Henrijcxz, Coppairt (-1505/08)

Coppairt Henrijcxz, kerkmeester in de Ketel en collator van het altaar van 2 missen (1472), overleden 1505-1508 te Kethel

 

Bronnen: 1) hogenda.nl, 2) Twee geslachten Vercroft in Delfland, waaruit families Van der Kroft en Van der Krogt (deel I), Dr. P.C.J. van der Krogt. In: Ons Voorgeslacht’, jrg. 54 (1999), 3) Bronnen tot de geschiedenis van het Sint Ursulaconvent te Schiedam, C. Hoek. In: Ons Voorgeslacht, jrg. 23 (1968), 4) Acten betreffende de voormalige ambachten Kethel en Spaland, C. Hoek. In: Ons Voorgeslacht, jrg. 35 (1980), 5) Register van den vonnisse ende consenten van mijnen heeren die edele welgeboren hooge heemraden van Schielant, 1461-1490, A.M. Verbeek. In: Ons Voorgeslacht, jrg. 32 (1977)

Op 10 juni 1463 verkopen Broeder Joest Claesz., rector, zuster Aecht Heijnricxdochter, priorin, en het convent van Sint Agniet, genaamd Int dal van Josaphat, te Delf verkopen aan Coppert Heijnricsz 8 hond land in de Ketel in ver Nellenlant gemeen met de heer Jacob Dircxz en het zusterhuis van Sint Aechten binnen Delf. 

Op 31 juli 1475 verkoopt Otte van Egmonde en van Kenenburch aan Coppairt Heijnricxz. 4½ morgen land buiten de Schiedamse poort, strekkende langs de lijnbaan.

Van 1479-1483 pachten Copper Heijnricxz en Dirck Willemsz 4½ morgen land tegen 9 pond per jaar te Kethel.

Anno 1482 Sint Pieters Scouwe onder Jan van Remmerswael: Item Ghijsbrecht Jacopsz van dat hij Coppert Heijnricksz beset hadde bijnnen der Stede van Rotterdam roerende van sijn garinge van des ambochtswege. Te betalen 12 heerenponden t.n.sc. op een peijn van die helfte meer.
In Sinte Louwerens Scouwe ao. 1482 onder Willem van Hove als dijckgrave: Van Twijst ende gescijel als staet tuijssen Gijssen Jacopsz a.d.e.z. ende Coppert Heijnricksz a.d.a.z. roerende van gebreke van penningen, dat hebben H.H. met vonnisse gewijst tot sijne ede van Coppert voersz. gedaen. 

Op 5 mei 1489 verkoopt Coppairt Hen(ricz) aan Adriaen van Calenburg Jansz 40 Riinse gulden ‘s jaars rente op drie percelen land n.l. 3½ morgen land te Ketel. Met het zegel van Coppairt: een bloeiende, gebladerde plant op grond.

Op 19 maart 1492 verklaren Coppairt Henrijcxz voor de ene helft en Jacob Dircxz, Willem Jansz, Geriit Willemsz te Schiedam en Barbara Coppairtsdochter voor de andere helft, dat Jan van der Croft Dircxz het land vermeld in de acte, waar deze door heen is gestoken, zal bezitten als betaling voor zeker bedrag, dat hem bij huwelijkse voorwaarden was toegezegd.

Op 30 maart 1500 oorkonden schout en schepenen van den Ketel, dat zij Jan Jansz vanwege Ariaen Jansz van Kalenborch op 8 Juli en 15 October 1499 hebben toegepacht telkens 32 Rijnse gulden uit een land te Schiedam, gelegen in een kamp van 4½ morgen, aan de Buitenweg ten westen van de Lijnbaan, wegens een rente die Jan Jansz had uit een land van
Coppert Heijnrixz.

Op 13 januari 1501 oorkonden schout en schepenen van het ambacht den Ketel, dat zii vanwege Adriaen Jansz van Kalenborch aan Heijnric Jan Geriitsz hebben toegepacht int jaar 1500 omtrent 6 October, de som van 8 Rijnse gulden rente uit het land gelegen te Schiedam aan de Buitenwech ten westen van de Lijnbaan in een kamp van 4½ morgen, wegens een rente, die Heijnric voornoemd had ten laste van Coppert Heijnricz.

Op 15 juli 1504 doet het Hof van Hollant, uitspraak in het proces tussen Coppert Heynrijcsz en meester Jan de Coster, gemachtigd door het convent van St. Ursulen binnen de stad Schiedamme aangaande de losrente van 40 Rijnse gulden, door eerstgenoemde verkocht, bepaalt dat Coppert die rente zal bliiven betalen.

Op 11 oktober 1505 concludeert Kairl Grenier, procureur van Jan Jansz. als facteur van het convent van St. Ursulen te Schiedamme, voor het Hof van Holland in het proces van het convent tegen Coppert Heijnrixz over zekere rente van 40 Rijnse gulden, dat die van het gerecht van Ketel gecondemneerd zullen worden om de schatting volgens pachting te verrichten, waartoe Copper Heijnricxz, Willem Jansz, Jacop Jacopsz, Jacop Dircxz en Pieter Philippusz op deze dag voor genoemd Hof gedagvaard zijn.
Op 20 december 1505 verklaren heer Jan, biechtvader, en Elisabeth Pietersdochter, ministra van het Sinte Ursulenconvent binnen Schiedamme, dat zij de beslissing in het geschil tussen haar en Coppert Heiinriicxz uit de Ketel en zijn schoonzoons, n.l. Jacob Geriitsz, Willem Jansz en Jacob Dircsz, hebben overgelaten aan Peter Veenlandt Jacobsz en Willem Sijmonsz, burgemeesters van Schiedam, die Coppert Heijnrijcxz en erfgenamen vrijstellen van betalen van 40 Rijnse gulden ‘s iaars, met alle achterstallige rente, onder voorwaarde, dat het land in de 4½ morgen naast de Liinbaan buiten de Ketelpoorte, toegekend aan Ariaen Jansz van Calenburch en waaruit nieuwe renten zijn toegepacht volgens inhoud van de rentebrief door Coppert Heiinrijcxz aan Ariaen voornoemd gegeven, zal blijven aan het convent en Coppert aan het convent geven zal 4 morgen land, waarvan 4 morgen min 2 hond en 40 roede gemeen met Copper vornoemd en de kleinkinderen van Jan Vercroft met 2 hond en 40 roede.

Op 3 maart 1508 Willem Jansz, Jacob Gerritsz, Claes Jacobsz, Jan van Crocht en kinderen, Geriit Heijnsz, als voogd van Zuijtvoetskinderen, Peter Veenlant Jacobsz en Willem Thoniisz, burgemeesters van de stad Sciedamme, als voogden van Aeghte Coppertsdochter, erfgenamen van Coppert Heijnriksz, verkopen aan het convent van St. Ursula binnen Sciedamme 3½ morgen land in het ambacht van de Ketel, waarvan 3 morgen 60 roede gemeen met het voornoemde convent in een kamp van 3½ morgen, en nog 2 hond 40 roede gemeen met het St. Ursulen convent voornoemd in een kamp van 4 morgen.

 

Kinderen:

Barbara Coppairts

Aeghte Copperts