Jacob Jacob Aerts, zoon van Jacop Aerts en Dimpna Jacob Hermans, geboren ca. 1544, overleden < 4 april 1595
Bronnen: 1) bhic.nl, 2) erfgoedshertogenbosch.nl, 3) vpnd.nl, 4) St. Michielsgestel, transcriptie transporten en vernaderingen 1557-1566. Jan Toirkens, 5) St. Michielsgestel, transcriptie protocol Aldehande Actens 1589-1597. Jan Toirkens
Op 22 augustus 1561 is een deling gemaakt van het bezit dat geerfd is na de dood van Elisabeth weduwe van Jan Willem Raijmakers. Hierbij Lauwrens en Jacop broers en zoons van Paridaens van Bladel voor henzelf en voor hun zuster Elisabeth, verder Lauwrens Willems die handelt voor de 3 kinderen van Peter Godscalcx, welke Lauwrens, Jacob en Wilem nog handelen namens Jacop zoon wijlen Jacob Aernts, voor een zesde deel.
Op 27 augustus 1561 is voor schepenen verschenen Steven zoon wijlen Jan Vrancken als voogd over Jacop zoon wijlen Jacop Aerts, verder Peterken wettige dochter van wijlen Michiels Hermans, voor henzelf en als erfgenamen van Elisabeth weduwe van Jan Willem Raijmakers, die daarvoor op 22 augustus 1661 machtiging hadden gegeven aan Jacop zoon wijlen Herman Janssen om namens de minderjarigen aanspraken te maken op het bezit dat genoemde Elisabeth met haar man Jan Willems vanwege huwelijkse voorwaardes had overgedragen voor schepenen van Den Bosch aan Peter zoon wijlen Goijaert Janssen van Fickenoirt. Genoemde Steven als voogd en genoemde Peterken voor haarzelf met haar voogd hierin, machtigen genoemde Jacop om voor hun deel daarvan hun rechten te verdedigen en zoals de andere erfgenamen hierbij zullen handelen. Ze zullen deze Jacop daarvoor vrijwaren. De opdrachtgevers beloven alles na te komen wat hun gemachtigde daarin zal doen. Getuigen Peter Jan Schuermans en Goijaert Willems van der Merendonck.
Op 4 september 1562 verklaren wij Peter Schuermans en Goijaert Willems van der Merendonck, schepenen, dat voor ons zijn verschenen Lauwrens zoon wijlen Paridaens van Bladel voor hemzelf en ook voor zijn broer Jacop en zijn zuster Elisabeth, verder Jacop zoon wijlen Jacop Aerts en Lauwrens Willems de Smit, en verkopen aan Lambert zoon Willem Hagelaer een stuk akkerland groot ca. 5 lopenzaad, gelegen te Gestel onder Theede, b.p. de erfgenamen van Peter Goijaerts, Beatris weduwe van Henrick de Smit, Gerard Joosten, de gemeenschappelijke straat. Lauwrens wijlen Paridaans van Bladel voor twee derde deeel en Lauwrens Willem de Smit voor een derde deel hierin beloven de verkoop gestand te doen en alle lasten van hun kant af te handelen, behalve jaarlijks 1 mud rogge aan het St. Geertruijdenklooster in Den Bosch.
