171324 Johan van den Sande, schepen en kerkmeester van Arnhem, lid van het Nicolai broederschap, zoon van Reinier van den Sande en Anna Martens, overleden > 31 juli 1526
Gehuwd met
Op 30 april 1518 ‘des Vrijdaiges nae den Sonnendach Jubilate’ oorkonden Wijnant van Doirnijnck en Oliphier Hackfort, schepenen te Arnhem, dat Katherina, weduwe van Evert Momme, en Gerberich, haar dochter, overgedragen hebben aan Henrick Engelkens en Johan van den Zande, kerkmeesters der moederkerk aldaar, haar huis in de Torffstrate op den hoek van de Costerssteghe met drie daarachter gelegen huisjes en een schaarweide in Arnhemerbroick.
Op 31 juli 1526 ‘op St. Petersavond ad vincula’ oorkondt Willem Louwe, schout van Blankeham namens de heer van Utrecht, gezeten in het gericht van Hattem, waar Willem Blanckebijll, richter te Hattem hem de aarde gunde, dat juffer Kunera Lopers, dochter van wijlen Peter Lubberss en Hille, met Johan van den Sande als momber, alle goederen die zij geërfd heeft in Blankenham, geeft aan heer Johan Ovijnck, proost van Clarenwater ten behoeve van het convent.
Uit dit huwelijk:
1 Reinier van den Sande
2 Johannes van den Sande
4 Christina van den Sande
5 Sibilla van den Sande
171328 Johan van Weede, knape, leenman, raad (1467), kerkmeester (1469), burgemeester (1470-1471) en schepen van Amersfoort (1472-1474), tijnsmeester (1505), zoon van Elijas van Wede en Mergriete NN, geboren ca. 1430, overleden 1483-1485
Gehuwd met
Op 18 juli 1457 is Jan van Weede, broer van de leenheer, beleend met de tiende grof en smal van het goed van Boelenhove in Weede bij het goed van Steven van Weede. Op 1 februari 1485 gaat het leen over op Elias van Weede Johansz, neef van de leenheer.
Op 28 februari 1463 ‘des manendages na grote Vasteavont’ beleent Elijaes van Wede, knape, Claes Hamertsvelt met de tiende van de goederen van de goederen te Onstede, nadat Pouwels vanden Sande er afstand van heeft gedaan en Agniese, zijn vrouw, van haar lijftocht, ten overstaan van de leenmannen Johan van Wede en Peter Geriitss.
Op 4 april 1465 ‘op sunte Ambrosius dach’ oorkonden Peter Dier, schout van Nederzeldert vanwege de abt van Sint Paulus te Utrecht, Henrick Janz, Claes Jacopz, Berhelmeeus Jacopz van Lijenlair, Goirt Vlug Jacopz, Johan vander Borch, Johan Bot en Peter Reijerz, landgenoten en buren, dat Henrick Geritz en Johan van Wede hebben overgedragen aan Egbert Goessensz, namens het nieuwe gasthuis bij het Spui, het derde deel van een opstrekkend stuk land, gemeenschappelijk met Evert van Loedesteijn en Goirt Vlug.
Op 27 juli 1474 ‘des woensdages na Sunt Jacobsdach’ doet Peter Janszoon, ten overstaan van schout en schepenen van Amersfoort, afstand aan Jan van Davidsheren en zijn vrouw Alijt van de verbeterschap van drie hoeven buiten de Tijsgespoert, waarvan de derde hoeve grenst aan Jan van Wede.
Op 9 december 1483 ’tertia post Nijcolae’ Meister Rijcout Goirtszoen heeft te goede geschouden Jan van Wede dat rechte derdendeel van 7 Rijnse guldens jairlixschen renthen die hij heeft uut die Hulst, die met jairlix betaelt op den anderden dach in die meert ende uut te panden als voll verboden pande als die oude brief inhout. Jan van Wede heeft een vidimus begeert uut den ouden brief van die 7 Rijnse gulden ut supra.
Uit dit huwelijk:
171330 Claas Goorts, gasthuismeester van het St. Pieters- en Bloklandgasthuis (1487, 1515), schepen van Amersfoort (1468-1502), geboren ca. 1440, overleden > 24 februari 1515
Gehuwd met
Op 17 maart 1484 Claes Goirtsoen belijt Gerijt Bot Henriczoen dat Hildegont sijn zuster vercoft heeft Gerijt voirschreven 2 margen lants op die Meent liggende ende dat hem die gevesticht sel werden dat hij des vast is ende wes schade hijnder of gebreck Gerijt voorschreven dair in geviel dat hij dat verhalen sal aen alsulc goet Claes voorschreven heeft in den gerichte van Amersfoirt.
Op 24 februari 1515 transporteren Wulffer die Buijser Gijsbertzoen en Henrica, zijn vrouw, aan Claes Goertzoen namens het gasthuis, hun rechten op het erve en goed te Twijler geheten Buijsers erve in het kerspel Ede.
Uit dit huwelijk:
171340 Steven Jansz de Witt ‘die Keijser’, leenman van de hofstede Oostum in ’t Goij (leenroerig aan de bisschop van Utrecht), zoon van Johan Stevensz die Witte, geboren ca. 1440, overleden < 25 oktober 1518
Er zijn twee Steven Jansz de Wit. De ene is beleend met diverse landerijen in ’t Goij en Houten, de andere woonde in Wijk bij Duurstede. Laatstgenoemde was getrouwd met Lijsbeth welke al in 1505 als weduwe is vermeld.
Op 24 november 1469 Steven de Keijser, als getuige vermeld 1458, beleend met een viertel land in Schalkwijk, bij dode van Jan zijn vader. Op 28 februari 1519 Claes van Oestrum, leenheer, beleent Jan de Wit Stevenss na dode van Steven zijn vader met een viertel te Schalkwijk. Op 5 juni 1538 vernieuwing leeneed door dezelfde met lijftocht voor Janneke, dochter van Jan van Zuilen, zijn huisvrouw, door Dirck van Oestrum als leenheer.
In 1471/1473 landerijen int Goij: Steven Keijser Jan de Wittenssoen te Houten, 4 morgen van de 10 morgen die Eelgis Janss van Scadewijck gebruikte. Steven Johan de Wittensoen te Houten 14 morgen waarvan 8 te Houten en 5½ morgen erfpacht te Vuijlcoop. In 1491/1493 landerijen te Houten en Vuijlcoop: Steven die Keijser Jan de Wittensoen te Houten 13½ morgen, namelijk 8 morgen in Houten, 5½ morgen in Vuijlcoop.
Op 27 oktober 1475 Maerschalk van het Oversticht versus Steven die Keijser de Witte roerende dat Steven geseijt soude hebben dat hie hem een veerse gestolen hadde.
Op 5 november 1489 Willem van Oestrum, Steven de Witte, Johan Derickx, Gerijt Hermanss en Eerst Beerntss als sij bij den Maerschalck voir ene boet gepandt waren omme dat sij int Goij op mijns heren molen nijet gemailt en hebben ‘soe die van Houten ende tGoij aldaer schuldich sijn te malen hebben dese voerss geloeft voertaen te malen int Goij en daer af te doen als van tijden mijns heren Jonckers van Gaesbeke gewoenlijcke is sonder innevallen ende daerop heeft hem die Maerschalck die rechtvorderingen op dese tijt verdragen’.
In 1492 tienden Goij / Houten: Steven Janss de Wit.
In 149. is Steven de Wit beleend met 2 morgen land in Houten met huis en toebehoren. Op 28 februari 1519 Claes van Oestrum beleent na dode van Steven Janss, Jan Stevenss de Wit sijn soen, met 2 morgen en huijs te Houten. Op 5 juni 1538 Jan de Wit Stevensz met ledige hand. Op 23 mei 1542 na dode van Jan de Wit wordt verlijd Dirck de Wit, zijn broeder. Zelfde datum na dode van Dirck de Wit wordt verlijd Steven de Wit zijn broeder. Op 19 mei 1572 na dode van Steven de Wit wordt verlijt Jan de Wit zijn enige en onmondige zoon, 2 morgen te Houten.
Morgengeld Schonauwen 1501/1511: Steven Janss de Wit 15 morgen, betaalt bij sin soen.
Op 25 oktober 1518 is Johan die Wit Stevensz na dode zijns vaders Johan de Witten Stevenszoon (?), beleend met vier merghen lants also als die gelegen sijn in Hermans gerichte van Wulven in den Meren, dair baven ende beneden naest gelant is Gerrit van Voern mit lande, dat hij holdende is van den Gesticht van Utrecht. Op 5 februari 1527 en 30 juli 1529 is Johan opnieuw beleend. Op 2 juni 1541 is Johan die Wit Stevensz beleend na dode zijns broeder Johan die Wit Stevensz.
Uit dit huwelijk:
1 Johan Stevensz de Wit, leenman van de hofstede Oostum in ’t Goij, overleden 1538-1541. Gehuwd met Janneke Jans van Zuilen
2 Dirck de Wit, leenman van de hofstede Oostum in ’t Goij, overleden > 23 mei 1542
3 Steven de Wit, leenman van de hofstede Oostum in ’t Goij, (?) lid van de Utrechtse Jeruzalembroederschap (zie links uitsnede van een prentbriefkaart van een door Jan van Scorel geschilderd portret), overleden < 19 mei 1572. Gehuwd met Mechtelt Bruijninck Foecks, overleden > 12 januari 1582
4 Johan Stevensz de Witte ‘de jonge’
5 Heijndrickgen Stevens de Wit
6 Sophia Steven Jansz de Wit, overleden 1547
171348 Claes Folpertsz, hofman van de heer van Utrecht (1475), overleden 1523-1525
Gehuwd met
171349 Zanna NN, overleden > 1525
Op 6 april 1475 voor Philips Duckerck, hoff- en tijnsmeester van de heer van Utrecht, compareert Henrick van Loenresloet die opdraagt de helft van 12 morgen geheten Attevelt in Werconden op Katrijn Willem Gerijtsoensdr. Over waren Andries Peterss, Claes Folpairtss, hofmannen. Op 15 april 1475 transporteert Katrijn Willem Gerijtsoensdr op Andries Peterss. Over zijn Claes Folpairtss en Henrick van Loenresloet.
In 1505 ‘dinsdach na St. Lucasdach’ Dirck Verkerck, Jan de Wit en Heijnrick van Huesden tonen huwelijkse voorwaarden van Claes Claes Folpertsz en Margriet Henrick Jans Vermeersdr.
In 1523-1524 is als nieuw burger van Utrecht ingeschreven Claes Folpertsz (vader of zoon ?). In 1525 is als nieuwe burger van Utrecht ingeschreven Zanna Claes Folpertswedue.
Uit dit huwelijk:
1 Adriana Claes Folperts. Gehuwd < 4 april 1482 met Jacob van Maubeuge
3 Claes Claesz Folpertsz, overleden > 22 mei 1555. Gehuwd in 1505 met Margriet Henrick Jans Vermeer
171350 Dirck Zas, overleden < 1510
Gehuwd met
171351 Alit NN, overleden < 1510
Uit 1476 en 1493 dateren renversalen van erfpacht door Pieter Meij, Dirk van Heusden en Frederik Staell, kapelaans van de kapelanieën van SS Catharijne en Aagte, aan Lambert van Rijnevelt en Dirk Zass van drie morgen land te Lopik.
Dirck Zass zegelt in 1482 op vrijdach na St Mertensdach inde Wijnter.
In 1483 ‘vrijdach na Katherine’ Willem Zaell en Dirck Zas mombers over Gijsbert en Alijt, onmondige kinderen van Elijas van Colveschoten. In 1484 ‘maendach na Invocavit’ Alijt Gerijt Doijswijf verklaart schuldig te wezen aan Dirck Sas. In 1485 dragen Ghijsbert en Dirck Zasse 2 morgen land in het gerecht van Hoograven over aan het Regulierenklooster.
Op 4 maart 1488 is Dirk Sasse beleend met 6 morgen land met hofstede en het huis daarop in Jutfaas in het gerecht van de leenheer van Vianen, bij overdracht door Adriaan van Rijn van Jutfaas, neef van de leenheer, gehuwd met de dochter van Gijsbert van Hemert en de leenvolger zal het leen bij verkoop aan zijn broer of zuster aanbieden. Op 23 juli 1489 Daniel van der Heide, wisselaar te Utrecht, bij overdracht door Dirk Sasse met lijftocht van zijn vrouw.
In 1489 sluiten Willem de Wael en Dirck Zas een overeenkomst betreffende de begrenzing van hun beider landerijen gelegen in Jutphaas Nedereind.
In 1510 ‘dinsdach na Ponciani’ Jonge Gerit Zasse Dircss wonend IJsselsteijn gehuwd met Foijske, transporteert de erfrente hem toebedeeld na dode van Dirck Zasse en Alit, zijn ouders.
Uit dit huwelijk:
1 Gerrit Dircksz Zasse. Gehuwd met Johanna van Duven, overleden 1513-1519
171360 Gevert Gijsbertsz, overleden > 1497
In 1486 tienden te Amerongen, Enghe: Gevert Gijsbertss. Weijde, Collant & Overmiddelvelt: Gevert Gijsbertss. In 1487 tienden te Amerongen, Over Natewisch: Gevert Gijsbertss. In 1488 genoemd bij de tienden te Amerongen Herman de Monijck, Feuijs uxor Johan Bruness, Dirc Aerntss, Henric Wouterss, Aelbert Berntss, Gijsbert van Zijll, Roelof Elijss, Gevert Gijsbertss en Willem Goijertss.
