapittel voert tussen 1504 en 1512 voor de Grote Raad van Mechelen een proces tegen Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, tot erkenning van ’s kapittels recht op de novale tienden in IJsselstein.

Op 13 januari 1501 ‘Boemeliensi ecclesia sancti Martini’ doet Rutgerus de Dieden, kanunnik van de St. Martenskerk te Zautboemell, officiaal van den proost en aartsdiaken van Arnhemum, uitspraak in het geschil over de pastoorsplaats te Zelmond tussen Ghiisbertus Goeijer, gepresenteerd door Jaspardus, heer van Culenborch, en Johannes van Ewiick, gepresenteerd door Fredericus de Egmonda, graaf van Burenum etc., en verleent den eerstgenoemden candidaat institutie in die kerk. Op 7 december 1509 bekrachtigt Rugherus de Dieden, kanunnik te Zantboemel en officiaal van de proost van Arnhem, het vonnis van 13 januari 1501, door hem geveld in de geschillen over de pastoorsplaats te Zelmonda, waartgen door Fredericus de Egmonda, graaf van Bueren etc, oppositie gevoerd was.

Op 28 september 1502 krijgt Frederik van Egmond, graaf van Buren, vergunning van Rooms koning Maximiliaan om guldens te slaan van hetzelfde gehalte en gewicht als die van de keurvorsten aan de Rijn en ook zilveren hele, halve en dubbele stuivers als die van Philips, aartshertog van Oostenrijk, met op de ene zijde de beeltenis van Johannes de Doper en op de andere zijde het wapen van Buren.

Op 16 mei 1503 stuurt Frederik van Egmond, graaf van Buren, een brief aan hertog George en Hendrik van Saksen aangaande de berichten dat men van plan is om een nieuwe stadhouder in Friesland aan te stellen. Hij beveelt zijn neef Everwijn van Bentheim hiertoe aan. Op 2 juni 1503 stuurt hertog George van Sakes vanuit Dresden een antwoord aan Frederik van Egmond, graaf van Buren, op zijn schrijven van 16 mei. Zijn voorstel om graaf Everwijn van Bentheim tot nieuwe stadhouder in Friesland aan te stellen slaat men vriendelijk af. In maart 1506 sluit Frederik van Egmond, als verordineerde commissaris, een verdrag tussen hertog George van Saksen en de bisschop van Utrecht.

In 1505 geeft koning Philips alle goederen en inkomsten in Zoelen, die geconfisqueerd zijn op Willem van Rossem en burgers van Tiel, aan Frederik van Egmond.

Op 5 januari 1507 ‘up den heijligen Drie Coningen avont’ belooft Frederik van Egmond, graaf van Buren en Leerdam, heer van IJsselstein, Cranendonk etc. aan de proosten van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap jaarlijks op Kerstmis twee zwanen via de rentmeester te leveren ten behoeve van de zwanenmaaltijd tegen het nieuwe jaar.

Op 13 maart 1511 verklaart Frederick van Egmondt, graaf van Buren, hoewel hij zich in de twist tusschen zijn zoon Floris van Egmont, stadhouder van Gelre, en de stad Utrecht niet heeft gemengd, toch vrijgeleide gegeven te hebben aan Henrick van Duven, dijkgraaf, en de heemraden „opten hogen Leckdijck van Lopickeweert”.

Op 10 juni 1515 sluiten bisschop Frederik van Baden, de ridderschap en de stad Utrecht enerzijds en Frederik van Egmond, graaf van Bueren, en zijn zoon Floris, heer van IJsselstein anderzijds een vredesverdrag, door bemiddeling van keizer Maximiliaan. Op 25 juni 1516 stuurt Karel van Gelre een brief aan Frederik van Egmond, heer van IJsselstein en Cranendonck, over de schade door de Geldersen aan IJsselstein toegebracht vanwege de actie van Floris van Egmond tegen de Geldersen in Friesland.

In 1517 verkoopt Berndt van Vullick Henricxsz 16 hond land te Ommeren aan graaf Frederik van Egmont.

In 1520 doen Joost van Buren en Dirck van Cothen uitspraak betreffende de betaling van proceskosten door Frederik van Egmond en IJsselstein aan de Laurensabdij van Oostbroek in het proces voor de Grote Raad van Mechelen over de Rijnse hoeve bij Culemborg, voormalig bezit van de abdij, en de bescherming van abdijgoed te Asch in het graafschap Buren.

Op 26 januari 1521 komt Frederik van Egmond, graaf van Buren, overeen met Walraven Roelofsz, na uitspraak van officiaal van de proost van Arnhem Rutger van Dieden, in het geschil over de begeving van de kerk van Spijk tussen Wijnand Kinkijs, kanunnik te Eindhoven en kapelaan van de gravin van Buren enerzijds, en Jan Vink, priester anderzijds, dat de begeving na het overlijden van de laatste pastoor Rutger van Muilwijk berust bij de heer van Nederspijk en na afstand of overlijden van de door hem aangestelde pastoor bij de graaf van Buren als heer van de Leede, bevestigd door Jan van der Aa, ridder, heer van Bokhoven, drost van Gorinchem, Steven van Nievelt, drost van Leerdam, Gijsbrecht Zas, Gerrit Ketelaar en Gijsbrecht Vos Arendsz, burgemeester. Op 30 januari 1521 schrijft de officiaal van de proost van Arnhem, aartsdiaken van de kerk van Utrecht, aan priesters en andere hem ondergeschikten te Spijk om Johannes Vink aan te nemen als priester, nu Wijnand Kinkijs, die door Frederik van Egmond, graaf van Buren, werd voorgedragen, van zijn aanspraken heeft afgezien.

 

Uit het 1e huwelijk:

Floris van Egmont, alias Fleurken Dunbier, (zie afbeelding links), ridder in de Orde van het Gulden Vlies, graaf van Buren en Leerdam, heer van IJsselstein, Kortgene, Jaarsveld (vanaf 1518), Sint-Maartensdijk, Eindhoven en Cranendonck (1521-1539), stadhouder van Gelre (1507-1511) en Friesland (1515-1518), bevelhebber (1523, 1528) en kapitein-generaal (1536) van een Bourgonidsch leger, geboren 1469, overleden 25 oktober 1539. Gehuwd in 1500 (huwelijkse voorwaarden 12 oktober 1500) met Margaretha van Glymes-Bergen, dochter van Cornelis van Glymes en Maria Margaretha van Zevenbergen, geboren 1481, overleden 1551

Wemmer van Egmont van Buren

Buitenechtelijke kinderen:

Christoffel van IJsselstein

Willem van Egmond. Gehuwd met Theodora de Rover, dochter van Geerlic de Rover

Catharina van Egmond. Gehuwd in 1497 (huwelijkse voorwaarden 5 mei 1497) met Lodewijk van Praet van Moerkerken, ridder, heer van Carnisse, Cranendonck en Eindhoven, kastelein van Schoonhoven, zoon van Franck van Praet en Elisabeth van Loon, geboren 1471, overleden 1537