Op 18 februari 1564 verklaren wij Henrick van Beeck en Goijaert Willems, schepenen, dat voor ons zijn verschenen Jacop zoon wijlen Jacop Aerts oud ca. 20 jaar die ons te kennen heeft gegeven dat zijn vader Jacop en zijn moeder Dimpna dochter wijlen Jacop Hermans zijn komen te overlijden en dat hij hun enig kind is en daarom bezit heeft geerfd na dood van Jenneken weduwe van Jacop Hermans zijnde zijn grootmoeder, en wel een perceel deels heide en deels weide en akkerland, groot ca. 9 morgens, gelegen te Gestel in het Moerschot, b.p. de erfgenamen van Willem Arnts Loijen, Coel Gerits en meer anderen, de gemeijnte daar, Jacop Hermans. Genoemde Jacop zou dat perceel graag verkopen omdat er daarop diverse schulden drukken en wil het verkopen om er van te kunnen leven. Daarover is hij vastgenomen op de poort van Den Bosch en aldaar nog steeds verblijvend en het is hem onmogelijk om die schulden te voldoen omdat hij verder geen bezit heeft. Omdat hij nog minderjarig is kan hij het perceel niet verkopen niet voordat er voogden zijn benoemd. Nadat wij schepenen daarover hebben beraadslaagd en we daarvoor zijn gemachtigd volgens het keizerlijk octrooi als hertog van Brabant, met instemming hierbij van onze stadhouder Aert van der Ameijden, benoemen wij als voogden van Jacop de personen van Adriaen zoon wijlen Aert Peters wonend onder Den Dungen, die daarvoor door de stadhouder is gearresteerd, verder meester Peter van Middegael wonend te Gestel die daarvoor is opgeroepen, Jacop Rutten wonend onder Den Dungen daarvoor gearresteerd zijnde en Lauwrens Paridaens wonend te Gestel die daarvoor is opgeroepen. Wij geven hen volmacht om ten behoeve van Jacop dat perceel in het openbaar te verkopen, na 3 zondagee aankondigingen en de overdracht ervan behoorlijk te laten vastleggen in de stad Den Bosch of elders. Met het geld ervan dienen de schulden te worden afbetaald en het restant door de voogden aan te wenden voor genoemde Jacop, diens vrouw en het kind van zijn vrouw, zoals voogen dat behoren te doen. Verder dienen de voogden daar later rekenschap over af te leggen, voor schepenen van Gestel, hetgeen die voogden hier ook onder ede beloven te doen. Akte is voorzien van het schependomszegel.
Op 3 maart 1564 verklaren wij Peter Schuermans en Goijaert Willems van de Merendonck, schepenen, dat voor ons is verschenen Adriaen zoon wijlen Aernt Peters en meester Peter van Middegael, Jan Jacop Rutten Rutten en Lauwrens Paridaans als aangestelde voogden over Jacop zoon wijlen Jacop Arnts die nog minderjarig is, door wijlen Jacop verwekt bij diens vrouw Dimpna dochter wijlen Jacop Hermans, en verkopen aan Goijaert en Antonis zoons wijlen Anthonis Goijaerts ten hunnen behoeve en ten behoeve van hun broer Adriaen, een stuk land, deels heide en deels akkerland, alhier gelegen in het Moerschot, b.p. Coel Gerits en meer anderen, de gemeenschappelijke straat. De voogden zijn hiervoor gemachtigd volgens de voogdijbrief d.d. 18 februaru 1564. De verkopers beloven de verkoop gestand te doen en alle lasten daarin af te handelen, behalve aan de heer van Herlaer op St. Michielsdag als grondchijns 2 oude groten. Akte is voorzien van het schependomszegel.
Op 13 maart 1564 verklaren wij Peter Schuermans en Goijaert Willems van de Merendonck, schepenen, dat voor ons is verschenen Adriaen zoon wijlen Aernt Peters en meester Peter van Midedegael, Jan Jacop Rutten en Lauwrens Paridaans als aangestelde voogden over Jacop zoon wijlen Jacop Arnts die nog minderjarig is, door wijlen Jacop verwekt bij diens vrouw Dimpna dochter wijlen Jacop Hermans, en verkopen aan Jan zoon wijlen Danck Dancken een stuk land, deels weiland en heide, gelegen te Gestel dat eigendom van deze Jacop is, b.p. Willem Aerts Loijen, Coel Gerits en meer anderen, Jacop Hermans, een heiveld van genoemde Jacop Jacop Aerts. De voogden zijn voor de verkoop gemachtigd volgens de voogdijbrief d.d. 18 februari 1564 en ze beloven de verkoop gestand te doen en alle lasten daarin af te handelen. Akte is voorzien van het schependomszegel.