In 14.. (na 1486) 4 morgen land in Amerongen op de Hoeven, strekkend van de Ameronger wetering dijkwaarts tot Jan Woutersz, dit lant heft gehad Jan Proijs, Jan heft vercoft Thoenijs Wouterss, heft verkoft Gevert Gijsbertss, die is doet. Geverts soen hevet gebrocht aen et clooster tot Wijck met sijn suster. Gheverts soen hiet Peter Govertssoen ende woent tot Amerongen ende bouwet lant. Item nu bruket Jan Quijnt, Peters susteren man.
Morgengeld in het Overkwartier en Eemland in 1497: Ameronghen, Roeloff Jansz die weerdt 16 morgen, betaald bij Gevert Ghijsbertsz van 16 morgen elcke morgen 4½ cromsteert.
Kinderen:
1 Peter Gevertsz van Amerongen
2 NN Geverts van Amerongen. Gehuwd met Jan (Aelbertsz ?) Quijnt
171362 Aelbert Dircksz Quint, overleden 1500-1503
In 1499 landerijen van de Dom te Amerongen: Aelbert Dircss in Amerongen alias Jan van Zuijlen de Glaesmaecker de helft van 11 morgen geheten Gasperdeweert 2½ scild. In 1500 gebruikers van landerijen van het kapittel te Amerongen: Aelbert Dirckx in Amerongen de helft van 11 morgen op Gerbergenweert 2½ scild. In 1503 landerijen van de Dom te Amerongen: Goijert van Zijll als getrout de wedue van Aelbert Dirckss in Amerongen, alias Aelbert Dirckss voorschreven de helft van 11 morgen Gerbergenweert.
Op 16 februari 1516 Dirck Aelbertss, Claes Aelbertss gehuwd met Wijndelmoet, Jan Aelbertss, Jonge Dirck Aelbertss gehuwd met Lijsbet, gebroeders, Gerrit Willemss gehuwd met Heijlwich, Peter Gevertss gehuwd met Bette, Cornelia en Gijsbertge Goijertsdrs van Sijll transporteren aan Fije Aelbert Dircksdr hun zuster, de erfenis van Hillegont hun zuster die Jacob Heijnrick de koeckebackerswijf was. In 1519 op dinsdach na St Mertijn inde Winter Peternel Jan de Roverswedue wederriep een maecke op Melis Wten Enge hore neve en op Hillegont en Cornelia Aelbert Dirckx hoeirs broedersdochteren. Nu testeert ze op Sophia Aelbert Dircksdr hoer broeders dochter en op de andere kinderen van haar broer: Dirck Aelbertss, Claes Aelbertss, Jonge Dirck Aelberts, Heijltgen Aelberts, Betgen Aelberts, Cornelia Aelberts en Bartgen Aelberts. Janna huisvrouw van Jan van Scaijck tot Oijck is Peternelle’s susters dochters. Op dezelfde dag compareert Goijert Jan Ottenss gehuwd met Mari en Willem Jan Ottenss, beiden wonend te Avesaet in Gelre, voor henzelf en voor hun onmondige broer Jan Jan Ottenss, die op hun tante Peternel voorschreven de erfenis transporteren van zaliger Jan de Rover hun oom die broer was van Geertruijt hun moeder.
In 1523 donderdach na H. Dertijendach Dirck Aelbertss, Claess Aelbertss gehuwd met Weijndelmoet, Jonge Dirck Aelbertss gehuwd met Lijsbeth, Gherijt Willemss gehuwd met Heijlwich, Peter Ghevertss gehuwd met Lijsbeth, Dirck van Oemeren te Amerongen gehuwd met Neeltgen, Johan van Schadijck wonend Oijck gehuwd met Janna, belijden aen handen van Sophia Aelbert Dirckx hoer en hoeren huijsvrouwen zuster en nicht, een bezegelde brief. Op 8 maart 1524 Dirck Aelbertss gehuwd met Willemtge en Baet Aelbert Dirckxdr zijn zuster, transporteren een open brief op Sophia Aelbert Dirckxdr hun zuster.
Kinderen:
1 Dirck Aelbertsz
2 Claes Aelbertsz. Gehuwd met Wijndelmoet NN
3 Jan Aelbertsz Quijnt. Gehuwd met (?) NN Geverts van Amerongen
4 Jonge Dirck Aelbertsz. Gehuwd met Lijsbet NN
5 Heijlwich Aelberts. Gehuwd met Gerrit Willemsz
7 Fije Aelbert Dircks
8 Hillegont Aelberts, overleden < 16 februari 1516. Gehuwd met Jacob Heijndricksz, koekenbakker
171368 Coenraet van Diepholt, zoon van Otto van Diepholz en Heilwich van Bronckhorst, overleden 1483
Bronnen: 1) “Het geslacht van Diepholt in het Sticht en Westfalen en hun verwantschap aan de graven van Buren: een prosopografische verkenning van enkele onbekende telgen van de noord-Nederlandse adel in de 16e eeuw”, Francesco Uys Rootenberg, 2015, 2) Wikipedia
Kinderen:
171370 Remet Ubbena, vrije boer, sielrichter, kerkvoogd van Larrelt, burgemeester van Emden, zoon van Ubbo Nonnena en NN Remets, overleden 1514. Gehuwd met NN Wilhelms
Gehuwd met
171371 Elske Hompen, dochter van Hompo Haijen en Fossa Remets
Bronnen: 1) “Het geslacht van Diepholt in het Sticht en Westfalen en hun verwantschap aan de graven van Buren: een prosopografische verkenning van enkele onbekende telgen van de noord-Nederlandse adel in de 16e eeuw”, Francesco Uys Rootenberg, 2015, 2) Wikipedia
Uit dit huwelijk:
2 Haijo Hompen, alias Hermannus Phrysius, humanistisch geleerde, raadsheer in het Hof van Friesland (1529), Oostfries raadslid van keizer Karel V te Utrecht, correspondent van Erasmus, geboren ca. 1495 te Embden, overleden 1540. Gehuwd in 1528 met Anna Occo
3 Frowke Remets Ubbena, overleden 1519. Gehuwd met Johann Hinricksz van Lingen, overleden 1527-1541
4 Hebe Remets Ubbena. Gehuwd met (?) Wiard Nomen Meckena, overleden 14 oktober 1533
171372 Frederik van Egmont, ridder, kapitein en drost van Leerdam en het land van der Lede, drost van de Veluwe, vrijheer en graaf van Buren en Leerdam, heer van IJsselstein, Beusichem, Cranendonck, baljuw en kastelein van Schoonhoven, dijkgraaf van de Lekdek tussen de Vaart en Schoonhoven, stadhouder van het Nedersticht, raadslid-kamerheer van Karel de Stoute en Maximiliaan van Oostenrijk, lid van het Onze Lieve Vrouwenbroederschap (1499), zoon van Willem van Egmont en Walburga van Meurs, geboren ca. 1440, overleden 1521, begraven te IJsselstein. Gehuwd in 1464 (huwelijkse voorwaarden 20 oktober 1464) met Aleid van Culemborg, overleden 20 juli 1471. Gehuwd in 1502 met Walburga van Manderscheid, overleden 1527
Links het zegel Vrederick brueder tot Egmont, here tot IJsselsteijn etc. op 23 april 1494. Randschrift: S FRE/DERIC BROEDER : TEGMONT: HEER: TOT: YSELSTEIN: TOT: BUEREN. Voorstelling: fantasieschild, gevierendeeld met I en IV gekeperd, II en III gearceerde verhoogde dwarsbalk. hartschild, wapen van IJsselstein. gewende steekhelm met verenbos als helmteken. schildhouders: twee leeuwen (Bron: Gelders Archief, Charterverzameling, nummer 0243 – 1048/2).
Frederik kiest, in navolging van zijn vader, de zijde van de Kabeljauwen en daarmee van Philips de Goede en diens zoon Karel de Stoute.
In 1461 geeft de hertog van Gelre de rendant kennis van de benoeming van Frederik, zoon te Egmond, en Dirk van der Horst tot drost en onderdrost in het land van Zutphen. In 1462 wordt Frederik, zoon van de leenheer, beleend met huis en goed van Beuningen bij overdracht door Otto van Egmond, vrouwe van Zegwaard, nicht van de leenheer. Op 18 maart 1465 verkoopt Frederik van Egmond zijn slot c.a. te Beuningen aan Gijsbert van Welderen, waarbij Gijsbert van Welderen ontslagen wordt van zijn leenplicht.
Op 29 oktober 1464 ‘up den Satersdach der IIIefdusent Megheden avent’ maakt jonker Frederick, zoon tot Egmonde etc, huwelijksvoorwaarden met Aleijdt, oudste dochter tot Culenborch. Getuigen zijn Vincentius, graaf van Meurs, Willem, heer van den Bergh, Willem, broeder tot Gelre, heer tot Egmond etc, Johan, oudsten zoon van Egmond, Arnold, hertog van Gelre, Johan, hertog van Cleve, Adolph, zoon tot Gelre, ter eenre, en Gerit, heer tot Culemborch, Jasper, eenigen zoon van Culemborch, Bernt, graaf van Bentheim, Franck, graaf van Oostervant, Johan, heer van Reifferscheidt, ter andere. Op 5 april 1465 beloven Frederick, zoon tot Egonde, Iisselstein en Baer etc, en zijn vrouw Alijde, oudste dochter tot Culenborgh etc, binnen het halve jaar nadat zij geërfd zullen hebben van Franck, graaf van Oistervande, aan Gerardt, heer tot Culenborgh, 10.000 bourgondische leeuwen te zullen betalen. Op 8 april 1465 verklaren Frederick, zoon tot Egmond etc, en zijn vrouw Aleit, oudste dochter van Culenborch, afstand te doen van het versterf van haar moeder Elijsabeth van Bueren, en van hetgeen op hen versterven zal van haar vader Gerart, heer tot Culenborch, en haar oom en tante Franck, graaf van Oistervant, en Alienora van Borsselen en van Zuijlen. In 1471 hebben Frederik van Egmond en zijn vrouw Aleijt van Culenborch recht op de roerende goederen, nagelaten door Vranck van Borselen, graaf van Oostervant, en hun betwist door Jasper van Culenborch. Met lijst van juwelen, door Aleijt van Culenborch geërfd van Vranck van Borselen, en lijst van vorderingen op zijn sterfhuis.
In 1465 wordt Frederik samen met Arnout, hertog van Gelre, door diens zoon Adolf gevangen genomen en zijn stad en sterkte IJsselstein wordt in het daaropvolgende jaar overrompeld, geplunderd en verwoest. In 1467 komen Frederich, jonkgraaf van Nieuwenaar, en Frederik van Egmont overeen om Adolf, hertog van Gelre, een vete aan te doen. Op 5 oktober 1467 ‘des neisten Manendaiges na Sunt Franciscus dach’ verbinden Johan, hertog van Cleve, graaf van der Marcke, Wilhem, broeder tot Gelre, heer tot Egmont etc, Johan oudste zoon en Frederick, zoon tot Egmont, alsmede burgemeesters, schepenen, raad, gildemeesters en de gansche gemeente van Arnhem, zich tot onderlinge hulp tegen heer Adolph, hertog van Gelre etc. Op 9 december 1468 ‘op den Vrijdach neist na Onser Liever Vrouwen dage Concepcionis’ bekrachtigen Adolph, hertog van Gelre enz, ter eenre, en heer Wilhem, heer tot Egmondt, met zijn zoons heer Johan en jonker Frederick en de stad Arnhem ter andere zijde, de door bemiddeling van jonker Vincencius, graaf tot Moirse en tot Sairwerden, tusschen hen tot stand gekomen verzoening, op de punten, in den brief vermeld. Dito sluit Adolph, hertog van Gelre enz, door bemiddeling van Vincencius, graaf tot Moirse etc, opnieuw een verzoening met de stad Arnhem, welke zich met zijn oom heer Wilhem, heer tot Egmondt en Bair etc, en diens zoons heer Johan en Frederick tegen hem had verbonden. Wijllem, heer van Egmont, zijn zoons Johan en Frederick, en burgemeesteren, schepenen en raad der stad Arnhem ontslaan Johan, hertog van Kleef en graaf van der Mark, van de eed op het verbond dat zij tezamen gesloten hebben tegen Adolff, hertog van Gelre, aangezien door bemiddeling van Vincentius, graaf van Meurs en Serwaerden, een vergelijk is getroffen. Op zijn beurt ontslaat Johan, hertog van Kleef en graaf van der Mark, Wijllem, heer van Egmont, Johan en Frederijck, zijn zonen, en burgemeesteren, schepenen en raad der stad Arnhem van de eed op het verbond als hierboven genoemd. Burgemeesteren, schepenen, raad, gemene burgers en ingezetenen der stad Arnhem oorkonden dat zij aan de heer van Egmont en Bair hulde en eed gedaan hadden in naam van Arnolt, hertog van Gelre, en zich met Johan en Frederijck hadden verbonden tegen Adolff, hertog van Gelre. De heren van Egmont hebben de stad nu van de eed ontslagen. Wijllem, heer te Egmont en Baire, ontslaat burgemeesteren, schepenen, raad, gemene burgers en ingezetenen van de stad Arnhem van de hulde, eed en beloften aan hem en zijn zoons Johan en Frederick gedaan om hem bij te staan tegen Adolff, hertog van Gelre, en diens helpers. Alle geschriften die hierop betrekking hebben zullen zij overgeven in handen van Vincentius graaf van Meurs, die ze zal vernietigen.