Op 3 maart 1592 verklaren wij, Gijsbrecht Willems en Leonaert Adriaen Dircks, schepenen, dat voor ons is verschenen Willem zoon wijlen Jan van Berckel oud ca. 60 jaar alhier wonend en daarvoor opgeroepen door Tielman Henricks als subsitituutvorster alhier, verder Gielis zoon wijlen Gerit Wouters oud ca. 68 jaar, wonend in de vrijdom van de stad Den Bosch op de Dungen, die daarvoor is gearresteerd door genoemde Tielman en hebben onder ede op verzoek van Peter zoon wijlen Matheus Pels, nadat ze daarvoor zijn ondervraagd het volgende verklaard. Ze weten dat ca. 26 of 27 jaar geleden ten huize van Willem Zegers staan de te Gestel waar toen het opbod plaatsvond van het zesterzaad van een zeker veld, deels land, deels weiland en deels heide zijnde gelegen alhier op het Moerschot dat eigendom was van Jacop zoon wijlen Jacob Aerts en dat op een zekere dag de voogden van genoemde Jacop in de koopcedullen van dat perceel als voorwaarde hadden opgenomen dat de koper van dat veld een koopsom van 50 karolusguldens zou betalen mede vanwege een erfweg en men toen wilde pretenderen dat het veld overweg zou hebben over het erf van de erfgenamen van Wouter van Beeck en omdat men toen had geconstateerd dat die erfweg daar niet over ging, dat de koper van dat perceel toen die 50 karolusguldens aan genoemde voogden of Jacop pas zou betalen als er aan de verkoopcedullen zou zijn voldaan. Daarna had Jan Dancken (?) destijds op het perceel geboden na het uitgaan van de brandende kaars en die had de koop verkregen.
Op 4 april 1595 verklaren Jan Adriaen Elias en Jan Jan Hermans, schepenen, dat voor ons is verschenen Jan zoon wijlen Delis Jan Weijgergancks oud ca. 52 jaar, Corstiaen zoon wijlen Henrick Spierincks oud ca. 55 jaar, Huijbrecht zoon wijlen Claes Delis oud ca. 46 jaar en Jan zoon Adriaen Spierincks oud ca. 46 jaar, alle 3 inwoners op Den Dungen in de vrijdom van Den Bosch en genoemde Corstiaen als inwoner van Berlicum die hiertoe door de vorster Willem Joris zijn gearresteerd en hebben onder ede nadat ze hierover zijn ondervraagd op verzoek van Peter zoon wijlen Matheus Pels eensgezind het volgende verklaard. Ze weten dat genoemde Peter Pels en diens vrouw Dympna dochter van wijlen Jacop Jacops samen 6 kinderen hebben die nu nog in leven zijn en omdat Peter en Dympna nog jongelui zijn en er nog wel meer kinderen kunnen komen en dat Peter en Dympna zeer schamele huislieden zijn met zeer weinig bezit of van hun ouders hebben geerfd en hun ouders tot 3 keer toe door brand zijn overvallen geweest en ook nog gevangen zijn gezet en andere lasten hebben gehad in deze troebele tijden en inlandse oorlogen waarbij hun ouders daardoor in de situatie zijn gekomen waardoor Peter en Dympna zeer weinig iddelen hebben om die kinderen zelf te kunnen onderhouden en op te voeden. Het is de deponenten zeer duidelijk dat Anthonia dochter van wijlen Jacop Aert Peters als wettige vrouw van Jan Henrick Spierincks, de genoemd Dympna en haar broer Jacop Jacops direkte erfgenamen zijn van wijlen Catarina dochter wijlen Aernt Peters eerder weduwe van wijlen Adriaen Jan Adriaens Colen en de deponenten geen andere vrienden kennen die tot genoemde Catarina een dichtere graad van bloedverwantschap hebben dan genoemde Anthonia, Dympna en Jacop en dat zij deponenten het testament van deze Catarina gezien en gehoord hebben en goed bekend zijn omtrent haar bezit waarvan ze het meeste heeft vermaakt aan de H. Geestmeesters van de tafel van de H. Geest op Den Dungen, die de opdracht kregen om dat bezit te verkopen en het geld daarvan aan de armen te worden uitgereikt. Verder weten ze dat het bezit van haar, waarvoor zij haar uitvoerders van haar testament de macht had gegeven om dat bezit te mogen verkopen en het geld ervan uit te delen aan de blokken van de armen van de Weverplaats op de Vughterdijk, de vismarkt en de Orthense….. in genoemde stad, door de deponenten is gewaardeerd en boven de lasten wel de som van 2200 karolusguldens waard is en behalve het overschot van Catarinas andere roerend bezit, waaruit eerst haar begrafenis dient betaald te worden, heeft ze nog aan