Op 15 januari 1468 ‘in crastino Sancti Ponciani’ verklaart Frederick, zoon to Egmont, dat Menso Geritszoon, zijn gevangene, zich heeft losgekocht voor 1100 rijnsche guldens, welke som is toegezegd door het Fraterhuis te Doesborch, en geeft hem toestemming om onder afstand van zijne goederen in dit huis te wonen. Op 5 februari 1468 ‘op Sunte Agathen dach’ verklaart Frederick, zoon to Egmont, vierhonderd rijnsche guldens te hebben ontvangen in mindering van het losgeld van 1100 rijnsche guldens, door het Fraterhuis te Doesborch ten behoeve van Mense Geritzoon toegezegd. Op 11 april 1468 ‘des Manendages na Palmdach’ verklaart Frederick, zoon to Egmont, van het Fraterhuis te Doesborch te hebben ontvangen de helft eener door deze stichting toegezegde som van zevenhonderd gulden. Op 6 juni 1468 ‘in crastino Sancti Bonifacii’ verklaart Frederick, zoon to Egmont, van het Fraterhuis te Doesborch eene door deze stichting aan hem verschuldigde som van 350 rijnsche guldens te hebben ontvangen.
Op 13 mei 1469 wordt Frederik van Egmond, jongere zoon, beleend met de heerlijkheid IJsselstein, bij overdracht door Willem, raad en kamerling, zijn vader, met diens lijftocht op f 400 rijns. In 1469 laat het Hof van Holland de berechting van een zekere moord aldaar over aan Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, met voorbehoud van de berechting, in zoverre het een misdrijf tegen de landsheer is. Op 16 februari 1523 Mr. Marcelis van Zegerscapelle, secretaris van de Raadkamer van Holland, voor heer Floris van Egmond, graaf van Buren, heer van IJsselstein, St. Maartensdijk, Kortgene enz., kapitein-generaal van de landen van herwaartsover, bij dode van Frederik, diens vader.
Op 17 juli 1470 is er een geschil tussen Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, en de stad Utrecht, waarbij bisschop David van Bourgondië als arbiter optreedt. De bisschop verzoent beide partijen.
In 1472 schenkt Arnold, hertog van Gelre, slot, stad en land van Buren c.a. aan Frederik van Egmont. In 1494 wordt Buren, ingevolge arbitrage tussen Karel, hertog van Gelre, en Frederik van Egmond, aan deze en zijn zoon Floris gegeven gedurende hun leven. Partijnen beloven zich aan de uitspraak te zullen houden.
Op 29 juli 1472 ”s neesten Goensdages na sinte Panthaleonisdach’ beloven Gerardt, heer tot Culenborch etc, burgemeesters schepenen en raad van Culenborch, Hubert en Sweder van Culenborch, bastaarden, Johan van Kuuck en Aernt van Dichteren, indien zij het bestand van 28 juli 1472 mochten opzeggen, toch niet te zullen toestaan, dat Wilhem, broeder tot Gelre, heer tot Egmont en Bair, Johan, jongheer en Frederick en Willem, zoons tot Egmonde, schade toebrengen aan de Gelderschen uit hun stad of land van Culenborch. Op 23 augustus 1472 ‘up sinte Bairtholomeus’ avont des heiligen apostels’ erkent Frederick, zoon tot Egmont, heer tot IJselsteijn, ontvangen te hebben van Jasper, zoon tot Culenborch, heer tot Hoestraten, 390 rijnsche guldens.
In 1474 wordt Frederik door Karel de Stoute tot ridder geslagen voor zijn verdiensten bij het beleg van Neuss.
In 1476 transporteert Aernt Heinricxsz 1½ morgen land in Benschop aan Frederik van Egmond, heer van IJsselstein.
Op 16 maart 1477 krijgt Frederik van Egmond, heer van IJsselstein en Buren, slot, stad, land en heerlijkheid Leerdam en Leede met dorpen, kerken, kerkgiften, lenen, leenmannen, tollen, tienden, tijnsen, pacht, visserijen en toebehoren toegewezen, nadat heer Willem, heer van Egmond, neef van de leenheer, zijn vader, bezet en in 1466 overdroeg aan Karel de Stoute, vader van de leenheer, en zoals de heer van Arkel had. Op 27 juni 1494 Floris, zoon van IJsselstein, voor Frederik, broeder van Egmond, heer van IJsselstein, neef van de leenheer, zijn vader, die niet kan reizen.
In 1478 probeert Frederik Nijmegen op hand van zijn vader te krijgen maar hij valt op 21 april 1478 in handen van de stad. Hij wordt samen met zijn broeder Willem en bastaardbroeder Nicolaas drie jaar lang gevangen gehouden op het Valkhof. Op 14 augustus 1484 ‘up den Satersdach vigilia Assumpcionis’ Afgevaardigden van bannerheeren, ridderschap en de drie hoofdsteden Rueremund, Zutphen en Arnhem, optredende als scheidslieden in het geschil dat heer Frederijck, broeder tot Egmond, heer tot IJsselsteijn, tot Bueren en van het land van Cranendonck, en jonker Wilhem, broeder tot Egmont, heer tot Boxmeer en tot Haepts ter eenre, hebben met de stad Nijmegen ter andere zijde over hun gevangenhouding aldaar, doen uitspraak in dat geschil onder vaststelling van eenige, door partijen na te komen bepalingen waarbij Nijmegen een schadevergoeding aan Frederik en Willem van Egmont betaalt.
In 1481 geeft hertog Maximiliaan het huis Caelbeek, verbeurd door Reijnier van Broechuijsen, aan Frederik van Egmond. In 1481 draagt Gerrijt, heer van Assendelft, en zijn zoon Claes het baljuwschap van Schoonhoven over aan Frederik van Egmond. In 1497 verpandt Frederik van Egmond het kasteleinschap van Schoonhoven en het daartoe behorende Hofland over aan Lodewijck van Moerkercken. In 1515 verlengt Karel V de aanstelling van Frederik van Egmond tot kastelein tot Schoonhoven, met machtiging voor diens zoon Floris om de eed af te leggen.
Op 13 september 1481 verbindt Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, zich aan bisschop David van Bourgondie en belooft hem bijstand te verlenen tegen oproerlingen in Utrecht en Amersfoort en tegen Jan III, burggraaf van Montfoort. Hij bezet het huis te Eembrugge maar moet op 17 september 1481 de verdediging hiervan opgeven. Op 18 december 1481 beloven Jan Jordaensz, Paulus Gerritsz, Thomas van der Maet en Jacob Cornelisz, gevangen genomen personen voor het kasteel Ter Eem, om niets meer tegen de bisschop, Frederik en Willem van Egmond en de steden Wijk bij Duurstede en Rhenen te ondernemen.
Op 6 augustus 1481 ‘gegeven in onse stede van Bruessel’ beveelt de hertog van Oisteriick aan zijn eersten deurwaarder om heer Frederick van Egmondt, heer tot Iisselsteijn, en Jaspar, heer tot Culemborch, te verbieden in hun geschil over het ambt van drost, gouverneur en kapitein van stad en slot Leerdamme, tot feitelijkheden over te gaan, doch den weg van rechte te bewandelen. Op 24 juni 1482 ‘op sunte Johansdach Nativitatis baptiste’ is Frederick, zoon tot Egmont, heer tot IJselstein, Bueren en Boesinchem, op voordracht van Jasper, heer tot Culenborch, benoemd tot drost van stad en slot Leerdamme met het land van der Lee en Schoenrewoerd, belooft deze noch diens landen van Leerdam uit te zullen benadeelen. Op 27 juli 1482 erkent Frederick, zoon tot Egmondt, heer tot Iisselstein, Bueren en Boesinchem, ten behoeve van den hertog van Oistenriick van Jasper, heer tot Culenborch, het drostambt van stad en land van Leerdam en Schoenrewoerde overgenomen te hebben.
In 1483 verdedigt Frederik Wijk bij Duurstede voor de bisschop David van Bourgondië. In het zelfde jaar is hij samen met zijn broeder Johan aanvoerder van de troepen, die onder bevel van Maximiliaan, Utrecht belegeren. Na een beleg van drie maanden, op 31 augustus 1483, valt de stad in hun handen en kan bisschop, die door zijn tegenstanders gevangen wordt gehouden, zijn zetel weer innemen. De vete met Utrecht duurt nog tot 1493.
Op 26 december 1483 ‘op Sunt Stevensdach prothomartiris’ draagt Willem, broeder tot Egmondt, heer van Hoips etc., uit kracht van de boedelscheiding tusschen hem en zijn broeders heer Johan, heer tot Egmondt etc, en de heer Frederick, broeder tot Egmond, heer tot IJsselsteijn, aan zijn zuster juffer Elizabeth, dochter tot Egmont, vrouwe tot Bronchorst, den hof te Laickemont en de jaarlijksche inkosmten van de aan Macharius die Hert verpachte goederen over, terwijl hij belooft haar jaarlijks 50 rijnsche guldens te zullen betalen, totdat hij een jaarlijksche rente van dat bedrag te haren behoeve zal hebben gevestigd op goederen in Overbetuwe.
In 1484 transporteert Ghijsbrecht van Montfoort 11 morgen 2 hond land in Benschop aan Frederik van Egmond, heer van IJsselstein. In 1484 verkoopt Aelbert Wonder en zijn dochters 5 hond land in Rijswijk aan Frederik van Egmont. In 1501 is er een arbitrale uitspraak tussen graaf Frederik van Egmond enerzijds en zijn gewezen rentmeester Jan van Beeck anderzijds waarbij de rentmeester de Overbroektiend in Rijswijk mag behouden tegen afstand van rechten op andere goederen in de Betuwe en schuldvorderingen.
Op 29 juli 1484 ‘des donredages na sente Jacobs dach Aposteli’ verklaart Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, dat hij met de stad Amersfoort een overeenkomst heeft gesloten waarin bepaald wordt dat de stad hem een geldsom zal betalen, hij belooft de privileges die Amersfoort voor Sint Agnietendag (21 januari) 1484 bezat, zal eerbiedigen en dat de stad naar eigen believen de kwestie van de ballingen en hun goederen mag regelen, met het voorbehoud dat de ballingen die met de stad een compromis sluiten zullen zweren niets te ondernemen ten nadele van hem, de Hollandse steden en dat een zestal met name genoemde ballingen slechts met zijn toestemming in Amersfoort mogen terugkeren. In 1487 gelasten de Rooms-Koning Maximiliaan aan Adolf, graaf van Nassau, stadhouder van Gelre, Wolfganck, heer van Polham, hofmaarschalk, en Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, stadhouder van het Nedersticht, de opsporing, berechting en bestraffing van Steven Cappelle, Bernnt van Wese en hun medeplichtigen, die hebben getracht zich van Amersfoort en andere steden meester te maken.
In 1484 wordt een verdrag gesloten tussen Frederik van Egmond en Jacob, graaf van Horne, ter beëindiging van hun onenigheden voortvloeiende uit de verkoop van de heerlijkheid Cranendonk met de stad Eindhoven en de dorpen Woensel, Budel, Maarheeze en Soerendonk door Jacob aan Frederik.
Op 24 mei 1485 schenkt Frederik, broer in Egmont, heer tot IJsselstein, tot Bueren, tot Bosinghem en Land van Cranendonk, aan zijn zuster van Bronkhorst, met macht om die voorwerpen als haar eigendom tot zich te nemen, van een ‘zwangwijnsche hoike mijt parlen ghestickt ende enen langhen roiden flueelschen tabbert’, die hem afhandig was gemaakt terwijl dat hij die in bewaring had gegeven aan Evert Baers in Nijmegen.
In 1485 vermaakt Alienora van Borselen al het huisraad dat zij in de stad Utrecht bezit aan Frederick van Egmont. Frederik en zijn zoon Floris verkrijgen de heerlijkheden Sint Maartensdijk en Scherpenisse na een proces met Jasper van Culemborg over de nalatenschap van Alienora van Borselen, vrouw van Gijsbrecht van Nijenrode, vrouwe van Sint Maartensdijk en Scherpenisse. In 1491 draagt Frederik van Egmond de heerlijkheden Sint Maartensdijk en Scherpenisse over aan zijn zoon Floris, heer van Sint Maartensdijk en Scherpenisse.