de schamele weeskinderen in genoemde stad vermaakt en hebben ook het bezit gewaardeerd dat Catarina heeft vermaakt aan genoemde Anthonia, Dympna en Jacop en hun kinderen dat boven de lasten wel een waarde heeft van 3400 gulden. Omdat niemand iets beter kan bedenken dan om dat bezit tegen de hoogste prijs te kunnen verkopen, verklaren genoemde deponenten dat zij tevreden zijn voor de geschatte sommen geld en het bezit zullen aanvaarden en in koop behouden. Genoemde Jan Delis Weijgergancks en Jan Adriaen Spierincks verklaren dat zij H. Geestmeesters zijn van de tafel van de H. Geest van Den Dungen en dat ze aan Beelken de huidige vrouw van genoemde Jacop Jacops en haar zusters de portie van een almoes zullen geven zoals ze aan de andere armen hebben uitgereikt en genoemde Corstiaen en Huijbrecht verklaren hetzelfde uit te reiken van de genoemde aalmoes zoals hen bekend is.
Op 30 september 1617 verklaren wij schepenen dat voor ons is verschenen Jacop Jacops van Den Bosch namens zijn twee minderjarige kinderen Jacop en Jaecxken door hem verwekt bij diens vrouw Beelken dochter van Henrick Goossens, heeft verklaard dat hij na de dood van Peter Matheus Pels die voogd was over de minderjarige kinderen van genoemde Jacop en Beelken, die weer van een nieuwe voogd wilde laten voorzien. Zijn 5 kinderen met name Jan, Jenneken en Joost Gielis als man van Mariken dochter van genoemde Jacop, verder Jacop en Jaecxken beide minderjarige kinderen, die alhier aan de Dungense Cant wonen ter plaatse genoemd op de Locht, hebben daar bepaald bezit groot ca. 5 lopenzaad zijnde akkerland en nog 1 morgen hooiland dat ze middels testament hebben geerfd van Lijntken weduwe van Adriaen Colen, van welk bezit hij als vader van zijn kinderen het vruchtgebruik heeft. Men heeft geinformeerd en men is van mening dat dat bezit beter verkocht kan worden dan gehouden en dat het geld ervan voor die eerste 2 minderjarige kinderen voor hen belegd zal worden en dat hij daarvoor afstand van het vruchtgebruik doet. Maar omdat Peter Matheus Pels is overleden als voogd van vaderszijde en dat men voor deze kinderen nu alleen nog maar Jan Diercks als voogd heeft en dat de verkoop niet kan plaatsvinden zonder een wettelijke voogd van die kinderen, verzoekt Jacob om een voogd.
Wij als schepenen, met instemming van onze vorster Willem Jorissen bij afwezigheid van de schout, volgens jarenlang gebruik in deze en ook volgens het keizerlijk octrooi van keizer Karel V, hebben toestemming aan deze minderjarige kinderen gegeven om als hun voogd Henrick Peter Pels te hebben die alhier te Gestel woont, in plaats van Peter Matheus Pels samen met genoemde Jan Diercks. Wij verlenen hem de macht om het beheer te voeren over het bezit van die kinderen en om namens de 2 kinderemn het genoemde bezit te verkopen na voorafgaande veiling en het geld daarna voor die kinderen te beleggen en verder alles te doen dat goede voogden moeten doen. Desgevraagd moeten deze voogden later aan schepenen verantwoording van hun beheer afleggen.
Kinderen:
2 Jacob Jacobs. Gehuwd met Beelken Henrick Goossens, dochter van Henrick Goossens, gedoopt 16 maart 1568 te ’s Hertogenbosch (get: Neesken Gerits)