In 1487 is er een arbitrale uitsrpaak tussen Adolf, graaf van Nassau, en Frederik van Egmondt, beide kopers van het slot Reckheim, ingevolge waarvan Frederik van Egmond van de koop afziet. In 1487 geeft Maximiliaan, Rooms koning, de goederen die geconfisqueerd zijn ten nadele van Willem van Ghint aan Wolfaert van Poolhem en Frederik van Egmont. In 1492 dragen Maximiliaan en Philips van Oostenrijk de helft van de heerlijkheid Horst in het land van Kessel over van Mathijs van Merwijck aan Frederik van Egmond.
In 1487 draagt Sijmon van Ungersbach ingevolge commissie van koning Maximiliaan de stad Wageningen over aan Frederik van Egmont. In 1488 verzoeken Frederik van Egmond en Henrick, heer van Ghemen, namens aartshertog Philips, aan de steden Zwolle, Deventer en Kampen om 3 maanden lang 1000 man in dienst te houden om koning Maximiliaan, te Brugge gevangen gehouden, te hulp te komen. In 1488 sluit Frederik van Egmont een verdrag met Dowa Galaz, Otto IJghaz c.s. en de stad Leeuwarden over werving en onderhoud van troepen en bewapende schepenen tot onderwerping van Friesland aan de keizer. In 1489 bezet Frederik van Egmont, heer van IJsselstein, de St. Catharijnepoort te Utrecht uit naam van koning Maximiliaan en aartshertog Philips. Frederik stuurt hen een rekening wegens de bewaring van de St. Kathrijnepoort te Utrecht, zijn wedde en de soldij voor de bezetting van Wageningen, Tiel enz. in de periode 1486-1489. Op Paaschavond 1491 doet Frederik samen met zijn zoon Floris wederom een aanslag op de stad Utrecht waarna de bisschop en de vijf kerken, ridderschap en stad Utrecht klagen bij de Rooms koning over deze aanslag. Op 26 februari 1493 verzoenen bisschop David van Bourgondië en de stad Utrecht zich met Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, met betrekking tot de twisten over het innemen der St. Catharijnepoort in 1489 en den aanslag op de stad Utrecht op Paaschavond 1491. In 1495 vindt de gerechtelijke verkoop plaats ten behoeve van Frederik van Egmond, van de goederen die de Staten of inwoners van Utrecht en het Nedersticht bezitten in Beusichem, Buurmalsen en Zoelmond, na een eerdere schuldvordering van Frederik op de stad Utrecht in 1488 en 1491 en een beslaglegging in 1489.
In 1496 voeren de vijf kapittels te Utrecht een proces tegen Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, die hun tienden in beslag genomen had. Frederik van Baden doet hierin een scheidsrechtelijke uitspraak. In 1497 erkent hij 13.000 gulden van de kapittels te hebben ontvangen met 600 gulden current, en belooft hen in het bezit te laten van al hun goederen in zijn heerlijkheid, overeenkomst te uitspraak door de bisschop. Op 10 oktober 1497 scheldt Frederick van IJsselstein, broeder van Egmond, de vijf kapittelen vrij van hun aandeel in de door de drie Staten van het Nedersticht opgenomen 13000 Rijnse guldens.
In 1497 verslaat Frederik de Geldersen bij Ravenswaaij en rooft en plundert in de Tielerwaard en Bommelerwaard. De hertog van Kleef beveelt zijn ambtenaren om Frederick van Egmont behulpzaam te zijn bij het brandschatten van de Overbetuwe. In 1498 verheft keizer Maximiliaan de heerlijkheid Buren en Leerdam tot een graafschap voor Frederik van Egmond, graaf van Buren, als beloning voor diens diensten. Op 21 april 1498 schrijft Frederick, broeder tot Egmont, heer tot IJselsteijn, Bueren en Cranendunck, aan heer Johan, hertog van Cleve etc, die hem een brief van den hertog van Gelre heeft toegezonden, dat hij altijd gemeend heeft dat Emmerich onder Cleve behoorde, en dat, als blijkt dat Gelre en Bronckhorst het rechtsgeding aldaar kunnen verbieden, hij aan zijn zuster zal aanraden zich tot Cleve te wenden om recht te krijgen.
In 1500 ruilen Johan die Jode en Frederik van Egmond en IJsselstein een erf “De Start” te Zoelen tegen 45 morgen “Over die wei” en een hofstede te Asch in het graafschap Buren. In 1502 ruilt Frederik van Egmond en IJsselstein met de Laurensabdij van Oostbroek 53 morgen “Op die Laeck” te Asch in het graafschap Buren tegen land rond de burcht te Buren en te Erichem.
In 1501 geven Willem, hertog van Gulik en Berg, en Jan, hertog van Kleef, de burgers van IJsselstein vrijdom van tol gedurende het leven van Frederik van Egmond. In 1501 verzet het kapittel van Sint Marie te Utrecht zich tegen de spoliatie van de novale tienden onder IJsselstein, Opburen, Eiteren en Maarn door Frederik van Egmond, heer van IJsselstein. Het kapittel voert tussen 1504 en 1512 voor de Grote Raad van Mechelen een proces tegen Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, tot erkenning van ’s kapittels recht op de novale tienden in IJsselstein.
Op 13 januari 1501 ‘Boemeliensi ecclesia sancti Martini’ doet Rutgerus de Dieden, kanunnik van de St. Martenskerk te Zautboemell, officiaal van den proost en aartsdiaken van Arnhemum, uitspraak in het geschil over de pastoorsplaats te Zelmond tussen Ghiisbertus Goeijer, gepresenteerd door Jaspardus, heer van Culenborch, en Johannes van Ewiick, gepresenteerd door Fredericus de Egmonda, graaf van Burenum etc., en verleent den eerstgenoemden candidaat institutie in die kerk. Op 7 december 1509 bekrachtigt Rugherus de Dieden, kanunnik te Zantboemel en officiaal van de proost van Arnhem, het vonnis van 13 januari 1501, door hem geveld in de geschillen over de pastoorsplaats te Zelmonda, waartgen door Fredericus de Egmonda, graaf van Bueren etc, oppositie gevoerd was.
Op 28 september 1502 krijgt Frederik van Egmond, graaf van Buren, vergunning van Rooms koning Maximiliaan om guldens te slaan van hetzelfde gehalte en gewicht als die van de keurvorsten aan de Rijn en ook zilveren hele, halve en dubbele stuivers als die van Philips, aartshertog van Oostenrijk, met op de ene zijde de beeltenis van Johannes de Doper en op de andere zijde het wapen van Buren.
Op 16 mei 1503 stuurt Frederik van Egmond, graaf van Buren, een brief aan hertog George en Hendrik van Saksen aangaande de berichten dat men van plan is om een nieuwe stadhouder in Friesland aan te stellen. Hij beveelt zijn neef Everwijn van Bentheim hiertoe aan. Op 2 juni 1503 stuurt hertog George van Sakes vanuit Dresden een antwoord aan Frederik van Egmond, graaf van Buren, op zijn schrijven van 16 mei. Zijn voorstel om graaf Everwijn van Bentheim tot nieuwe stadhouder in Friesland aan te stellen slaat men vriendelijk af. In maart 1506 sluit Frederik van Egmond, als verordineerde commissaris, een verdrag tussen hertog George van Saksen en de bisschop van Utrecht.
In 1505 geeft koning Philips alle goederen en inkomsten in Zoelen, die geconfisqueerd zijn op Willem van Rossem en burgers van Tiel, aan Frederik van Egmond.
Op 5 januari 1507 ‘up den heijligen Drie Coningen avont’ belooft Frederik van Egmond, graaf van Buren en Leerdam, heer van IJsselstein, Cranendonk etc. aan de proosten van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap jaarlijks op Kerstmis twee zwanen via de rentmeester te leveren ten behoeve van de zwanenmaaltijd tegen het nieuwe jaar.
In 1511 en op 10 juni 1515 sluiten bisschop Frederik van Baden, de ridderschap en de stad Utrecht enerzijds en Frederik van Egmond, graaf van Bueren, en zijn zoon Floris, heer van IJsselstein anderzijds een vredesverdrag, door bemiddeling van keizer Maximiliaan. Op 25 juni 1516 stuurt Karel van Gelre een brief aan Frederik van Egmond, heer van IJsselstein en Cranendonck, over de schade door de Geldersen aan IJsselstein toegebracht vanwege de actie van Floris van Egmond tegen de Geldersen in Friesland.
In 1517 verkoopt Berndt van Vullick Henricxsz 16 hond land te Ommeren aan graaf Frederik van Egmont.
In 1520 doen Joost van Buren en Dirck van Cothen uitspraak betreffende de betaling van proceskosten door Frederik van Egmond en IJsselstein aan de Laurensabdij van Oostbroek in het proces voor de Grote Raad van Mechelen over de Rijnse hoeve bij Culemborg, voormalig bezit van de abdij, en de bescherming van abdijgoed te Asch in het graafschap Buren.
Op 26 januari 1521 komt Frederik van Egmond, graaf van Buren, overeen met Walraven Roelofsz, na uitspraak van officiaal van de proost van Arnhem Rutger van Dieden, in het geschil over de begeving van de kerk van Spijk tussen Wijnand Kinkijs, kanunnik te Eindhoven en kapelaan van de gravin van Buren enerzijds, en Jan Vink, priester anderzijds, dat de begeving na het overlijden van de laatste pastoor Rutger van Muilwijk berust bij de heer van Nederspijk en na afstand of overlijden van de door hem aangestelde pastoor bij de graaf van Buren als heer van de Leede, bevestigd door Jan van der Aa, ridder, heer van Bokhoven, drost van Gorinchem, Steven van Nievelt, drost van Leerdam, Gijsbrecht Zas, Gerrit Ketelaar en Gijsbrecht Vos Arendsz, burgemeester. Op 30 januari 1521 schrijft de officiaal van de proost van Arnhem, aartsdiaken van de kerk van Utrecht, aan priesters en andere hem ondergeschikten te Spijk om Johannes Vink aan te nemen als priester, nu Wijnand Kinkijs, die door Frederik van Egmond, graaf van Buren, werd voorgedragen, van zijn aanspraken heeft afgezien.
Buitenechtelijk kind:
171376 Bruen van Schuren, schenk van Kleve, geboren ca. 1410, , overleden > 9 augustus 1462
Gehuwd < 12 augustus 1445 met
Bronnen: 1) http://wiki-de.genealogy.net/ Herrlichkeit_Horst, 2) Archive in Nordrhein Westfalen
Op 12 augustus 1445 verklaart Rutger Horsteken dat Bruen van Schuren en zijn echtgenote Greijte hun huis te Essende aan hem verkocht hebben, maar dat ze het huis bij de straat achter Groepenhuis met de plaats daarvoor, van de buitenste post tot de Steijngademewart (?) en van de buitenste post van het kleine poortje, dat bij de grote poort hangt, behouden. De plaats zal niet omsloten worden en ze waarborgen vrije toegang tot het genoemde huis.
Op 27 februari 1456 beleent Conrait van Gelichen, abt van het sticht Werden, Bruen van Schuren met het goed in Ruddenscheijde, waarop thans Drees van Ruddenschede woont, en vroeger aan wijlen Johann van der Leiten behoorde. In 1457 verklaren Bernardus van Galen genaamd Halstwich, pastoor van de St Gertrudkerk, en Hinrich Hemelstoter, burgemeester van Essende, dat Gobbel Schulte van Werdinctorpe, Evert Bekeman, broer van Gobbel, en Johan ten Hovel, zoon van Hannes, aan Brun van Schuren beloofd hebben een graanrente die hij aan Johan van Holte overgedragen had, af te lossen. Op 1 november 1457 verklaren Bernhardus van Galen genaamd Halstwich, pastoor van de St. Gertrudkerk, Roger van Galen genaamd Halstwich, richter te Essende, dat Johan Weijdintorpe, Evert Watervur, Diderick Scheneman en Gerwijn Swartemman een rente aan Brun van Schuren en Johanne van Holte verkocht hebben, die door Brun binnen drie jaar in zal worden gelost.
Op 20 april 1461 brengen Everd en Coird van Schüren, gebroeders, een erfdeling tot stand waaronder de hof te Roiddensch valt. Op 23 april 1461 treft Johannes van Schuiren, kanunnik te Essende, een erfdeling met zijn broeders Everde en Coirde van Schuren, waarbij hij afziet van zijn vaders erve, met uitzondering van de Scheperskamp en de hof te Ruddenscheide en de schuldbrief uit het Schenckambt. Zegelaars zijn Johann van Schüren, zijn vader Bruijn van Schuren en Bernde van Galen genaamd Halstwijch, pastoor van de St Gertrud in Essende.
Van 9 augustus 1462 dateert de rest van een document betreffende een molen “Swentenmoele”. Gezegeld door de exposant Coird van Schüren en door Bernde van Galen genaamd Halstwych, Pastor en Canonicus zu Essen, neef van de exposant, Johan van Schüren, Canonicus zu Essen, broer van de exposant, Bruyn van Schuren, vader van de exposant.
Uit dit huwelijk:
2 Coirde van Schuren
3 Johannes van Schuren, kanunnik te Essende (1461, 1462, 1482), overleden > 29 november 1482
4 Margarete van Schuren. Gehuwd met Johan van Aldenboickum, drost te Goijch, richter tot Weze
171380 Rudolf van Diepholz, graaf van Diepholz (1482-1510), zoon van Otto van Diepholz en Heilwich van Bronckhorst, geboren ca. 1445, overleden 1510
Gehuwd in 1482 met
171381 Elisabeth van Lippe, dochter van Bernhard van Lippe en Anna van Holstein, overleden ca. 1527. Gehuwd in 1475 met Johan van Spiegelberg, graaf van Spiegelberg, overleden 1480
Bronnen: 1} Wikipedia, 2) Archive in Nordrhein Westfalen
Rudolf is de eerste uit de Diepholz dynastie die zich graaf noemt. Hij ziet af van absolute soevereiniteit over Diepholz en erkent de graaf van Brunswick-Luneburg als zijn leenheer in ruil voor diens bescherming. Na zijn dood, in 1510, heersen zijn drie zonen gezamenlijk over Diepholz.
Op 10 maart 1483 sluiten de bisschoppen Konrad van Osnabruck, Simon van Paderborn, Heinrich van Minden evenals Friedrich von Braunscheig-Lüneburg, graven Erik en Antonius van Holstein-Schaumburg, graaf Johann von Rietberg, graven Otto, Friedrich en Jobst van Hoya, Bernhard VII tot Lippe en edelman Rudolf van Diepholz een alliantieovereenkomst. Op 22 januari 1484 oorkonden bisschop Heinrich van Minden, de hertogen Frederik en Hendrik van Braunschweig-Lüneburg en Hendrik v1n Braunschweig, de graven Hendrik van Schwarzenburg, Erik van Holstein-Schaumburg, Jobst van Hoya, Ulrich van Regenstein, Hendrik van Hohenstein en Rudolf van Diepholz, dat hun oom, zwager en vader, Bernhard VII zur Lippe, hun vroeg om een dag graaf Claus van Tecklenburg te bezoeken op de oude Landwehr in de Zenne en zij zijn daar verschenen . Bernhard had geklaagd over de graaf van Tecklenburg en zijn volk, die zijn onderdanen vele malen kwaad hadden aangedaan. Op 13 augustus en 26 september 1485 bundelen de bisschoppen Conrad van Osnabrück, Simon van Paderborn en Hendrik van Minden, de graven Erik, Anton, Otto en Johan van Holstein-Schaumburg en Jost van Hoya, Bernhard VII tot Lippe en Rudolf von Diepholz, de steden Goslar, Magdeburg, Braunschweig, Lüneburg, Hildesheim, Göttingen, Stendal, Hannover, Einbeck en Northeim, hun krachten om hertog Frederik van Braunschweig-Lüneburg te helpen tegen bisschop Bartolt van Hildesheim en tegen Wilhelm von Braunschweig en zoon Hendrik en anderen regelen de verdeling van de oorlogsbuit.
Op 28 september 1483 geeft Alheit Solke, Abdis en het klooster van de Marienstiftes zu Minden, de edelman Rolef von Diepholz een borgsom van 400 gulden met een pandrecht op het dorp Awehem (afstand van vorderingen op het dorp Awehen onder voorbehoud van terugkeer).
Op 1 mei 1492 informeren de graven Claus van Tecklenburg, Johan van Rietberg, Philipp van Waldeck en edelman Rudolf van Diepholz, het Domkapittel van Keulen [ten behoeve van voorouderlijk onderzoek] dat Simon Graf von Spiegelberg, de wettige zoon van Elisabeth edelgeboren dochter tot Lippe, is. Hun vader is Bernhard VII totLippe. Zijn moeder is Margareta, geboren vorstin van Braunschweig. De grootmoeder van genoemde Simon is Anna geboren gravin van Holstein-Schaumburg. Hun dochter is op haar beurt Anna Gravin van Hohnstein.
Op 25 juni 1494 vinden grensonderhandelingen tussen bisschop Heinrich von Minden en Rolef von Diepholz, edelman van Diepholz, betreffende de Diepholz en Minden rechten op de Stemweder Berg, Amt Rahden, inclusief de vrije stoel te Wehdem, Amt Rahden, bemiddeld door Anton, graaf van Holstein-Schaumburg en Bernhard, edelman van Lippe.
Uit dit huwelijk:
1 Adelheid van Diepholz, overleden 14 augustus 1521. Gehuwd < 1518 met Hans Schenk van Tautenburg
2 Agnes van Diepholz, overleden 1529. Gehuwd ca. 1524 met Johan van Raesfeld
3 Coenraad van Diepholz, kanunnik te Keulen (D), overleden < 1544
4 Johan van Diepholz, graaf van Diepholz (1529-1545), overleden 1545
5 Irmgard van Diepholz, prinses-abdis van de abdij van Essen (D), overleden 1575
171382 Ulrich van Regenstein-Blankenburg, graaf van Regenstein-Blankenburg, zoon van Bernhard van Regenstein-Blankenburg en Elisabeth van Mansfeld, geboren ca. 1450, overleden 6 augustus 1524
Gehuwd ca. 1485 met
171383 Anna van Honstein-Vierraden, dochter van Johan van Honstein-Vierraden en Agnes van Anhalt-Zerbst, geboren ca. 1460, overleden 1539
Bronnen: 1) Rudolf Steinhoff: Stammtafel der Grafen von Regenstein und Blankenburg von ungefähr 1400 bis 1599. In: Zeitschrift des Harz-Vereins für Geschichte und Alterthumskunde. Bd. 25, 1892, S. 146–167, 2) Archive in Nordrhein Westfalen
Op 22 januari 1484 oorkonden bisschop Heinrich van Minden, de hertogen Frederik en Hendrik van Braunschweig-Lüneburg en Hendrik v1n Braunschweig, de graven Hendrik van Schwarzenburg, Erik van Holstein-Schaumburg, Jobst van Hoya, Ulrich van Regenstein, Hendrik van Hohenstein en Rudolf van Diepholz, dat hun oom, zwager en vader, Bernhard VII zur Lippe, hun vroeg om een dag graaf Claus van Tecklenburg te bezoeken op de oude Landwehr in de Zenne en zij zijn daar verschenen . Bernhard had geklaagd over de graaf van Tecklenburg en zijn volk, die zijn onderdanen vele malen kwaad hadden aangedaan.
Uit dit huwelijk:
1 Joost van Regenstein, geboren 1491-1492, overleden 1529
2 Ulrich van Regenstein en Blankenburg, graaf van Regenstein en Blankenburg, geboren 1 januari 1489, overleden 3 april 1551, begraven te Blankenburg (D). Gehuwd in 1524 met Barbara van Mansfeld-Heldrungen, overleden 1529. Gehuwd op 25 februari 1530 te Stiege (D) met Magdalena van Stolberg-Wernigerode, geboren 6 november 1511 te Stolberg (D), overleden 19 november 1546 te Blankenburg (D)
3 Bernhard van Regenstein, overleden 1533
171384 Johan Knipping, heer van Klötinghof te Dinker (1475), overleden 1519-1522. Gehuwd met NN van Steingutz
Gehuwd met
171385 Anna Margaretha van Plettenburg-Meijerich, dochter van Bertold van Plettenberg en Gostike Lappe
Bronnen: 1) “Westphälischen Geschichte mit vielen kupfern, dritter teil”, Johann Diederich von Steinen (1757), 2) Archive in Nordrhein Westfalen
Op 23 juli 1469 verklaart Dietrich von der Recke, de zoon van wijlen Dietrich, dat hij de Northoff tot Amick in het kerspel van Walstedde, die Johan Knipping voorheen bezat, heeft ontvangen van graaf Coert van Rietberg.
In 1475 is Johan Knipping beleend met het Klötinghof te Dinker. In 1522 wordt Johan’s zoon Johan beleend.
Op 7 september 1486 verkoopt Johan Knipping tot Dinker een pensioen van één mark aan de Kalandsbroederschap te Hamm.
Op 7 maart 1513 verkopen Clara Knippinges, abdis, en alle dienstmeisjes van het klooster van het klooster van Vinnenberge, benedictijnenorde, in het klooster van Münster aan Alert Knippinck en zijn vrouw, een lijfrente van 5 gulden – 1 gulden gelijk aan 2 Hornsche gulden – verschuldigd binnen Cosvelde tot Mitfasten uit het hof van Vynnenberge, parochie Mylte. Na beider overlijden zullen voor Johan Knippinck en zijn vrouw Grete, het eerder genoemde echtpaar, en hun zonen Johan en Gerhardus op de dag na Margareta een herdenking te houden en de 5 Hornschen Gulden aan het Benedictijnen klooster over te dragen en Martini wijn en brood ter afscheid. Tegelijkertijd moet de pater een half kwartaal wijn krijgen en “sinen gesellen” een “quarte”.
Op 15 juli 1519 draagt Johan Knipping tot Dinker het klooster Welver over aan het klooster zelf.
Uit dit huwelijk:
1 Johan Knipping, heer van Klötinghof te Dinker (1522). Gehuwd met Anna van Haver, overleden 1569
3 Casper Knipping, overleden 1504
171388 Herman van Calenberg, knape, heer van Lichtenau, Wettesingen en Westheim, raadsheer in Hofgeismar, zoon van Reineke van Calenberg en Judith van Schachten, geboren ca. 1420, overleden < 14 april 1504
Gehuwd met
171389 Hildeborg van der Windelen, dochter van Frederik II van der Windelen en Ilseke van Brakel
Bronnen: 1) Hessische Familienkunde Band 23 Heft 2 1996 “Die von Calenberg zu Wettesingen” von Pfarrer Jacobus Pannekoek, 2) Archive in Nordrhein Westfalen
Op 21 november 1453 beloven Bernhard VII en Simon van der Lippe, de schildknapen Wilhelm, Lubbert, Friedrich, Ludeke en Dietrich, broeders en neven, evenals de neven Herman en Johan van de Kalenberg enerzijds en de mijnwerkers Hermann Spiegel, Ulrich, Volmar en Rave, broers en neven van Brenken, en Rave van den Kanstein , met een bewaarplicht in Lemgo, Büren en Brakel, om voor de periode van 10 jaar geen vete te hebben en hun vijanden te schaden of te begunstigen. Compensatiebetalingen moeten worden gedaan aan de arbiters, de Paderborn Canon Otto van Twiste en Bernhard van Büren om te oordelen. Op dezelfde dag en plaats, edele heer Bernhard van Büren, de mijnwerkers Dietrich von Niesen en Guntram Schencke evenals de Paderborner Kanunnik Otto van Twiste als arbiters met advies van pastoor Johann Rodewigh, kanunnik Cord van Elmerinchusen en de mijnwerkers Wulf van Sundenberch en Johan van Heyen, om het contract te hebben bemiddeld.
Op 1 oktober 1457 legt Herman van den Calenberg, knape, uit dat Cort Tucketappe hem een schuld in Klein Hardehausen en een uitgesteld pensioen heeft nagelaten. Als hij dit acceoteert, moet hij het volgens afspraak op zijn eigendom zetten, zodat Cort en zijn vrouw Ryxe het kunnen gebruiken om hun lijftochten te weigeren.
In 1460 krijgen Hildaberga, haar man Hermann von Calenberg en hun kinderen 7/12 deel van het huis Stern overgedragen van haar moeder Ilseke, weduwe van Friedrich von Windelen, nu gehuwd met Johan van Niehausen. Gelijktijdig verwerft het paar 3/12 deel van het huis van Johann von Lamerden.
Op 4 februari 1468 beleent Simon, bisschop van Paderbor,n Herman van Kalenberg Reyneken’s zoon met het burchtleen van Warburg, vier ‘kot’plaatsen in de hoeven voor St. Johanns Tor en het hof erboven, zes liter wijn op St. Martin’s avond uit de kasteelwijn, twee pfennig rente en een Fastelavendhuhn van de Orthuse in de bovenstraat in het oude centrum van Warburg nabij St. Johanns Tor, die vroeger toebehoorde aan Martin Store, twee pfennig rente en een Fastelavendhuhn uit het huis in de bovenstraat tussen Cord Kosters en Mertin von Nidensteyn, nu eigendom van Hans Nuelages, in het dorp Corbeke een hoefland dat jaarlijks een schepel tarwe brengt, twee hoeven in de Woestennyghe te Reen tussen het dorp Corbeke en Borgentreich, een hopheuvel voor Warburg naast de Neddermollen te Molhusen, lijftocht voor Hildeborg, de vrouw van Hermann en haar dochter Margarete.
Op 14 juni 1470 beleent Dietrich, bisschop van Paderborn, Herman van Calenberg met ‘schaftrift’ in Ossendorp en een ‘Anßedell’ en hoeven daar op het kerkhof, lijftocht voor Hermann’s vrouw Hildeborg.
Uit dit huwelijk:
1 Margarethe van Calenberg. Gehuwd met Arndt van Uffeln, raad en hofmeester van gravin Christine, overleden < 1544
171390 Curt Rave van Papenheim van Cogelnberg, zoon van Johan Rave van Papenheim van Cogelnberg en Else van Ense, overleden 1503
Gehuwd met
171391 Margaretha van Hidessen, dochter van Herman van Hidessen en Meta van Immenhausen, overleden ca. 1509
Bronnen: 1) Archive in Nordrhein Westfalen
Op 30 november 1450 (ipso die beati Andree apostoli) getuigt Arnd von der Malsburg, abt van Corvey, dat de broers Rave en Cord Rave von Papenheim, ook wel bekend als von Kogelnberg, hun deel van de tienden aan Rimbeck hebben verkocht aan het klooster van Hardehausen, en geeft als leenheer zijn toestemming. Op 25 oktober 1454 (in die sanctorum Crispini et Crispiniani martirum) verkopen de broers Rave en Cord von Papenhem, zonen van de overleden Johann Raves, knaap, en diens vrouw Leneke, aan de priester Arnd Teppe, zijn broers Gottfried en Johann en zijn zus Geiße een lijfrente van 10 Mark Volkmarser zware pfennigs jaarlijks verschuldigd op Michaelis vier hoeven land onder Wytmare bij Volkmarsen, de Hussgenoten-Hufen genaamd, die Dietrich Bosemund, Lozeke Meyenschins, Wygant Begkmann en Henne von Wettere, burgers van Volkmars, beheren en de kost verdienen. De lijfrente kan jaarlijks tussen Kerst en Lichtmis worden verzilverd met 124 mark Volkmarser zware pfennigs, waarbij 31 shilling van dezelfde munteenheid moet worden berekend voor 1 “soldeermark”.
Op 13 oktober 1468 verklaren de gebroeders Rave en Cord Rave van Papenheim, zonen van de overleden Johann Rave, 27 Rijnse gouden gulden schuldig te zijn aan de Warburgse burger Hermann Lovelman en zijn vrouw Wijndele, voor een grijs paard dat ze zonder betaling aangekocht hebben. Ze spreken af het geld voor komend Pasen te betalen of, bij wanbetaling, stalling te houden met twee paarden en een boerenknecht in Warburg en daar niet weg te rijden voordat ze het geld hebben betaald.
Op 3 april 1478 overhandigen de Warburgse burger Hans Gobben en zijn vrouw Adelheid de prior van het Dominicanenklooster van Warburg, Johannes Greven, een oorkonde die voor hen was afgegeven door de knapen Rave en Cord von Papenhem, zonen van de overleden Johann Rave, die in de Pinksterkerk van 1447 (29 mei / 3 juni) werd uitgegeven. Hiermee verwierven ze een ‘hoff en kottenstede’ met alle bijbehorende eigendommen en inkomsten voor zeven en een halve mark Warburg-valuta.
Op 6 februari 1485 verkoopt Cordt Raven von Papenheim, met goedkeuring van zijn genadige Heer van Corveij, een korenrente, voor 100 Mark Warburgische munten uit tiendvrije hof van Warburg.
Op 29 juni 1491 verkoopt Cord Raven van Papenheim het Ambt Molhusen voor een bedrag van 2300 gouden Guldens aan Conrad Thues, proost tot St. Mauritz, en Johann, kanoniker van Onze Lieve Vrouw.
Uit dit huwelijk:
2 Ida van Papenheim
Gehuwd met
Uit dit huwelijk:
176798 Jacob Sijmonsz van Schilperoort (van der Bilt), lijndraaier, schepen van Scheveningen (1525-1557), schout van Valkenburg en Katwijk (1543-1544), zoon van Sijmon Bartholomeusz van Schilperoort en Floortgen NN, geboren ca. 1490 te Scheveningen, overleden 6 januari 1557 te Scheveningen, begraven in de Oud Kerk te Scheveningen. Gehuwd met Lijsbeth Gijsbrechts Duijfhuijs
Gehuwd met
176799 (?) Pleuntje Hubrechts, dochter van Hubrecht NN en Machteld Gerrits Paert, geboren te Scheveningen
Jacob staat van 1525 tot 1557 in ’s Gravenhage ingeschreven als schepen van Scheveningen. De Sijmonszstraat in Scheveningen is naar hem vernoemd, omdat hij het eerst bekende Scheveningse lid van de Haagse schepenbank is. In 1551 en 1552 staat hij ingeschreven als hoofdman van het St. Anthonisgilde in Scheveningen. Hij woont in de Kerkstraat waar hij een ‘boe en droochtuijn’ bezat. Later woont hij in de Pastoorstraat naast het gasthuis. Hij werkt nauw samen met Adriaen Koenen van Schilperoort, de schrijver van het ‘Vischbook’.
Uit dit huwelijk:
1 Jannetje Jacobs van Schilperoort
207200 Derick Sluijsken, overleden > 22 november 1429
Gehuwd met
Op 22 november 1429 ‘op Sente Cecilien dach der Heiligen jonfrouwen’ oorkonden Claes van der Hoeven en Herman van Wije, schepenen te Arnhem, dat Derick Sluijsken en Hille, zijne echtgenoote, overgedragen hebben aan heer Arnt Borchgreve, priester, een rente van 3 oude schilden ’s jaars, gaande uit hun huis, gelegen naast het St. Katherinen hospitaal tArnhem, en het daartoe behoorende land in Arnhemerbroeck.
Uit dit huwelijk:
1 (?) Johan Sluijsken
2 (?) Luitje Sluijsken
207204 Johan Gaijmans, tinsgenoot van ’t Hof te Angeren, leenman van Zutphen, zoon van Gaert Gaijmans, overleden < 14 mei 1437
Gehuwd met
207205 Catharina van Silvolde, dochter van Lubbert van Silvolde en Aleijd NN, overleden > 1470
Johan is vermeld in 1423-1424 en 1427-1428 in schepenakten te Arnhem.
Op 14 mei 1437 ‘des Dijnsdaiges na Sente Servaes’ dach’ oorkonden Winant Ridder en Steven Ploech, schepenen te Arnhem, dat Katherine, weduwe van Johan Gademans zoon, verkocht heeft onder zekere voorwaarden aan Mathijs Johans zoon, schrijver, een huis in de Kerckstrate tegen een rente van 3 oude schilden. Op 2 augustus 1442 ‘des Donredaiges na Sente Peters dach ad vincula’ oorkonden Wolter van Aller en Gaedert Brentinck, schepenen te Arnhem, dat Katherine, weduwe van Johan Gademans zoon, verklaard heeft dat Mathijs van den Grijn en Geertruijt, zijn echtgenoote, 1 oud schild hebben afgelost van de rente van 3 schilden ’s jaars gaande uit hun huis in de Kirckstrate. Op 27 maart 1450 ‘des Vridaigs na den Sonnendach in der Vasten als men singt Judica’ oorkonden Henrick Tengnegell en Herman van Wije Hermans zoon, schepenen te Arnhem, dat Katherijne, weduwe van Johan Gademans zoon, verklaard heeft dat Arnt van Nijstelrade en Foeijsse, diens echtgenoote, 1 oud schild hebben afgelost van de rente van 2 schilden ’s jaars uit het aan Thijs Johans zoon behoord hebbende huis in de Kirckstrate.
Op 3 februari 1438 ‘op Sente Blasius’ dach’ oorkonden Wouter van Aller en Henrick van Lienen, schepenen te Arnhem, dat Katherijne, weduwe van Johan Gademans zoon, verkocht heeft onder zekere voorwaarden aan Henrich Gentken en Zeger Haick haar naast de pastorie gelegen schuur tegen een rente van 1 oud schild ’s jaars uit die schuur.
Uit dit huwelijk:
1 Gaert Gaijmans, priester en vicaris te Arnhem, provisor van St. Michel, provisor van het hospitaal St. Katherine, overleden 1476
2 Lubbert Gaijmans, overleden ca. 1482. Gehuwd met Catharina Hendricks
4 Mathijs Gaijmans, overleden < 1450
5 Willem Gaijmans, conventuaal van het klooster Molenbeek in het Sticht Mijnden
207208 Wijnant van Doornick, schepen van Arnhem (1406-1431), zoon van (?) Willem Borre van Doernic en (?) Gude Wijnants Wijnants Ridder, geboren ca. 1375, overleden > 17 oktober 1431. Gehuwd in 1407-1408 (huwelijkse voorwaarden 16 november 1407) met Grietgen Jacobs Bierwisch
Links het zegel van Winant van Dorenick op 13 november 1428. Randschrift: SIGILLUM / WINANTH/ VA DOERNIC. Voorstelling: wapenschild met dwarsbalk, zespas als sierlijst (Bron: Gelders archief, archief Kapittel van Sint-Walburg te Arnhem, nummer 0307 – 63-49-1).
In 1396 draagt Borre van Doernic het goed te Hemmen, hem van zijn broeder Wouter van Doernic aanbestorven, over aan zijn zoon Wijnant.
Op 16 november 1407 ‘des wonsdages na Sente Martijnsdach inden wijnter’ oorkonden Wijnant van Wulfen, Wijnant van Arnhem Gerijtszoon, Johan en Deric Gruter gebroeders, Gosen van den Gruuthuse, Ghisebert van Mekeren, Gerselijs van Aller en Ghisebert van Aller Servaeszoon, dat voorwaarden zijn overeengekomen voor het huwelijk van Wijnant van Doerninck en Grietien Jacop Bierwischs dochter.
Beleend met goed te Delen in 1428.
Kinderen:
207216 Rutger Tolleken, zoon van Arnt Tolleken, geboren ca. 1440, overleden ca. 1502
Gehuwd met
207217 Hadewich Voet, overleden < 1509
Op 8 januari 1493 oorkonden Jacop Ridder en Brant van Delen, schepenen te Arnhem, dat Rutger Tulleken en diens vrouw Heesken overgedragen hebben aan Jacop van Raijen een rente van 1 rijnschen gulden ’s jaars, gaande uit het huis en de hofstede van Gerrijt Roloffsz en diens vrouw Geertruijt, gelegen buiten de Rijnpoirte aan den hoogen weg, welke naar het klooster Merrienborn voert. “Gegeven int ijair ons Heren dusent vierhondert drie ende tnegentich des Dijnsdages na den Heiligen Derthiendach”.
In 1496 is Rutger beleend met Warmerslagh en met het Broeckstuk in Westvoorderbroek en in 1498 met Truijkens halve hoeve te Westervoort.
In 1502 vindt de boedelscheiding plaats na zijn overlijden. In het jaar 1509 wordt door de voogden van de twee minderjarige kinderen van Rutger Tulleken en deszelfs oudsten zoon heer Arnt, een magescheid gesloten over de nalatenschap van hun ouders, waarbij aan de meerderjarige zoon Arnt alle leengoederen worden toebedeeld “mitsgaders dat huijs daar zijn vaeder und moeder vuur toe woner plegen, gelegen, enz”.
Uit dit huwelijk:
2 Stijn Toileken
3 Reinder Tolleken
207224 Jacob Gaijmans, zoon van Wilhem Gaijmans en Alijt NN, geboren ca. 1420, overleden 30 mei 1474. Gehuwd met Aleijt NN, overleden > 1500
Gehuwd met
207225 Fie NN, overleden < 1474
Op 19 januari 1446 ‘des Wonsdaigs na Sente Anthonis’ dach’ oorkonden Wijnant Ridder en Steven Ploich, schepenen te Arnhem, dat Jacob Gademans zoon aan zijne vrouw Fie 100 rijnsche guldens als morgengave geeft.
Uit dit huwelijk:
2 Johan Gaijmans. Gehuwd met Belija Sluijsken
3 Wessel Gaijmans
4 Evert Gaijmans. Gehuwd met Johanna Gaijmans
Hij is beleend met het Neijenhuis te Loenen.
Kinderen:
1 Hendrik van Braefrade
208384 Roelof Zuermond van Wijckersloot, leenman van de Proosdij Ten Dom, richter van Cothen (1434-1449), zoon van Zuermont van Wikersloet en Mergriete NN, geboren ca. 1390 te Nederlangbroek, overleden 1450-1451
Gehuwd met
Op 15 juni 1416 Reijner van Grevenbroeck droech op 8 morgen in Nederlangbroek in 30 hoeven inden goede Meerwijck, van de Hoeftwetering ingaende, op Roeloff van Wijckersloet (acte is doorgehaald). Op 13 oktober 1416 en 4 augustus 1417 op ‘woensdach na St. Petersdach’ na opdracht door Reijer van Grevenbroeck wordt Roelof van Wijkersloot beleend met 19 morgen in Nederlangbroek in 30 hoeven inde goede van Meerwiick. Op 5 augustus 1423 wordt het leen uitgebreid met 11 morgen in Nederlangbroek bij overdracht door Reijnier van Grevenbroeck. Op 27 mei 1433 op ‘woensdach na St. Urbaensdach’ Roelof van Wiickersloet 19 morgen in Nederlangbroek in 30 hoeven inde goede van Meerwiick. Op 21 april 1438 Roelof van Wijckersloet. Op 28 oktober 1451 ontvangt Jan Roelofss 19 morgen te Nederlangbroek in 30 Hoeven inde guede Meerwijck, ingaende van de Hoeftwetering, zoals Roelof van Wijckersloot zijn vader dit had. Jan draagt op 29 oktober 1451 10 oude vrancr. scilden uit 8 morgen op ten behoeve van zijn broeder Steven zoals zijn vader die had. Op 30 oktober 1451 draagt hij 11 morgen en de beterschap van 8 morgen op, waaruit Steven Roelofss zijn broeder elk jaar 10 oude vrancr. scilden heeft, aan Willem die Voss.
Op 29 september 1416 Voor Willam van Weresteijn richter compareert Wouter van Grevenbroeck om te transporteren op Roelof van Wikersloet 3 morgen 2 hond op de Eng int Middelvelt, strekkend van de Rijnsloot tot de Hoftiende. Op 5 oktober 1416 Lambert Clutig bij overdracht door Roelof van Wijckersloot.
Op 30 december 1428 IJde Stultinc Johanss pacht 4 morgen te Cothen die Roelof van Wijckersloet te bruken plach. In 1430 op ‘maendach na Aswoensdach’ Roeloff van Wijckersloet pacht voor 5 jaar 13 morgen te Cothen.
In 1434-1436 morgengeld Nederlangbroek: Jan Stamel en Roelof van Wijkersloet 8 morgen en 28 morgen. In 1434-1436 morgengeld Cothen: Daem Cluetinc 1 achtendeel met Roelof van Wijckersloet. Dat Overrijnsche velt: Roelof van Wijckersloet 7 morgen. Hoftijend: Roelof van Wijkersloet 3½ morgen. In 1435 tienden te Cothen van de Dom: Wtevelt en Osseweert: Jan Spronc, borgen Roelof van Wijkersloot, Dirc Evertss en Gerrit van Benmael. In 1440 en 1450 Roelof van Wijkersloot 13 morgen.
In 1435 ‘woensdach na H. Hoechtijt’ geheten Epiphaniedach transporteert de priorin van St. Maria Magdalenaklooster te Wijk aan Roelof van Wikersloet 1 morgen in Nederlangbroek in 30 hoeven, strekkend van Broekwetering te rijnwert, ons aangekomen van Jacob van Gaasbeeck. Op 21 april 1438 ontvangt Roelofvan Wijckersloet 19 morgen in Nederlangbroek in 30 hoeven inde goede van Meerwijc.
Op 22 maart 1441 Voor Johan van Broechuijsen Dircx, rechter te Cothen, compareert Roelof van Wijckersloet gehuwd met Belij om te transporteren 10 hont op de St. Pieter. Over waren Henric Claesz en Claes Henricx zijn soen.
Uit dit huwelijk:
1 Steven Roelofsz, leenman van de Proosdij Ten Dom, overleden 1463-1471. Gehuwd met Heijlwich NN, overleden > 4 mei 1518
2 Jan Roelofsz van Wijckersloet, leenman van de Proosdij Ten Dom, overleden > 31 maart 1485. Gehuwd met Mechtelt Lamberts Cloetinck
3 Reijer Roelofsz van Wijckersloot
208448 Johan van Voerst, zoon van Korstiaen van Voerst en Alijt Gerrits van Isselstein, geboren ca. 1370, overleden > 1421
In 1410 ‘soo gaven Johan, Cristiaen ende Gerrit, gebroeders, Jacob Dicz van der A over de huijsinge genaempt de Croijwagen, in de clagelicx statsregsisters’.
In 1421 ‘droech Johan van Voerst 8 mergen lants tot Zeijst hem aengecomen bij Korstiaen sijnen broeder, aen Albert van Anxter’.
Kinderen:
213008 Gerijt Koel, zoon van (?) Otto Nikolaasz Koel, geboren ca. 1410, overleden 1470-1473
Gehuwd met
213009 Margriet NN, geboren ca 1415 te Culemborg, overleden > 12 juni 1475
Op een onbekende datum is Gerard Koel beleend met een halve hoeve in Zijderveld.
In 1441 worden Hendrik en Gerard Coelss beleend met 7 morgen in Kort Avontuur, strekkend van de Broeksteeg tot Bloxwetering, boven Hubert de bastaard, beneden de heer van Culemborg. Op 18 juni 1470 is het in bezit van Gerard Coel met lijftocht van Margaretha, zijn vrouw, te komen op Melis, zijn zoon, en Lije, zijn dochter. Melis Gerard Coelsz wordt op 1 augustus 1474 beleend met de helft van het leen in Culemborgerbroek, gemeen met Lije, dochter van Gerard Coel, bij dode van zijn vader, met lijftocht van Margaretha, diens weduwe. De andere helft van het leen is voor Lije, dochter van Gerard Coel, te komen op Gijsbert van Dichteren, haar man.
Op 28 september 1452 wordt Gerard Coel beleend met een viertel land in Goilberdingen, met lijftocht van Margaretha, zijn vrouw, te komen op zijn oudste twee kinderen. Op 18 september 1466 gaat het land over naar Johan Gijsbertsz. Op 18 juni 1470 Gerard Coel
Op 28 september 1452 gaat een halve hoeve op Rietveld, boven de leenman Dirk Bernardsz en kinderen en beneden Foijse van Voorn, over op Gerard Coele met lijftocht van Margaretha, zijn vrouw, te komen op zijn oudste twee kinderen. Op 7 april 1473 komt het in bezit van Hendrik Coel, bij dode van Gerard, zijn vader, en overdracht door Otto Coel, zijn broer, te komen op Janna, zijn dochter bij Elisabeth, zijn vrouw, met lijftocht van Margaretha, zijn moeder, en daarna van zijn vrouw. Op 7 juni 1481 gaat het naar Otto Coel voor Johanna Coels, bij dode van Hendrik, haar vader, na de dood van Elisabeth, haar moeder, te versterven in de boedel met 60 gouden Rijnse guldens voor Geertruida Coels, haar zuster.
Uit dit huwelijk:
1 Otto Gerrit Coelsz, overleden 1481-1485. Gehuwd met Aleid Arnout Daniels
2 Melis Gerrit Coelsz, overleden 1474-1475
4 Lije Gerrits Coel, overleden > 9 februari 1499. Gehuwd met Gijsbert Woutersz van Dichteren, schepen te Culemborg (1482-1491), rentmeester en tijnsrichter van heer Jasper van Culemborg, richter van Parijs, overleden 1497, begraven in de Sint Barbarakerk te Culemborg
5 Peter Koel, priester, overleden > 18 juli 1486
213010 Wouter van Dichteren, knape, burgemeester van Culemborg, rentmeester van de Heer van Culemborg (1452-1461), heemraad, zoon van Peter van Dichteren, geboren ca. 1400 te Culemborg, overleden 1469-1470, begraven in de Sint Barbarakerk in de kelder onder het Heilige Geestaltaar. Gehuwd met Aleijt Aernsts van Boemel, geboren ca. 1410, overleden 1444
Gehuwd met
213011 Geertruijt Jan Gijsberts, dochter van Jan Gijsbertsz Hack en Geertruijt Gosen van Pothuijsen, geboren ca. 1420, overleden > 18 september 1466
Op 11 maart 1433 draagt Aleijt van Ingen Alaertsdr de helft van een hofstede met 3 morgen land onder Buurmalsen over de Koedam over aan Wouter van Dichteren. Op 10 maart 1436 draagt Jan Jacobsz 8 hont land onder Buurmalsen, geheten Over die Voir, over aan Wouter van Dichteren en Aleijd Alaertsdr van Ingen. Op 15 juni 1439 dragen Otte Zuermont en zijn vrouw Aleijt de helft van een hofstede, groot 4 morgen en 2 hont land, gelegen onder Buurmalsen en geheten Over den Coedam, over aan Wouter van Dichteren.
Op 16 mei 1442 verpandt Aleid Cesar aan Wouter van Dichteren van Culemborg 10 morgen op de Rol, strekkend van de Parijse weg tot de Nieuwe wetering, met lijftocht van Aleid, dochter van Arnout van Bemmel, zijn vrouw, te lossen binnen drie jaar met 110 oude Franse schilden. Op 1 maart 1445 Wouter van Dichteren van Culemborg, en op 16 maart 1445 Wouter van Dichteren met 11 morgen bij overdracht door Aleid, dochter van Gerard Cesar, met lijftocht van Geertruida, dochter van Jan Gijsbertsz, zijn vrouw. Op 14 juni 1470 gaat het leen over naar Arnout van Dichteren.
Op 16 maart 1445 wordt een viertel in Goilberdingen met 11 morgen door Aleid, dochter van Gerard Cesar, overgedragen aan Wouter van Dichteren, met lijftocht van Geertruida, dochter van Jan Gijsbertsz, zijn vrouw. Op 28 september 1452 gaat het land over op Gerard Coel. Op 18 september 1466 draagt Gerard Coel hetzelfde land over aan Johan Gijsbertsz, bij opdracht uit eigen, te komen op Hendrik, zoon van Wouter van Dichteren en Geertruida, zijn dochter, of Gijsberts, diens broer, met lijftocht van Geertruida, dochter van Gozewijn van Pothuizen, zijn vrouw, Wouter van Dichteren en diens vrouw.
Op 18 april 1445 is Wouter van Dichteren beleend met de helft van de Vliethoeve in het land van Culemborg, boven de heren van St. Barbara te Culemborg, beneden de opvliet te Culemborg, bij overdracht door Cornelis de Goijer Hendriksz, met lijftocht van Geertruida, dochter van Jan Gijsbertsz, zijn vrouw. Op 19 juni 1470 gaat het leen over op Gerard Bernardsz voor Jutte, dochter van Wouter van Dichteren, eventueel te komen op Aleid, haar zuster, of het jongste kind van haar ouders.
Op 5 september 1453 is Wouter van Dichteren voor Gerard heer van Culemborg enz. beleend met huis en hofstede in Heukelum, genaamd Leijenberg, met toebehoren en 7 morgen.
Op 26 december 1453 is Wouter van Dichteren beleend met de helft van een hoeve in het kerspel Culemborg op het Parijserveld, genaamd Snoijenhoeve, waarvan Pieter van Ingen de andere helft houdt. In 1460 is Wouter opnieuw beleend, met ledige hand. Eveneens op 1 februari 1464 Wouter van Dichteren met lijftocht van Geertruida, dochter van Jan Gijsbertsz, zijn vrouw, waarna overdracht aan Aleid, zijn dochter, gehuwd met Gerard Coppier.
Op 26 december 1453 is Wouter van Dichteren beleend met 6 morgen in Goilberdingen, strekkend van de Parijse straat tot de Lek. Op 1 februari 1464 Wouter van Dichteren bij opdracht, niet te komen op Arnout van Dichteren en zijn kinderen bij Aleid, dochter van Arnout van Bommel, maar op Hendrik, zijn zoon bij Geertruida, dochter van Jan Gijsbertsz, zijn vrouw, met voorbijgaan van Gijsbert, hun zoon. Op 12 november 1470 gaat het leen naar Hendrik van Dichteren, bij dode van Wouter zijn vader.
Wouter van Dichteren en Jan Gijsbertsz (zijn schoonvader), beide knapen, verklaren op 5 december 1455 een vicarie gesticht te hebben in de Sint Barbarakerk te Culemborg op het Heilige Geestaltaar. Zij vermaken daaraan landerijen op Goilberdingen, Zowijk en Buurmalsen. Goezewijn Woutersz van Dichteren, zoon van Wouter van Dichteren uit zijn eerste huwelijk, wordt eerste vicaris. Er wordt bepaald dat elke week vier missen zullen worden gehouden door de vicaris. Bovendien zullen Jan Gijsbertsz en Wouter van Dichteren, of hun erfgenamen, op hun kosten een altaar laten maken, stichten en wijden. De eerste mis van de week moet op zondag worden gehouden, onder ‘die hoemesse’ en na het evangelie. De tweede mis moet met een collecte door de vicaris worden gehouden op dinsdag. Elke dinsdag zingen dan de kosten en twee coraelen. De koster krijgt hiervoor ½ vrancrijschen schildt, te betalen op Sint Martijnsdag in de winter of veertien dagen daarna. Hij moet vervolgens ¼ van een oude schildt uitreiken aan de twee coraelen. Tevens zal de koster elke dinsdag om even uur de misklok een ‘lange poijs luijden’. De derde mis, die van Onser Liever Vrouwen, moet de vicaris houden op woensdag, de vierde op vrijdag, steeds met een collecte. De vicaris zal jaarlijks twintig vrancrijxe schildt krijgen, de deken en het kapittel krijgen er zes. Te allen tijde zal de vicaris een nakomeling en/of bloedverwant moeten zijn van beide stichters. De betreffende persoon zal hiervoor een studie moeten volgen, welke zal worden betaald door de vicarie.
Op 18 september 1466 wordt Jan Gijsbertsz beleend met een huizing en hofstede, tuin en getimmerte met het voorste huis aan de Voorstraat en het achterste aan de Achterstraat in Culemborg, bij opdracht uit eigen met lijftocht van Geertruida, vrouw van Wouter van Dichteren, zijn dochter.
Uit 1469 dateert een acte waarbij Wouter van Dichteren aan zijn dochters in Mariëncroon hun kindsdeel toezegt.
Uit dit huwelijk:
1 Adriana van Dichteren, non in de 3e orde van Sint Franciscus (Mariëncroon) te Culemborg (1469)
2 Marie van Dichteren, non in de 3e orde van Sint Franciscus (Mariëncroon) te Culemborg (1469)
3 Hendrik Woutersz van Dichteren
4 Gijsbert Woutersz van Dichteren, schepen te Culemborg (1482-1491), rentmeester en tijnsrichter van heer Jasper van Culemborg, richter van Parijs, overleden 1497, begraven in de Sint Barbarakerk te Culemborg. Gehuwd met Lije Gerrits Coel, overleden > 9 februari 1499
5 Elisabeth Wouters van Dichteren
6 Aleid Wouters van Dichteren, < maart 1500. Gehuwd met Gerard Coppier, schepen te Culemborg (1496-1504), overleden 1505-1517
7 Wouter Woutersz van Dichteren, schepen van Culemborg (1498-1503), rentmeester (1500-1504), stadhouder van de lenen, overleden 1505-1507. Gehuwd met Fie Hildebrands van Rossum, overleden > 21 september 1507
8 Jutte Wouters van Dichteren, overleden > 9 augustus 1525. Gehuwd met Gerrit Jan Berntsz, overleden < 20 augustus 1488. Gehuwd met Willem Dircksz de Coster
213824 Heijmen Boudewijnsz (alias Heijmen die Olijslager), olijslager, schepen van Everdingen en Zijderveld (1416-1424), zoon van Boijkin Gerard Boijkinsz, geboren ca. 1370, overleden > 14 november 1424
Heijmen maakt in de functie als schepen gebruik van een zegel met twee gekruiste bijlen (zie afbeelding links). HIj is op 29 juni 1392 eigenaar van land op Lang-Bolgerijen. Daarnaast is hij in 1423-1425 voor 22 oude schilden pachter van “de Geer” (op Goilberdingen of Zijderveld).
Hij is voor 1423 pachter van vier strepen land aan de dijk op Goilberdingen. In 14.. is Herman de Olijsleger beleend met 7 hont op Goilberdingen. Op 29 december 1453 Johan Gherinxz.
Kinderen:
1 Roelof Heijmensz ‘dije Wijlde’
2 Boudewijn Heijmensz, overleden > 22 februari 1469. Gehuwd met (?) NN Jacobs Coppier
232960 Gijsbert Reijniersz van Langelaar, zoon van Reijnier van Langelaar, geboren ca. 1397, overleden 1450-1456
Gehuwd met
232961 Aleit Jan Hermans, dochter van Jan Herman Hendricksz en Incken Andries Goede, geboren ca. 1400
Op 2 juli 1436 krijgt Gijsbert Reinersz in achterleen van Gerard van Culemborg het erf en goed Dickenrijs met toebehoren, zoals gelegen met de Burgmaat in Renswoude zoals de leenheer houdt van het Sticht, en zal direct van de bisschop houden, wanneer Gerard verzuimt.
In 1442 getuigt Gijsbert Reijnerss, out omtrent 45 jaar, in de ‘sake tusschen Willam Stael ende Johan Willamsz’ over de leeftijd van Fije Johans wijff.
Op 31 oktober 1449 draagt Willam van Scadewijck op aan Jacob van Gaesbeeck ten behoeve van Gijsbert van Dashorst Reijnerssoen een hoeve te Woudenberch opdie Weteringe. Op 8 maart 1456 Reiner van Dashorst bij dode van Gijsbert zijn vader, waarna overdracht aan Dirk van Dashorst Gijsbertsz, zijn broer, met lijftocht van Gerberg, dochter van Gijsken Voet, diens vrouw, op de mindere helft.
Eigenaar en bewoner van Groot Dashorst onder Renswoude. Koopt de Woudenbergse hoeve in 1450 voor zijn zoon Dirc.
Den Tijnse tot Woudenberch anno 1460 St Martijnsdach, Die Weteringe: Ghijsbert van Dashorst Reijersz 16 morgen.
Uit dit huwelijk:
1 Reinier Gijsbertsz van Langelaar
2 Dirc Gijsbertsz van Langelaer, overleden 1460-1469. Gehuwd met Gerbruch Gijsberts Voet
243712 Peter van Snellenberch, knape, raad (1405-1424), libellenmeijster (1424), schepen (1428-1434) en kerkmeester te Utrecht (1435), zoon van Willem van Snellenberch, geboren ca. 1370, overleden 1435-1440
Gehuwd met
Peter van Snellenberch zegelt in 1404 met een dwarsbalk met daar overheen een in twee rijen geschaakte rechterschuinbalk, vergezeld van een barensteel met drie hangers.
In 1397 ‘woensdach na St. Johansdach Decoll.’ Hughe de Craen, scout opte Oestveen in Beernt Proeijs gerecht dat hij van de Domproest hout, compareert Jfr Lijsebet Peters wijf van Snellenberch, met haar man als voogd, die transporteert aan Johan van den Wedde, hore neve, een stuc veen inde nederste tien hoeven, strekkende van Bisschopswetering ter Drinscoten toe.
In 14.. is Pieter van Snellenberg beleend met 8 morgen land in de Achtersloot in het gerecht van de heren ten Dom. Op 17 juni 1440 Willem van Snellenberg Pietersz.
In 14.. is Pieter van Snellenberg beleend met 7 morgen in Benschop, als getuige vermeld 1405. Op 12 juni 1451 Willem van Snellenberg zoals Jan van Snellenberg, zijn vader.
Op 13 februari 1408 is Pieter van Snellenberg voor mr. Johan Colentijer, kanunnik ten Dom te Utrecht, beleend met de tiende van Jutfaas, strekkend van de Oudegeinse dijk tot Galekop, zoals Dirk Colentijer, beleend door Elisabeth van Loenersloot.
In 1417 is een akte opgesteld waarbij Arnoldus van Tricht, proost van St Jan te Utrecht, Petrus van Snellenberg te Utrecht ontslaat van de leenband voor het goed in de Eng bestaande uit 8 morgen land bij de gracht van het kartuizerklooster Nieuwlicht, de toegangsweg, het Oudediep en de Wantsnijdersslag, het leen omzet in pacht en in erfpacht uitgeeft aan het klooster Nieuwlicht.
In 1426 is Pieter van Snellenberg belendend aan land in de Achtersloot. Uit 1427 dateert een akte waarbij Peter van Snellenberg verklaart van Ernst van der A een schepenakte te hebben ontvangen, waarin Floris van Jutphaas Peters kinderen tot mede-erfgenamen heeft gemaakt.
Op 6 april 1435 is een akte opgesteld van attestatie door de kerkmeesters inzake de betaling door kerkmeester Peter van Snellenberg van drie Bourgondische schilden ten behoeve van de kerk, alsmede diens wisseling van zetel in de kerk.
Uit dit huwelijk:
1 Otte van Snellenberch, pastoor te Lopik, vicaris van St. Pieter te Utrecht, overleden 13 november (St. Brictius) 1464, begraven in de Pieterskerk te Utrecht
3 Lutghaert van Snellenberch. Gehuwd met Henrick Trinden
243714 Gijsbert de Gruter, gildebroeder van het Gilde der smeden, raad van Utrecht (1429-1439), kameraar (1435), rentmeester van het Nedersticht (1436), leenman van de Bisschop van Utrecht, schout van Rhenen, kastelein van het kasteel Ter Horst, zoon van (?) Gijsbert de Gruter, geboren ca. 1400, overleden 20 augustus 1459. Gehuwd met Anna van Diepholt, overleden 26 juli 1481
Gehuwd met
243715 Elisabeth van Groenenberch, dochter van Egbert van Groenenberch, overleden 1435, begraven in de Buurkerk te Utrecht
Op 19 april 1436 verbindt bisschop Rudolph zich om Johan Valkener en Gijsbert die Gruijter schadeloos te houden van 170 Rijnsche Gulden die zij beloofden te betalen en wijzen Gijsbert het geld toe dat die van Honswijc hem zullen geven. Op 10 november 1436 stelt bisschop Rudolf van Diepholt Gijsbert de Gruijter aan tot rentmeester van het Nedersticht.
In 1437 ‘nativitatis beate virgine’ geijgent Gijsbert den Gruter tot behoef mijns heren op Jan Jans zoen, Gherijt Jans zoen, Obbergen soen an 15 mergen lants in Cameic voer 142 oude groten. Op 24 juli 1439 verleent bisschop Rudolf van Diepholt aan Gijsbert de Gruijter 1½ akker veen in de Wiltvanck in erfpacht, met de bepaling dat wanneer de akker uitgegraven is, de grond bisschoppelijk tafelgoed zal blijven.
In 1441 een tuijchnisse inder sake tusschen mijns heren rentmeijster Gijsbert die Gruijter ende Johan Deric Geuijlesoen roerende van mijns heren tijnse gelegen inden Ghoij. Henric Gerijtss omtrent XLV jaer oud, Goessen van Driel omtrent LXX jaer, Sweder Willams out omtrent XXXVI jaer en Henric Janss out omtrent XL jaer, dese voerscreven hebben getuijcht dat si van ghene tijnse en weten den mijns heeren genade dair leggende hebben.
Op 2 oktober 1445 een akte van garantie voor de vijf kapittelen door Gijsbrecht de Gruter ter zake van hun bezegeling van een brief van de tollen binnen Utrecht, op de Nieuwe Vaart, te Gein en buiten de St. Catharijnepoort. Op 14 december 1446 verklaart het kapittel van Oudmunster dat Gijsbert de Gruter voldaan heeft de door de elect-confirmaat Rudolf van Diepholt verschuldigde 200 Rijnse guldens.
Op 15 oktober 1445 voor Zweder van Amerongen Henricss, scout van Werckoven, compareren Willam van der Haer, Jan van der Haer en Elijaes van der Haer, gebroeders, die transporteren een halve hoeve op Herickwijk geheten Witgenshoeve op Ghijsbert de Gruter.
In 1450 ‘des manendages in Crastino Pauweli conversione sedit’ Jacop van Zijl 1 boete tegen Gijsbert die Gruter van mijns heren wegen van een wtdoen.
Op 6 december 1451 heeft Gijsbert die Gruter kwestie met Herman Coevoet roerende van sess mergen lantz gelegen in den Wael in den gerichte van Vreeswijck, wijst Gerit van Zulen van Bliekenborch bij guetduncken ridderen ende knapen dat die ridderen ende knapen willich zijn dat Herman voirscreven en naeskomende rechtdage brenge brieve van den copie die hie gehtoent heeft dair mede te bewijsen gelijck hie hem vermeth in sijnre dinctael. Op 9 juni 1452 Hermen Coevoet 1 boet tegens Gijsbert die Gruyter soe hie vellich gewesen is van ridderen ende knapen dair omme dat hie geen bewijs gedaen en heeft als hie sick vermeten hadde.
Op 10 december 1455 belooft Gijsbert die Gruijter, rentmeester van het land van Utrecht, na afloop van de vier jaren, gedurende welke hij 800 Rijnse gulden per jaar inhouden zal uit zijn rentambt, de obligatie van 3200 gulden, die hij van de elect Gijsbrecht van Brederode ontvangen heeft, met de consent van de vijf kapittelen, teruggeven zal.
In 1457 verkoopt Goessen van Schadick Willemsz aan Gijsbert de Gruter vier akkers land op de Lage Eng tussen de Trechtweg en het Woerdel te Bunnik.
Op 8 juni 1458 verklaart Jacob van Gaesbeke aan bisschop David van Bourgondië zolang hij – Jacob – leeft over te geven het beheer en gebruik der sloten van Apcoude en Duerstede en van de stad Wijck, alsmede van enige tienden en goederen in het Sticht, voor 935 vrancr. schilden. Hiertoe stellen zich borg Adriaen van Borssel, heer van Brugham etc, en Ghijsbert die Gruijter, rentmeijster, en Henrick Valckenaer, tollenaer te Rienen. Op 12 juni 1458 verklaren Adriaan van Borsele, heer van Brigdamme, Gijsbert de Gruijter, rentmeester, en Hendrik Valkenaar, tollenaar te Rhenen, dat zij met een aantal knechten en rijpaarden in Antwerpen in gijzeling zullen gaan, indien bisschop David van Bourgondië in gebreke blijft in het betalen van de pacht die hij verschuldigd is aan Jacob van Gaasbeek voor het gebruik van de stad Wijk bij Duurstede en de kastelen Duurstede en Abcoude.
Op 6 oktober 1472 St. Franciscusdach vindt de scheiding plaats van de nalatenschap van Ghijsbert de Gruter en zijn tweede vrouw Anna. Genoemd zijn Johan de Gruter, kanunnik ten Dom, Gijsbert de Gruter, Anthonijs de Gruter, Koenraet de Gruter en Jfr Alijt Gijsbertsdr de Gruter, al Gijsbert de Gruters kinderen bij Jfr Anna, zijn naewive, noch Reijnier Willams en Peter Trinde als voogden van Roeloff en Jonge Johan Gijsbertssoenen de Gruter, die hi oock hadde bij Jfr Anna voorschreven. Verder nog genoemd Heijmen de Gruter, geprofessijde St. Katharinen als broer etc. Anthonis de Gruter ontvangt een halve hoeve te Werckoven geheten Witkinshoeve op Herickwijck, die Derick Henrickx van Oistrum nu gebruikt en daer St. Bertelmeeusgasthuijs de ander helft van heeft. Johan krijgt de erfpachtcanons uit een huis in den Regenboog en uit het huis die Sterre en Gijsbert krijgt het goed Vogelspoell, leen van de heer van utrecht. De andere kinderen krijgen goederen te Utrecht, Lage Weijde, Swesereng en Gerwerscop.
Uit dit huwelijk: