553728 ‘Oude’ Arent de Oude, leenman, geboren ca. 1275, overleden > 8 augustus 1333, begraven te Delft
Op 6 november 1299 wordt Arent de Oude beleend met 11 hond land afkomstig van de graaf van Benthem, in Pennincxcamp, leenroerig aan de hofstad Van der Wateringe. Op 7 augustus Dirck Boekel Aerntsz.
Op 8 augustus 1333 krijgt Arnd de Oude 4 morgen land te Ruijvene in de Vrijenban in de hoeve van Wermonde, leenroerig aan de grafelijkheid, overgedragen door Bokel Gheritsz van Wermonde.
Kinderen:
1 Aernt Toude, overleden > 1380
3 Jan Doude
4 Jacob Toude
5 NN Toude. Gehuwd met Jan Vlederman
6 Dirck Boeckel Aerntsz
553730 Heijn Allertsz, geboren ca. 1310, overleden > 1370
Hij heeft land in het Ambacht Maaslaand. Hij is op 25 september 1341 vermeld in het archief van het Duitse Huis.
Kinderen:
1 Allaert Heinensz, overleden < 1397
553856 Coppaert Meijnsensz, zoon van Meijns NN en NN Coppaers
Gehuwd met
Coppaert is ingezetene van Monster in 1369 (?). Hij testeert op St Katrienavond in 1380.
Uit dit huwelijk:
657312 Wouter Uten Boemgaert, landgenoot te Bunnik (1437), zoon van (?) Johan Uten Boemgaert en Agniese NN, geboren ca. 1390, overleden > 1449
Er zijn verschillende Wouters terug te vinden die tegelijkertijd leefden, kinderen van de broers Johan, Andries en mogelijk ook Peter. Vanwege de mogelijke vernoeming van zijn zoon Johan, ga ik er vooralsnog dat Wouter Johansz Uijttenbogaert hier de juiste is. In andere genealogieën vindt ik echter steeds Peter Uijttenbogaert gehuwd met Margriet Mathijs de Vroeden terug als Wouter. Ik zie in de bronnen echter geen expliciete Wouter als zoon van Peter Uijttenbogaert terug. Daarnaast is op 3 januari 1401 te Odijk beschreven dat Margrieten Mathijs Vroedendr de vrouw is van Wouten Uten Boegaert Andriess.
Op 17 januari 1415 een pachtbrief voor Wouter Uten Boegaert Johanss na opdracht van Johan Wantenaer van 3 morgen. In 1434-1436 Morgengeld over Odijk: Wouter Uten Boemgairt (doorgehaald), 5 morgen. Op 24 augustus 1437 een pachtbrief van de gemene kanunnikken en ghesellen van St. Marie van 3 morgen te Odijk na opdracht van Wouter Uten Bogaert.
Op 22 januari 1441 voor Ghiisbert Lambertss, scout te Bunnick, comparereert Willam de Visscher die transporteert een hofstede en een stuck lant strekkende wten Riin aen de Vordersteghe daer Willam Hermanssoen nu op woent, op Johan Bertoutss. Over waren Aernt Scijve Dircss, Evert Bartoutss, Wouter Uten Boemgaert en Wouter Schade.
In 1446 ‘maendach na St. Elisabethsdach’ Wouter Uten Boemgaert verplach Braem van Luttikenhuijs 71 oude scilden en 39 cromsterten. In 1449 ‘feria sexta post Modesti’ Braem van Luttikenhuijs is geeijgent op Wouter Uten Boemgaert aen 6 oude peerden c.a. en huijs en huijsraet voor 32 scilden 8 capoen en 20 hoenre.
Uit dit huwelijk:
657314 Tijdeman d’Edell, zoon van Lambrecht d’Edell en Elisabeth Gerrits Gepels, geboren ca. 1410, overleden > 1470
Gehuwd met
657315 Wendelmoet van Oostrum, dochter van Claes van Oostrum en Agnes van Zuijlen van Nijevelt
In 1433 op Pinxsteravont ontvangt Coenegont Aelbertswijf van Cortenaeck de tiende van tAfterbosch te Derthesen en draagt deze weer op ten behoeve van Aernt Gijsbertss. Over waren Johan de Coninc en Tijman Dedel.
Op 8 mei 1433 is Timan Dedel beleend met een tiende in Bunschoten, genaamd Haarse tiende. Op 9 maart 1438 Timan Dedel. Op 27 mei 1440 Gerrit Dedel bij overdracht door Timan, zijn broer, ook met de tijns.
Op 9 maart 1438 Willem Zuermont van Hindersteeijn krijgt het goed te Cruijsberch, opt Laer en tGroete Veen int kerspel van Doern over Tijman die Edel en Evert v/d Polle. Op 12 oktober 1438 ontvangt Mr. Tijman van Compstel een tiende tot Tule en Derthesen int kerspel Doern. Over Henric van Ghent en Tijman Dedel.
In 1470 morgengeld Tull ent Wael: Tijman Dedel 7 morgen, solvit wedue die jonge Dirc vander Weijde 7 stoters. Item Tijman Dedel, Nel Berent Proijs 3 mergen, solvit Willam Gijsbertsz 3 stoters.
Uit dit huwelijk:
1 Jan Tijmansz d’Edel, overleden < 9 augustus 1465. Gehuwd met Beatrix van Rijswijck, vrouwe van Rijswijk, overleden 5 april 1472 te ’s Gravenhage
2 Heijlwich d’Edel
3 Margaretha d’Edel
4 Gerborga d’Edel
6 Machteld d’Edel
7 Wendelmoet d’Edel
657320 Godert de Coninck, heer van Emmeklaar en Langenoorde, raad van Amersfoort (1442), zoon van Jan Govertsz de Coninck en Mechteld Johans van Rijn, geboren ca. 1400, overleden 1453-1454
Gehuwd met
657321 Beatrix Over de Vecht, dochter van Jan Over de Vecht en Stefania Everts Schouten
Godert de Coninck is beleend met het goed Emmeklaar en Langenoorde, gerecht, tijns en tienden, wild en tam en toebehoren. Op 3 september 1454 Jan over de Vecht voor Jan de Coninck bij dode van Godert de Coninck, diens vader.
Op 24 juli 1419 ‘St Jacobsavont inde Somer’ voor Willam de Witte van Werensteijn, richter en Hof te Cothen, compareren Pilgrim de Wael en Godevaert de Coninck, en toenen een brief van het gasthuijs van St. Pieter te Arnhem en transporteren namens hen 7 morgen te Cothen, geheten Blaeuvietslant, op de Regulieren. In 1419 op ‘St. Jacobsavont inde Somer’ compareren voor Peter van Canenbroeck, scout te Schalkwijk, Pelgrum de Wael en Goedevert de Coninck met een machtbrief van het St. Pietersgasthuijs te Arnhem om te transporteren op de Regulieren en de besloten susteren van het St. Cecilienconvent de helft van 12½ morgen in Schalkwijk onderverdeeld in 25 morgen daer een altaer in de kerk van St. Jan en de andere 12½ morgen van heeft en de Regulieren de helft van dese 12½ morgen af hebben, en de helft van 4 morgen beneden het voorschreven land. In 1419 op ‘St. Jacobavont in de Zomer’ compareren voor Peter van Canenbroeck, scout van Schalkwijk, Pelgrum de Wael en Goedevaert die Coninck, die transporteren namens het gasthuijs St. Peter te Arnhem op de Regulieren tUtrecht 8 morgen in Schalkwijk strekkend van de Schalkwijkerwetering aenden groten diick. Over waren Dirc van den Heijligen Lande, Aernt Wouterss Scaij en Jannes van Ammers landgenoten en bueren.
In 1435 op maendach na Meijdaghe tuijchnissen over tgoet ter Wijers in zaak tusschen Mechtelt vd Wijers en Henric van Hermelen en Gerrit van Vueren enerzijds, en Deric van Schadewijck en Aernt Johanss anderzijds. Godert die Coning tuijcht over de 7 pont jaarlijks ten behoeve van het altaer in de St. Jacobskerc wt 6 morgen biden hofstede ten Wijers.
Op 19 februari 1437 is Goeijert die Coninck beleent met een hoeve opte Hoeven in het kerspel Amerongen, strekkend van de gemene weg bij de dijk tot Ameronger wetering, na opdracht door Henrick van Aller Claesz en na kwijtschelding door Willem Zuermont van Hijndersteijn van alle recht aen een lijfrente van 30 gulden op dit goud. Op 1 oktober 1438 Goeijert die Coninck. Op 22-23 januari 1453 Goijert die Coninck droeg op een halve hoeve en een half huijs te Amerongen, dat voirmaels Dirc die Coninck plach toe te behoren, nu half op convent van Westerooien te Tijel, de andere helft op Jan Goijen Lambertss wiens zoon Dirc de nahand krijgt.
In 1438 ’translatio beati Martini’ Gijsbert van Hardenbroeck is geeijgent op de erfgenamen der Vrouwe van Hardenbroeck aen alsullic goet als Frederic die Beer ende Ernst Huijberts toe Doerne Jacob die Wijse ende Goedert de Coening hoir sculdich waren doe sie aen hoeren laetsten lijve was voer 500 Beijerse guldens.
Op 5 oktober 1440 Jonge Johan die Coninck na dode van Johan die Coninck zijn vader alle goederen in Doern: Cruijsberch, opt Laer en het Grote Veen. Over Goijert die Coninck en Johan van Zulen van Blickenborch.
Op 6 augustus 1450 is Lambert Hermansz beleend met de helft van 8 akkers in de Duist bij dode van Herman Herman Lambertsz, zijn vader, beleend door de abt als overtijnsheer, na weigering door Godert Coninck.
Uit dit huwelijk:
2 Mechteld Goderts de Coninck, overleden 29 november 1488. Gehuwd in 1461 (huwelijkse voorwaarden 25 oktober 1461) met Geert Mulert, rentmeester van Utrecht (1461), maarschalk van het Over- en Nedersticht (1466), landrentmeester van Salland (1482), overleden 12 april 1504
3 (?) Godert de Coninck, schepen van Amersfoort (1458)
657322 Frederick van Draeckenborch, heer van Drakenburg, Drakenstein een Stenen Huis te Houten, schepen (1415) en hoofdschout (1436-1438) van Utrecht, zoon van Frederick van Draeckenborch en Johanna van Lichtenberg, geboren ca. 1395, overleden 1456
Gehuwd in 1425 met
657323 Cornelia Taets van Oudaen, dochter van Dirck Ernstz Taets van Oudaen en Hadewich Hendricks Walvisch, overleden > 1451
Wapen: in goud 4 rode dwarsbalken, beleden respectievelijk met 4, 3, 2 en 1 zilveren schuinkruisjes.
In 1425 op zaterdach St Martensavont inde Winter geeft Dirc van Houdaen in echte gave mee aan Cornelia zijn dochter met Vrederic van Draeckenborch de Jonghe voor haer moeders erve: 1) de Wterweert te Wijk bij Duurstede die Volquijn bruijct, 10 outscilt, hout men van dhr van Gaesbeek, 2) de heft van land bi-dijckx dat Dirc Baers bruijct voor 2 oude scilden, 3) 8 morgen te Blochoven gelden 10 oudscilt, hout men van de heer van Utrecht, 4) 3 morgen in de Wiers gebruikt Hubert Geritss, 6 arnhemsche gulden en 1 hoen, 5) een half vierdel onverdeeld met Henric Trinde, gebruikt Jan Barwoutss om 6 Dav. gulden, 6) 2 morgen daer St. Barbaren de wederhelft af heeft, gebruict Gerit v/d Berge om 4 Dav. gulden, 7) 2 morgen en hoort 2/3 aen Evert Trinde, om 3½ Dav. gulden, 8) 2 morgen aan de Dijc beneden die Vaert, hout Jan Trinde twederdeel en gebruikt die scout Hubert Gerits om 2 hollandsche scilden, 9) 7½ morgen in Lopic gebruikt Pelgrum Screvelss om 15 Arnhemsche gulden, 10) 4 mogen in Boeijcoep leen van Vianen, gebruict Aelbert van Laer om 4 Arnhemsche gulden, 11) 2 morgen in Lopic gebruikt Bern Immen om 4 Hollandsche gulden.
In 1434-1436 morgengeld Wulven: Vrederic van Drakenborch 5 morgen. Morgengeld Oudwulven en Wulvenrebroec: Vrederic van Drakenborch 2½ hoeve. Morgengeld Blochoven: Vrederic van Drakenborch 7 morgen.
Op 3 december 1436 is Jan van Drakenburg beleend met het gerecht van Vuursche, reeds als getuige vermeld in 1435, bij overdracht door Frederik van Drakenburg, zijn broer, zoals hun ouders hielden van de proost van St. Jan.
In 1437 op maendach na zondach Cantate is Frederick van Drakenborch geeijghent op Herman Schijve voir xviii fr. scilden an sijne huijse, berge ende tilbair haive. Item Herman Schijve 1 boete tegen Frederic van Drakenborch van eijgenscap.
Op 7 april 1442 geven Dirck van Oudaen en Frederick van Draeckenburch aan het Convent in erfpacht 4 morgen 2 hont int gerecht van Wijck. Vrederic van Drakenborch transporteert aan het Convent 2 morgen gemeen gelegen met het Convent. Op 10 mei 1442 is zuster Jutte Kijevits, prioris van het clooster te Wijck, schuldig aan de broeders van de Onze Lieve Vrouwe broederschap een rente uit 4½ morgen waarvan we de helft kochten van Vrederick van Drakenborch te Wijck op Rijninge.
In 1443 dinsdach na St. Jacob compareren voor schout en schepenen van Utrecht, Vredric van Drakenborch en Jfr Cornelia sijn wijf Dirck van Houdaensdr, en Henrick van Houdaen, welk zeggen dat als Dirck hun vader en zwager aflijvig worden dat Cornelia haar broer Henrick dan vestigen zal met 29 vrancr. scilden inden goede van Houdaen waarna hij zal quijtschelden zijn zuster alsulcke lijftocht die hij hebben mach op 1 hoeve tot Werchoven gehten die Leemkolck ende men te leen hout van de hofstede te Loenresloot. Op 2 december 1473 compareert voor Dirck van Zweeten, her van Leijenberch en Loenresloet, Vrederick van Drakenborch die transporteert de leenweer van 1 hoeve op Leemkolck (hem opgedragen door Eerst van Drakenborch, zijn broeder) op her Evert Zoudenbalck, proest van St. Servaes te Maestricht, kenunnik ten Dom. Vrederic van Drakenborch verklaart 3 december betaald te zijn.
In 1449 ‘des sonnendages nae meije dage ende is die vierde dach in meije’ voor de bisschop van Utrecht een oirdeel tusschen Zoude van Rijn ende Frederic van Drakenborch aen d’een sijde ende Johan van Hamerstoen aen d’ander zijde bestaet aen Alpher van der Horst.
In 1451 erft Cornelia Taets het stadskasteel Oudaen te Utrecht.
Op 19 november 1472 verklaren Frederick van Drakenborch, 42 jaar, Dijrc Jacobss, 45 jaar, vertegenwoordigende Fije Herman Arntss wedue, dat Lijsbet van Beesde, onlancx te Brugge overleden, moeije was van Frederick voorschreven van haers vaders wegen.
Uit dit huwelijk:
1 Ernst Vredericksz van Draeckenborch, heer van Drakenburg, schepen (1453, 1493) en burgemeester (1465-1492) van Utrecht, geboren ca. 1425, overleden 15 november 1494 te Utrecht. Gehuwd met Josina Jans van de Haer, overleden 1474-1476
2 Johan van Draeckenborch, heer van Drakestein, Oudaen en Drakenburg, overleden 1498
3 Johanna Fredericks van Draeckenborch
4 Frederick van Draeckenborch, geboren 1429-1430. Gehuwd met Margaretha van Hamersveld
5 Margaretha Fredericks van Drakenborg. Gehuwd met Frederick Uten Hamme
685120 Tijdeman Zoudenbalch, schepen en burgemeester van Utrecht (1350-1378), lid van de Kleine Kalende broederschap, zoon van Gerrit Zoudenbalch van Damassche en Alverade van Langerak, geboren ca. 1315, overleden 17 mei 1393
Gehuwd met
685121 Petronella van Langeraeck, dochter van Hendrick van Langeraeck en NN Proeijs, overleden ca. 1413
Tijmen Zoudenbalch en verschillende van zijn nakomelingen komen met overlijdensdatum voor op de lijst van de leden der Kleine Kalende-broederschap. Op de afbeelding links het wapen van de Soudenbalchs als onderdeel van de anonieme tekening van de afbeelding van de wapens van de leden van de Kleine Kalende broederschap in een venster aan de noorzijde van de Buurkerk te Utrecht. Het doel van de broederschap was de bediening van kapellen en altaren (welke kaland of kalend kapellen wrden genoemd), het houden van missen voor de zielen van de gestorven leden, het uitdelen van aalmoezen en het houden feesttijden. De kalende broederschap had statuten die voor alle leden bindend waren.
Op 31 maart 1340 ‘des Vrijdaghes na Mitvasten’ belooft Tijdeman Zoudenbalch, burger te Utrecht, zoo spoedig mogelijk aan Florans van Montfoorde den eigendom van al het land, dat hij op Linscotenre Hare liggende heeft, te zullen overdragen.
In 13.. is Tideman Zoudenbalch Gerardsz beleend met een hofstede aan de nederzijde van de steeg, gaande van de nieuwe straat in de Oudelle te Utrecht. Als getuige vermeld 1348-1362 als Tideman van Damassche Gerardsz, burger van Utrecht. Op 13 mei 1394 de zoon van Timan van den Massche zoals zijn vader.
In 1373 op St. Katherine 1 hoeve in prepos. Traiectini. Dit heeft Theodericus van der Maet ab anno LXIII, dit had domicella Adelijssa de Vloten relicta Tijdemanni Zoudenbalch.
Op 25 februari 1388 een pachtbrief voor Wessel Wesselss van Everdinghen van 2 morgen te Canenbroeck. Mede zegelen nog Vrederic die Langhe en Tijdeman Soudenbalch, borgers tUtrecht.
Op 24 januari 1393 sticht Hendrik van Compestelle een vikarie in de St. Geertekerk te Utrecht, die hij begiftigd met land te Kortenhoef en Dorsseveen en waarvan het patronaatsrecht, mocht hij sterven zonder kinderen, toe zal vallen aan Gerrit en Hendrik, zonen van Timan Zoudenbalch, en hun nakomelingen, met bevestigingsakte door bisschop Floris van Wevelikhoven.
Uit dit huwelijk:
2 Hendrick Zoudenbalch, kanunnik St. Marie te Utrecht, lid van de Kleine Kalende broederschap, geboren < 1370, overleden 27 oktober 1425, begraven in de St. Marie te Utrecht
3 Hase Zoudenbalch (van Damassche)
685122 Floris van Pallaes, schepen (1358-1367) en raad (1380) van Utrecht , zoon van Herbert van Pallaes den Oudenrijn en Christina Floris van Jutphaes, geboren ca. 1330, overleden > 1403
Gehuwd met
685123 Engeltje Huberts van Wulven, dochter van Hubert van Wulven en Margriet van Woerden
Links het zegel van Florans van Pallaes op 24 oktober 1363. Beschrijving: in een zespas een wapen: een dwarsbalk vergezeld van drie zwaanshalzen en in het hoofd een antieke barensteel. Sh: twee afgewende liggende leeuwen (Bron: Het Utrechts Archief, Ridderlijkse Duitsche Orde Balije van Utrecht, Inventarisnummer 714.0).
Op 16 mei 1374 een stadbrief van Utrecht waarbij Florans van Pallaes een fideicommissair verband maakt voor zijn huis tot Pallaes.
In 1380 is Florens van Pallaes belendend aan een hoeve in IJsselstein.
Op 29 maart 1397 want Willam Godertss die oudevader was van Willam Bertelmeuss van onse heerlijkheid verwijdert heeft ende afgebrocht een halve hoeve te Jutfaas en die overgegeven heeft aan Florens’ vader van Pallaes, en oic mede een viertel van een hoeve die Ghisebrecht van Loenresloet van de graaf hield en ten eigen gaf Hughen vader van Loenresloet ende die nu de heren van Oudmunster hebben, ten onrechte dus, de graaf beleent nu Jan de Bole. In 1397, 1398 en 1403 is Floris van Pallaes belendend aan een hoeve in Jutfaas Nedereind.
Op 30 april 1398 compareren voor Korsten Walichssoen, scout in sheren gerecht van Vianen, Florens van Pallaes, Herboert zijn zoon, Gherijt Zoudenbalch sine swagher ziinre dochters man met wittaftige geboerte, die transporteren op Johan van Jutfaes ten behoeve van Enghele Willams wijf van Boechout te haren medegave van haren moeders weghen erven, 4 morgen.
In 1398 donderdach na St. Jansdach Midsomer int gerecht van Utrecht compareert Herboert van Pallaes en Jfr Hase zijn zuster Gerijt Soudenbalchs wijff, Jfr Engel zijn zuster Willams wijf van Boechout, Jonge Braem uter Coernmerckt en Jfr Engel zijn zuster, Braemskinderen uter Corenmarckt, met Gerijt van Voorn, Herboert van Pallaes, Jan van Jutfaes en Peter Mechelem die zij voortijts als mombers kozen – en zij melden dat Jfr Margriete Dirc Pijls wijf die Oude Huberts wijf was van Wulven, met haar man transporteren op Herboert van Pallaes en Gherijt Soudenbalch alsulcke goede als hoir aenbestorven zijn van Wouters’ doot van Wulven hoer soens …. 3½ morgen dat 7e deel min te Odijk, wat Aelbert van Strimaet en Willam Scive nu gebruiken, 2 morgen min 1/7e deel an Houtenrewetering dat Dirc van Muden gebruikt, 3½ morgen min 1/7e deel te Houten dat Claes Goessens gebruikt, 3 morgen min 1/7e deel in Houten dat Gijsbert Speijaert gebruikt en de helft van een hofstede min 1/7e deel dat Lambert Sanderss gebruijkt. In 1400 St. Jans avont ante Portam een brief van 9 morgen 2 hont 20 roeden en nog 5 hont 20 roeden en 3½ hont 14 oeden vertegen bij Braem uter Coornmerckt, Braem en Jfr Engel sine kinderen, Herbert van Pallaes, Gerijt Soudenbalch en Willam van Boechout ten behoeve van convent van den Dael.
In 1413 op zondag na Paesdach zijn Florens erfgenamen van Pallaes belendend.
Uit dit huwelijk:
2 Herbert van Pallaes, overleden > 1461
3 Engel van Pallaes. Gehuwd met Willem van Boechout
685124 Gijsbert Schouten van den Kelre, schepen van Amersfoort (1349-1353), kerkmeester (1354), zoon van Jacob Schouten en IJde NN, geboren ca. 1310, overleden > 10 mei 1381. Gehuwd met Machteld NN
Gehuwd < 12 augustus 1333 met
685125 Belij NN, geboren ca. 1315, overleden > 7 juli 1368
Gijsbert is mogelijk getrouwd geweest met een dochter van Johan Borre van Amerongen en NN Mouwer. Het is niet duidelijk of dit Gijsbert’s eerste vrouw Belij of tweede vrouw Machteld is.
Op 12 augustus 1333 ‘donderdach na St. Laurens’ Gherard van den Zile, scout van Langbroek, zeventuig over ½ morgen van Langbroekerwetering tot Goijerwetering tussen lande van St. van Utrecht, dat Jan van Blochoven bruuct, overside Mabelien lande Ghisebrechts Scouten wiif, noch over 2 morgen strekkende van Langbroekerwetering tot Goijerwetering overside Ghisebrechts lande van Sterckenborch dat Jan van Voorde van hem hout, nederside Jfr Machtelt lande van Nordwic daer Jan van Clarenborch nu in besit van is.
Op 24 november 1354 oorkonden schout en schepenen van Amersfoort dat de godshuisberaders Gijsbert Scoutensoen van den Kelre en Reijner Poijtensoen met toestemming van de raad hebben gegeven aan Thomas van der Maet de helft van een akker op de Collant, in gemeenschappelijk eigendom met het kapittel, en gelgen naast het erf van Herman Verken en een akker land van Johan Hillenzoon.
Op 7 april 1359 en 7 juli 1368 is Jfr Belij Ghijsebrecht Scouten wijf belendend aan een stuck lant te Cothen. Op 24 januari 1368 een erfpachtbrief voor heer Otte van Scoenouwen ridder, van 10 morgen kerspel Schalkwijk in Wulcoep in heer Ottens gerecht voorschreven, waarvan 9 morgen in een camp geheten Negenmorgenscamp, welke 9 morgen strekkend mette overste eijnde an die hoeve ende metten andere eijnde aen lant dat Gherijt Jacob Scoutensoen van de heer van Leijenberch te leen hout.
In 1381 zegelt Ghijsbrecht Scout tot de Kelre in het hart een lelietje vergezeld van drie ringen.
Op 2 april 1381 ‘des dijnxdaghes na Judica in die Vasten’ verklaart Ghijsebrecht Scoute van den Kelre dat hij heeft verhuurd tot de eerste brand aan Ricout die Rughe een hofstede op Blomendale, aan twee kanten begrensd door percelen van de oorkonder en aan de twee andere zijden door het huis van Wouter van Lewen en het erf van Zwanelt Magher Heijnen, tegen 3 pond penningen en de waarde in geld van twee hoenderen per jaar. Op 10 mei 1381 is Gijsbert Scout van den Kelre beleend met een hoeve in het kerspel Amerongen op de Hoeven, strekkend van de gemene weg bij de dijk tot Ameronger wetering. In 1391 Jan van Beijnhem na Gijsbrecht Scoutensoen 1 hoeve opte Hoeven te Amerongen.
Op 19 november 1416 oorkondt Dirc de Coninc dat hij aan deken en kapittel van St. Joris bij testament vermaakt een stuk land buiten de St. Jorispoort, gelegen naast het land ‘die Brede’, om met de inkomsten daaruit memoriediensten te houden voor hem, zijn vrouw Bate, zijn ouders, Mechtelt de vrouw van Gijsbert Scoutensoen, en haar zoon Evert, Belij Scouten, Evert Scouten op den Kelre, Lambert van den Velde, Dirc Coninc, en zijn moeder Geertruijt, Mabelien Scouten en Lijsbeth en Mechtelt, de dochter van Dirc Coninc.
Uit dit huwelijk:
685126 Steven van Colenberg, overste ouderman van Utrecht (1380), zoon van Wouter van Coelen en Beatrix van Zuijlen van Amerongen, geboren ca. 1325, overleden > 14 augustus 1389
Ca. 1360 Tijnslijst te Amerongen: Stephanus de Colen, borger tUtrecht, van goed in Velpen die waren van Johannis in Bertaengen 18 den. Stephanus de Colen voorschreven van goed naest Cleijnmaet 18 den.
In 1375 op St. Thomasavont ontvangen Mechtelt van IJselsteijn, abdis, Mechtelt van Colen, priorin van St. Mariendale bij Utrecht, van Wouter van Colenberch, borger van Utrecht de volgende percelen: 1) 1 hoeve te Jutfaas, 2) een bouwing te Leersum daer 2½ acker toebehoren int Leersummerbroeck, 1 acker in Leersemerweijde en een hofstede ande Enghe, tientvrij met al de rogghelande en veen dat ter bouwinghe behoert, zoals het aan Wouter van Coelen zijn vader toebehoerde, 3) een bouwinge te Derthusen. Het goed zal als erfpacht erven op de erfgenamen van Wouter van Colen zijn vader en als er niemand meer is op die van heer Wouter van Zulen zijn grootvader. Als Wouter zelf geen nacomelingen heeft, op zijn broer Steven van Coelen elc jaar 50 loet zilver etc.
Op 15 juni 1382 is Wouter van Colenberg beleend met 6 morgen met hofstede in het kerspel Wijk en 18 morgen tiendvrij, genaamd goed ten Hul, ook voor Hadewig dochter van Hak Pietersz, zijn vrouw, met 18 morgen met wederzijdse lijftocht waarvan die van hem eventueel zal komen op Beatrijs, dochter van Steven, zijn broer. In 1395 Hadewig, weduwe Wouter van Colenberg. Op 25 oktober 1396 Beatrijs, dochter van Steven van Colenberg, gehuwd met Evert Schouten van den Kelnaer, bij overdracht door Hadewig, dochter van Gijsbert Hak van Tuil, weduwe Gijsbert van Colenberg, haar moeder, die lijftocht behoudt.
Op 10 januari 1385 Steven van Coelen geeft Jfr Goede Jonghe Jacob Hawenwiif een doorstoken schepenbrief voor gerecht Utrecht. In 1386 en 1389 vindt de overdracht plaats van twee akkers in De Bilt door Peter van Compostelle aan Steven van Coelen.
Op 14 augustus 1389 oorkonden abdis, priorin en convent van Mariendaal bij Utrecht dat zij hebben ontvangen van Wouter van Coelenberch en zijn vrouw Hadewige van Cuijle uit de hof te Amerongen ten overstaan van de tinsgenoten van de heer van Abcoude het goed Rumeler gelegen in het woud te Amerongen tussen het land van Jacob van Groenenwoude, het goed te Huijsteden en het goed van Gerijt Quijnt, en in gemeenschappelijk eigendom met Claes Haesse; ten overstaan van schout, landgenoten en buren, een vierendeel land in Overlangbroek tussen de Goijerwetering en het land van de heer Van Abcoude; ten overstaan van schout, landgenoten en buren het halve goed te Langelair in Darthuizen, gelegen tussen het land dat Wouter in erfpacht heeft van Mariendaal en het land dat Steven van Coelen heeft gekocht van Gerijt den Bolen. Verder oorkonden zij, dat zij in erfpacht hebben gegeven aan Wouter van Coelenberch huis en hofstede Coelenberch te Utrecht aan de oostzijde van de gracht tussen Cleijne Denemercken en het huis van Johan Alvekijns tegen betaling van 57½ pond was en 28 lood zilver aan de kosteres, onder voorwaarde dat Wouter van Coelenberch de tijns betaalt, dat de kosteres als memorie voor Wouter van Coelenberch en zijn vrouw Hadewige jaarlijks als volgt uitbetaling zal doen uit de 57½ pond was en 28 lood zilver.
In 1403 op st. Petersavont ad Vincula, voor Florens van Jutfaes, rechter in Jutfaas Nedereijnd, compareert Jfr Beerte van Lochorst die transporteerd 9 morgen onderdeeld in 1 hoeve geheten dat Bloc daer Florens van Jutfaes Jacobss en Stevens erfgenamen van Coelen dat wederdeel onderdeel af toebehoort, op Johan van der Meer, borger te Utrecht. In 1409 maendach na St. Bertelmeeusdach hebben Herman van Lochorst, domdeken, Ghijsbert van Lochorst, kanunnik Oudmunster, en Jacob van Lochorst, gebroeders, verkocht 9 morgen in Jutfaas Nedereijnd in Florens gerecht van Jutfaes in een hoeve genaemt dat Bloc daer Florens van Jutfaes Jacobss en Stevens erfgenamen van Coelen dat wederdeel af behoert.
Uit dit huwelijk:
2 Wouter van Colenberg, burgemeester (1421, 1425) en raad (1431) van Utrecht, lid van de Kleine Kalenderbroederschap, geboren ca. 1370, overleden > 31 mei 1452. Gehuwd met Foijse Pieters van Zuijlen, overleden < 20 maart 1468
685128 Jan Wouterz van Zuijlen van Natewisch, ridder, heer van Zuijlensteijn en Natewisch, zoon van Wouter van Zuijlen en Hadewich van Montfoort, geboren ca. 1350, overleden 1416-1417
Gehuwd met
685129 Oeda Floris van Broekhuijzen, dochter van Floris van Broekhuijzen
Op 1 april 1376 hecht Jan van Sulen Wouterssoen zijne goedkeuring aan de koop door Henric, heer van Montfoort, van gerecht, tijns en tien van Cattenbroeck en de leenmannen van Henric Soudens, gelijks zijne moeder Hase van IJsendoren en van Huelensteijn die had bezeten.
In 1381 op St. Petrsavond ad Vincula, Johan van Zulen heren Wouterssone belooft Henric de Roever heer van Montfoirde schadeloos te houden van kosten wegens hulp aan heer Ghijsbert Skaep hant, domproest te Utrecht.
Tienden te Amerongen in 1382 en 1395 Natewisch: Jan van Zulen. In 1404: heer Johan van Zulen. In 1405 Natewisch: her Jan van Zulen en erfpacht van 6 morgen in Amerongen.
In 1383 op woensdach na St. Petersdach Aelmont van Ameronghen vercoft aen heer Ghisbrecht de Koc, domproest, grond in het bosch van de Domproosdij te Amerongen, hem aangekomen van zijn ouders. Dit gebeurt voor Aelberen van den Oerde als richter en tijnsmeester te Amerongen, op her Henric den Vliegher, priester. Over waren Johan van Zulen her Wouterss en Folpert van Haeften, thinsgenoten. Heer Jan van Zuijlen heer Wouterszoon ontvangt van Willem van den Coulster, domproost, een tiend tot Bermineweerd met toebehoren, genaamd de Groezelaer, en nog een tiend ‘die her Coenen zoon van Oesterwijk voer hout van Heren Jan, daer Steven van Zulen voor gehuld heeft als een momber. In 1402 verbeurt Jan van Zuijlen Woutersz ‘anbanden van heren Jan van Montfoorde’, domproost, die tiend tot Berminaweerd met welken heer Corcelijs van Herwen verleidt wordt.
Op 29 januari 1384 ‘des eersten vrijdages na sinte Pouwels dach convercio’ draagt Hase van Montfooft, vrouw van IJsendoren, terzijde gestaand door haren zoon Johan van Sulen, en met goedvinden van haren momber Wouter van IJsendoren, den heer van Montfoort voor diens leenhof op eene hoeve land, geheeten Heijmanscamp, in den Aftersloet. Op 10 juni 1384 voor Aelbrecht Qwijnt, scout te Leersum, compareert Johan van Zulen heer Wouterss, transporteert 8 hont in Leersumerbroeck, 4 hont in Leersumerweijde, Englant van 2 mouder zet geheten Gaertwinckel, Bierelslant 7 schepel zaets, op Bierserstrijp 3 spijnt saet, te neffen de Biesen tussen de wegen 3 spijnt saet, en noch een spijnt saet tusschen de wech.
Op 4 juni 1392 wordt Jan van Zuilen van Natewisch door het kapittel van St Jan beleend met de tiend van Achttienhoven ‘buijtenweghes’, onder voorwaarde dat hij jaarlijks 6 mud haver levert aan de bakker van het kapittel. In 1393 op St. Bonifaciusdach geeft Jan van Zuijlen Wouterss in huijre aan Aelijt Willam Deijs wedue een hofstede buijten de Arckpoert te Wijk bij Duurstede.
Op 22 april 1396 voor Aernt van Lunnenborch, rechter in Nederlangbroek, compareert Cleijmense die Gheriits wijf was van Benmael Henricss met Mechtelt en Clara haer dochters en Henric van Opbueren hun voogd, die transporteren op Jan van Zulen, ridder, de erfpacht van 6 morgen met een huze erop in Nederlangborek in 30Hoeven te Goijwert, strekkend van de Broekwetering in Goijwetering, 3 morgen, 3 morgen daer nu ter tijt Johan van Ozenbrugge de Wullewever op woent, behelteliken Henric Johans wijf van Wiic hoer kintsdeel in het voorschreven goed. Op 8 juli 1396 voor Aernt van Lunenborch, rechter in Nederlangbroek, compareert Johan van Wiic die transporteert op Johan van Zulen al het recht dat hi hadde aen 6 morgen.
Op 24 juli 1401 een pachtbrief van Johan van Zulen, ridder, van de goederen behorend tot Bieserelsen. Mede zegelde zijn neef Johan van Haeften.
In 1403 ‘Dat huijs Natewisch, met vier mergen lants tot den dijck weerdt, tot eenen Zutphensche rechte met eenen witten becker te verheergewaden, ontfinck heer Johan van Zuelen’. In 1417 Henrick van Zuijlen, erve sijnes vaders Johans. In 1403 wordt Jan van Zuijlen, ridder, heer van Zuijlenstein, Holestein en Natewisch, beleend met tienden in Barneveld.
Op 26 mei 1405 is Johan van Zulen, ridder, medebezegelaar van de gemene ridderschap en knapen ’s lands van Utrecht, die de brief bezegelen waarbij Zweder van Montfoort door bisschop Frederik van Blankenheim beleend wordt met het dijkgraafschap van de Lekdijk.
In 1407 op donderdach na St. Valenchijn transporteert Jan van Zuijlen, ridder, c.s. aan het Convent 6 hofstededekens die Jan van Zuijlen in pacht plach te hebben, gelegen in en bij het Cloester.
In 1408 ‘woensdach na Meije’ Tijman van Zulen die husinge tot Broechusen mit 4 morgen in Doerner kerspel tot Derthesen. Over her Jan van Zulen en Jan van Wiic. Op 13 juli 1409 gaf heer Jan van Zulen, ridder, Dirc van Broechusen Aerntss alsulke lijftocht als hi hadde van Eernst van den Veen aen drie stukken land geheten des Vedelaerscamp mette hofstede daeraen, dat Hoghe lant westwert daeraen ent Boreclant, waarop Dirc verliet hadden 25 scerpe guldens jaarlijks, behoudelijk heer Jan voorschreven sijn andere lijftoch die hi hadde van de voorschreven Eerst van den Vene en Jfr Fije sinen wive. In 1410 ‘woensdach na H. Cruijsdach Juvenio’ Ghiisbert van Velpen droeg op een halve hoeve aen alrehande stucken in Doorn waarna beleend wordt Claes Ghijsbertssoen van Velpen, beheltelijk de lijftoch over Ghiisbert. Over heer Jan van Zulen en her Melis Uten Enghe.
Op 16 december 1409 is Jan van Zuijlen, ridder, getuige over de uitspraak die door de stad Utrecht en de drie steden van Overijssel gedaan is tussen bisschop Frederik van Blankenheim en de stad Amersfoort.
In 1411 ‘St Maria Magdalenaavont’ Alijt van Broechusen die Johans wiif was van Broechusen, met Jan Cluetinc hoer gecosen voecht, draagt op het huus Broechusen met 4 morgen ‘den dikken bosch, den dunnen bosch, den hoogcamp en den langenacker, haar aenbestorven van Tijman van Sulen haar broeder, vervolgens wordt beleend heer Jan van Zulen. Op 19 augustus 1411 Johan van den Lande machtigt her Jan van Zulen, ridder, Wolter van Zulen her Johanss en Steven van Amerongen her Johan van Zulens bastaertsoen voorschreven, Henric Roest en Herbergen Dircss. Op 17 augustus 1412 Volquijn Pauwe machtigt her Johan van Zulen ridder, Steven van Amerongen zinen bastaertsoen, Johan Utenweerde en Dirc Utenweerde. Op 1 mei 1413 een sake tussen St. Pieter enerzijds en joncker van Gaesbeke en Otte van Renen anderzijds, inzake een tiende. Diverse verklaringen waar van her Johan van Zulen, ridder, hij weet niet waar het kerspel Amerongen begijnt of eijnt.
Op 30 juli 1412 ‘saterdachs nae St. Jacobsdach’ is heer Jan van Zuilen heer Woutersz, neef van de leenheer, beleend met 3½ morgen in Linschoten, genaamd Ruijschen land. Hij is op 30 juli 1412 tevens beleend met een ½ morgen land in de zaat waar Hein Budde op woont, een halve hoeve land in Willeskop, een morgen land in Oudeland op Meerloervliet gebruikt door Willem Gerard Genenz, en met 12 morgen land genaamd Heulland, in het gerecht van Homoet en Pegrim Wale. Op 16 januari 1413 heer Jan van Zuilen van Natewisch ten eigen in ruil voor nog 8½ morgen in Linschoten.
Tienden te Amerongen, 1414 Natewisch: heer Johan van Zulen.
Op 21 april 1416 belooft Reijnolt heer te Gulic en Ghelre, aan Hubert heer te Culemborch, dat hij mettet huijs ten Nathewissche ende andere lenen van heer Johan van Zuijlen, ridder, niemand anders belenen zal dan heer Johan voorszegd en diens kinderen, en als de lenen aan hem vervallen bij verkoop aan de heer van Culemborch de op heden betaalde som zal verrekenen.
In 1417 ontvangt Henrick van Zuijlen de erve sijnes vaders Johan. Johan van Zuijlen Gerritssoon beleent anno 1438.
Uit dit huwelijk:
1 Henrick van Zuijlen, heer van Zuijlensteijn en Natewisch, overleden 1420
2 Gerrit van Zuijlen van Natewisch
3 Wouter van Zuijlen
4 Hase van Zuijlen, overleden > 17 mei 1449. Gehuwd met Vrederic Utenham van Baersel, heer van Baersel, overleden < 20 maart 1439
5 Mechtelt van Zuijlen
685130 Mattheus Pott, kerkmeester van de Buurkerk in Utrecht (1397), schepen (1403, 1407, 1411, 1417, 1423, 1427), raad (1405, 1409, 1417, 1421, 1429, 1431), cameraar (1405), heemraad (1409), burgemeester (1411) en schutmeester (1421) van Utrecht , ouderman der graeuwerkers (1419), geboren ca. 1370, overleden 1438-1440
Gehuwd met
685131 Elsebe Mouwer, dochter van Peter Mouwer. Gehuwd met Jan Proeijs van Lichtenberg, schepen van Utrecht (1445), ouderman der louwers (1447)
Links het zegel van Matheeus Pot op 2 januari 1415. Randschrift: /SIGILLUM:MATHE//US:POT./. Beschrijving: wapen drie kookpotten met hengsels en drie pootjes. Sh twee toegewende griffioenen, houdende het schild aan een lint in de bek (Bron: Het Utrechts Archief, Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht, Inventarisnummer 1037.0).
In 1395 schelden Peter Hoefliet van Hamersvelt ende Kerstine, sijn suster, quijt tot behoef van Mathijs Pot, borger te Utrecht, al hun recht aen de goede te Derthesen, hen aenbestorven bij dode van Jacob Nannincx, dat Dirc Gout aen den voirss Matheus Pot vercocht. Dirc Gout ende Gerijt Zoes siin soen loven te vrijen van Jacob erfnamen. In 1395 ‘dinsdach na Martini Somer’ schelt Pieter Houfflich c.s. quijt Matheus Poth alsulcke actie als sij hadden aen hoffstede tot Derthesen. In 13.. zijn Matthijs Pot en Hendrik Poelvoet beleend met goed in Darthuizen, belast met 10 schelling.
In 1397 op St. Barbarenavont verklaren Matheeus Pot en Tijman Trinde, kerkmeester van de Buerkerc, ontvangen te hebben van Henric, Johan en Jfr Elborghen den Witken, broers en zus, de helft van 12 morgen daer Hughe Vuijstinc de wederhelft af behoort.
Op 21 november 1404 ‘des Vrijdaghes voer zinte Katrinen dach’ doen Johan van Montfoerd, domproost te Utrecht, Zweder, burggraa van Montfoerd, en Johan van Rijnesse en Eijnouwen uitspraak in het geschil tussen Henric de Rover van Zulen en Wouter Koijfaeszoen over den eigendom van een viertel land in Snoedelreweert en over den twist, naar aanleiding daarvan tusschen beide partijen ontstaan, wijzen het viertel land aan Henric de Rover toe en bepalen, dat drie zijner aanhangers, namelijk Peter Mouwer, Matheeus Pot en Florens van Zoelen, eene bedevaart zullen doen naar St. Kuijnner te Renen.
Op 10 juni 1406 voor Johan Pijl van der Woert, scout te Galecoep, compareert Matheus Pot, die transporteert 1 morgen in 6 morgen daer Oudwijck 4½ morgen van heeft aan het convent van de Sint Stevensabdij van Benedictinessen te Oudwijk. In 1406 op Onser Lieve Vrouwen avont transporteert Matheus Poth aan het Convent een hofstede geheten Coirnmees te Derthesen.
In 1410 op zaterdag na St. Gregoriusdach en op 21 december 1413 een prachtbrief voor Matheus Pot van een deel van onse tijende anden Nijendijck dat Jacob van Jutfaes van ons in erfpacht te houden plach, strekkende uten Rijn aen dat Goijse gerecht. In 1420 goederen van de Dom aen de Nijendijck: Matheus Pot de tiende die Jacob van Jutfaes had. In 1430 pachtgoederen van de Dom: Matheus Pot de tienden van Nijendijck. In 1440 pachtgoederen te Werkhoven c.a.: Ernst van Herdenbroeck olim Matheus Pot, tiende.
In 1413 ‘vrijdag na Alrezielendach’ voor Willam van de Gheer, scout van Galencoep, compareren Matheus Pot en Elzebe Peter Mouwersdr, Peter Mouwer en Jfr Gheertrude, Jfr Aleijd met Peter Mouwer haer broer die Henric Rovers wijf was van Zulen, en Jfr Aleijd en Jfr Rexe haer dochters, die transporteren op Johan van Vijanen aen alle recht aen 5m 1½ hont in 6 morgen. Johan van Vijanen en Jfr Angnijet Henric Roversdr van Zulen transporteren het weer op Marij van Ravenzwade her Wesselsdr van Ravenzwade, canonick S. Marie.
In 1426 op s’Heren Hemelvaertsavont voor Johan van Jutfaes, knaep, Aelbert Piil Olifierss scout, Herman van den Riin, Florens Overriin, Jan Alferss en Ghijsbert Scijve, Godert Oeminc en Goebel Janss lantgenoten van Jutfaas, compareert Bernt Utenenghe, gehuwd met Jfr Claes, die transporteert 10 morgen op Matheus Pot. In 1431 S. Valtentijnsdch geschonden … Pot x Elsabe op Hardenbroeck.
Op 11 oktober 1431 doen Jacob van Gaesbeeck, Johan, borchgrave van Montfoirde, heer Lodewick van Montfoird, Johan van Vleuten, Johan van Meerten, bastaard van Abcoude en Matheus Pot uitspraak over het geschil tussen Melis Utenenghe en zijn magen enerzijds en Gerrit van Zulen van Natewisch anderzijds, roerende van de nederslach Bernts Uten Enghe, van alsoe veel scult als Gerit van Zulen voorschreven, Wouter van Westrenen en Lubbert Sasse daeraen hadden, noch Johan van Sande, Willem van Sande en Gerit van Welije.
Anno domini 1433 dominus nen Traiectensis feriam quinta post Marci evangeliste sedit pro tribunali ter Eem heeft Beatrix Frederics Bolen wijff, gemechtiget Mathei Pot. Hijr waren over ende die edele Coenraet van Dijepholt, proest. Gegeven des woensdages nae Marci Evangelisti.
Op 10 juni 1434 wil Ernst van Hardenbroeck in pacht hebben de tienden die Matheus Pot had.
In 1434-1436 morgengeld Oudwulven en Wulvenrebroec: Matheus Pot 2 morgen.
Op 20 april 1438 is Matheus Pot belendend aan een halve hoeve te Werkhoven.
Uit dit huwelijk:
2 Gerarda Matheus Pot. Gehuwd met Dirc Woutman
3 Tijmanna Matheus Pot, overleden < 7 januari 1470. Gehuwd < 1433 met Eerst van Hardenbroeck, schout (1457, 1464, 1466, 1468) en schepen (1417, 1421, 1423, 1425, 1436, 1438, 1440, 1455) van Utrecht, raad van de bisschop, kastelein op de Vaart (1427-1430), geboren ca. 1397, overleden > 1468
685132 Gerrit van Culenborch, knape (1340), ridder (1372), heer van Culemborg van der Leck, Werth en Werterbruch (1377), raad van hertog Reinoud van Gelre, zoon van Hubert Schenck van Culemborch en Jutte van der Lecke, geboren ca. 1335, overleden 28 mei 1394 te Culemborg
Gehuwd (huwelijkse voorwaarden 6 juli 1371) te Egmond met
685133 Baerte van Egmond, douariere van Culemborg, dochter van Jan van Egmond en Guijote van Amstel, geboren ca. 1340 op Slot Op den Hoef te Egmond, overleden 1413. Gehuwd (huwelijkse voorwaarden 13 december 1360) met Walraven van Brederode, geboren ca. 1340 op Slot Brederode te Santpoort, overleden juli 1369 te Haarlem, begraven in de Carmelietenkerk te Haarlem
Op 20 juli 1340 ‘des donredaghes voer sinte Marien Magdalenendach’ verhuren deken en kapittel van St Johan tUtrecht, aan heer Hubrecht Sceijnk, heer van Culenborch, ridder, en zijn twee kinderen Johan en Gherijd, een halve hoeve land te Scalcwiic in de Gheer.
Hij neemt waarschijnlijk deel aan het beleg van Heusden in 1358-1359, mogelijk vanwege tienden of grondbelangen in het gebied.
Op 6 maart 1360 ‘des vrijdaechs voer sente Gregorius dach’ belooft Alaert, heer van Bueren, knaap, Gherijt van Culenborch schadeloos te houden voor de medebezegeling van den brief waarin hij zijn vrouw Elisabet lijftocht. Op 31 maart 1362 ‘des donredaghes na onser Vrouwendach annunciacio’ beloven Johan, bisschop tUtrecht, en Gherijt van den Vene, proost van Aernhem, Gherijt van Culenborch, knaap, schadeloos te houden voor een borgstelling bij Wouter Coevoet. Op 2 september 1363 ‘des saterdaechs na sente Johansdach decollatio’ erkent Gherijt van Culenborch, knaap, van zijn broeder den heer van Culenborch en van der Leck, voor zijn versterf ontvangen te hebben het gericht van Jaersvelt, een aantal goederen in de maalschap van Mouderic en 2 waarden in het land van Cleve, alle welke goederen leengoed van Culenborch zullen zijn. Op dezelfde dag erkent Jan, heer van Culenborch en van der Lecke, aan zijn broeder Gherijt van Culenborch de goederen te hebben gegeven, vermeld in den brief van denzelfden datum.
Op de afbeelding kasteel Culemborg in 1646-1647 naar een tekening van Roelant Roghman. De aanzet tot de bouw van het kasteel is gegeven door Gerrit’s broer Johan van Culemborg tussen 1347 en 1377. Het kasteel is in de 17e eeuw in verval geraakt en aan het eind van de 18e eeuw gesloopt.
Op 2 september 1363 is Gerrit van Culemborch, knape, voor zijn erfdeel beleend met:
1) Bexweerd in Maurik.
2) het Slijk in Maurik. Op 22 augustus 1417 Arnout van Culemborch, broer van de leenheer, voor zijn efdeel ook met goed in Beusichem.
3) 57 morgen 4½ hond 25 roeden in Maurik in Harnoixveld, 60 morgen in de Grote Kamp, de Koekamp op Hornixveld op de Meer, 7 morgen in de Dwarsweide, 16 morgen 1 hond op Homoet, 15 morgen 4 hond op de Heemstad, 13 morgen 2 hond op de Breedslag, 10n morgen 5 hond 80 roeden in de Nieuwe Weide, 2 motgen 5 hond 70 roeden genaamd Geren, 6 morgen 4 hond 50 roeden in de Koekamp, de rijswaard bij Ameronger land, het zand voor Wijk in Ameronger land, 2 morgen 5 hond in Boutsham, 20 morgen 1½ hond 61 roeden in de Huismaten, 7 morgen 3 hond 52 roeden in de Meente en 10 morgen 2 hond 36 roeden in de Slag op de Weide met een hof.
4) het gerecht van Jaarsveld in hoog en laag, gedeeld met de heer van Arkel, zoals de leenheer houdt van Holland, in broederdeling, eventueel te komen aan de leenheer.
Op 1 april 1366 ‘des woensdaechs na Palmdach’ belooft Peter van Culenborch, om Gherijt van Culenborch schadeloos te zullen houden wegens een borgtocht bij Heinric van Keken. Op 24 februari 1367 ‘op sente Mathiis dach des apostels’ belooft Peter van Culenborch, heer van Meere, zijn broeder Gherijt van Culenborg schadeloos te houden voor een borgtocht bij Jan Codken van Sellaer. Op 4 februari 1370 ‘des manendaghes na onser Vrouwendach te Lichtmisse’ beloven Peter van Culenborch, ridder, en Johan, heer en vrouwe van Meer, om Gherijt van Culenborch schadeloos te houden voor zijn borgstelling tegenover Peter van Steenberghen bij den verkoop aan dezen van goederen op de Velue.
Op 6 juli 1371 ‘des sonnendaghes na sinte Martiinsdach translacio’ maken Ghijote, vrouwe van IJselsteijn en van Egmond, Aernt, heer van Egmond, en Gherijt van Culenborch, knapen, huwelijksvoorwaarden op tusschen Gherijt voornoemd en Berte van Egmond, dochter van Ghijote en zuster van Aernt.
Op 31 mei 1372 ‘des manendaghes na des heijlighen Sacramentsdach’ belooft Johan, heer van Lienden, ridder, om heer Gherit van Culenborch, ridder, schadeloos te houden voor diens medebezegeling van den brief waarin hij aan zijn vrouw Margriete van Ghenep een lijftocht toezegt. Op 15 augustus 1374 ‘op onser Vrouwendach assumptio’ belooft Vrouwe Marie van den Vliet, haar broeder heer Gherijt van Culenborg schadeloos te houden voor de medebezegeling van een schadeloosbrief voor Ghisebert, bastaard van Culenborg, en Willem van Rumelaer. Op 24 september 1376 belooft Gherijd van den Vliet, knaap, zijn oom heer Gherijd van Culenborch, ridder, schadeloos te houden voor een borgtocht bij heer Danel, heer van der Merwede, wegens den lijftocht van diens dochter Mechteld. Op 12 december 1376 ‘des vrijdaghes na onser Vrouwendach conceptio’ beloven Heinric van Mauderic, ridder, en zijn broeder Steven van Mauderic, om heer Gherijt van Culenborch, ridder, schadeloos te houden wegens een borgtocht bij heer Johan van Groenenvelt en heer Reijnaer den Ever, ridders. Op 10 april 1377 beloven Ghisebrecht, heer van Vijanen en van den Goeije, en Henric van Vianen, heer van de Ameijde, om heer Gherijt van Culenborch schadeloos te houden voor de medebezegeling van een schuldbekentenis.
Op 29 september 1377 ‘op sinte Michielsdach’ bepalen deken en kapittel der kerk van St Marie tUtrecht, dat voortaan heer Gherijt, heer van Culenborch en van der Leck, ridder, voor den tol te Smijthusen, thans te Emmeric gelegen, en de hoven Ewiic en Malberghen een pacht van 20 en 12 mark zilver ’s jaars, en bij een nieuwe ontvangst 16 pond zilver zal betalen. Op dezelfde dag belooft Gherijt, heer van Culenburch en van der Leck, ridder, zich aan de voorwaarden, vermeld in den brief van 1377 september 29, te zullen houden. Op 16 maart 1378 ‘des dinxdaghes na sente Gregorius dach pape’ belooft Wouter, heer van Miinden en van Ruweel, om Gherijt, heer van Culenborch en van der Lecke, schadeloos te houden wegens medebezegeling van een brief.
Op 10 oktober 1378 verklaart Mechtelt van Culenborch, vrouwe van Montfoert, met haar broeder heer Gherijt, heer van Culenbroch en van der Leck, een scheiding gemaakt te hebben over de nalatenschap van hun broeder heer Johan, heer van Culenborch en van der Leck. Op 25 maart 1379 ‘des vridaechs op onser Vrouwendach annunciatio’ beleent Willem van Gulijc, hertog van Gelre en graaf van Zutphen, heer Gherijt, heer van Culenborch en van der Leck, met de goederen waarmede diens broeder beleend was. Op 2 januari 1381 ‘des woensdaghes nae Jaersdach gheheijten Circumcisio domini’ erkent Vrouwe Marije van Culenbroch, vrouwe van den Vlijet, door haar broeder heer Gherijt, heer van Culenborch en van der Leck, voldaan te zijn van haar aandeel in de nalatenschap van hun broeder Johan, heer van Culenbroch en van der Leck. Op dezelfde dag erkent zij tevens dat zij aan haar broer Gherijt, heer van Culenbroch en van de Leck, beloofd heeft om op zijn eerste aanmaning gerichtelijk afstand te zullen doen van hetgeen haar aanbestorven is van haar broeder heer Johan, heer van Culenborch en van der Leck. Dit wordt op 3 januari 1381 bevestigd door de richters van de gebieden die onder dit aanbestorven goed vallen, te weten door Dijrc Borrenz, richter van Lanxmeer, en door Vranc die Blote, richter te Culenborch. Op 4 januari 1381 ‘des vridaghes na dertiendage’ geeft Vrederic van Hekeren, ridder, kwijtschelding aan heer Gherart, heer van Culenborch en van der Leck, van de verbintenis van wijlen heer Johan, heer van Culenborgh en van der Leck, met een aantal andere heeren, bij heer Elbrecht van Eijl, ridder, en diens vrouw Jutte, ten behoeve van heer Johan van Arkel, bisschop tUtrecht.
In 1379 beleend met Schalkwijk, Everdingen en Hagestein. In 1390 met de Steenwaard van Honsdijk.
Op 2 januari 1381 ‘des Woensdaghes nae Jaersdach gheheijten Circumcisio Domini’ erkent vrouwe Marije van Culenborch, vrouwe van den Vlijet, door haar broeder heer Gherijt, heer van Culenborch en van der Leck, voldaan te zijn van haar aandeel in de nalatenschap van hun broeder heer Johan, heer van Culenborch en van der Leck. Vrouwe Marije van Culenborch, vrouwe van den Vlijet, erkent dat zij aan haar broeder heer Gherijt, heer van Culenborch en van der Leck, beloofd heeft, op zijn eerste aanmaning gerichtelijk afstand te zullen doen van hetgeen haar aanbestorven is van haar broeder heer Johan, heer van Culenborch en van der Leck. Op 3 januari 1381 ‘des Donredaghes nae Jaersdach’ oorkondt Dijrc Borrenz, richter van Lanxmer, namens den heer van Culenborch en van der Leck, dat vrouwe Marije van Culenborch, vrouwe van den Vlijet, afstand doet ten behoeve van haar broeder heer Gherijt, heer van Culenborch en van der Leck, van hetgeen haar van hun broeder heer Johan is aanbestorven, en dat gelegen is onder Lanxmer.
Op 4 februari 1381 ‘des manendaghes na onser Vrouwen Lichtmissedach’ verklaart Henric Doijs van Mauderic, knaap, aan Gherijt, heer van Culenborg en van der Leck, den halven wind te Mauderic gegeven te hebben. Op 22 juli 1381 ‘op sente Marien Magdalenendach’ erkent WIllem van Gulic, hertog van Gelre etc, verzoend te zijn met heer Gherit, heer van Culenborgh en van der Leck. Op 27 maart 1384 ‘des sundages na halffasten’ erkent Gerart, heer zu Culenburgh en zu der Leck, trouw gezworen te hebben aan den aartsbisschop van Colne als leenheer.
Op 17 april 1386 ‘des dijnsdages na Palmedach’ oorkondt Gherit, heer van Culenborch, dat zijn neve Hubert van Mauderic opdraagt ten behoeve van zijn broeder Heinric van Mauderic 13 morgen land met hofstede, gelegen op Pariservelt, en beleent Heinric daarmede. Op 17 september 1388 ‘op sente Lambertsdach’ erkent Hubrecht van Culenborch, heer van Meer, van zijn oom en gewezen voogd heer Gerijt, heer van Culenborch en van der Leck, ontvangen te hebben wat hem aanbestorven is van zijn vader Peter van Culenborch, heer van Meer, en doet afstand van al zijn rechten op de heerlijkheden Culenborch, de Leck, Mauderic en de Weerd, den tol te Embrick en de nalatenschap van zijn oom heer Johan, heer van Culenborch en van der Leck, behoudens hetgeen aan zijn vader was toebedeeld.
Op 15 november 1388 ‘des sonnendages na sente Mertinsdach episcopi hiemalis’ geeft Willem van Gulich, hertog van Gelre etc, aan heer Gherit, heer van Culenborch en van der Leck, het recht dat diens poorters van Culenborch vrijdom van tol in zijn landen zullen genieten. Op 30 juli 1389 ‘des vridaghes nae sente Jacobsdach’ oorkondt Gherijt, heer van Culenborch en van der Leck, dat hij aan een door hem ter eere van de geboorte Christi gesticht altaar in de kerk te Culenborch een vierdel land in Culenborgherbroeck, 11 hont op Zijdervelt, 10 hont te Everdinghen, een vierdel land te Scalcwiic en 12 morgen te Scalcwiic schenkt, en verzoekt aan den bisschop van Utrecht confirmatie van den door hem geprestenteerden vicaris heer Aelbert Zuurmont, priester.
Op 21 januari 1390 ‘op sente Agnietendach’ erkent Herman van Wulven, knaap, verkocht te hebben aan heer Gerijt, heer van Culenborch en van der Leck, al zijn rechten op de Steenweert in het gericht van Honswiic, die hij in leen houdt van den bisschop van Utrecht, en waarmede hij Sweder van Voern beleend heeft. Op 20 juni 1390 ‘des manendages nae Viti et Modesti’ erkent Herman van Wulven, knaap, ontvangen te hebben van heer Gerijt, heer van Culenborg en van der Lecke, 125 gulden in afkorting van den koopprijs van 250 gulden van de Steenweerd.
Op 27 februari 1390 verklaart Gerijt, heer van Culenborch en van der Lecke, dat zijn zusters de vrouwe van Montfoorde, wijlen de vrouwe van den Vlijet, de vrouwe van Miinden en de vrouwe van Weerdenberch met hemzelf erfgenamen zijn van hun broeder heer Johan. Op dezelfde dag verklaart Gerijt, heer van Culenborch en van der Lecke, mede namens de erfgenamen van zijn zuster de vrouwe van der Vliet, een accoord aangegaan te hebben met Johan Heldebol c.s. voor aan zijn overleden broeder heer Johan voorgeschoten gelden.
Op 12 september 1391 ‘des dinxdaghes nae onser Liever Vrouwendach nativitas’ geeft Gerijt van Beesde, knaap, aan heer Gerijt, heer van Culenborch en van der Leck, kwijtschelding van alle grieven die hij of zijn vader hadden. Op 8 november 1391 oorkondt de officiaal van den choorbisschop van Traiectum dat Florentius de Jutfaes, knaap, die zijn geschillen met Gerardus, heer van Culenborch en van Lecka, ridder, over het patronaatschap van Schalcwick heeft bijgelegd, zijn rechten daarop aan heer Gerardus overdraagt. Op 4 januari 1392 ‘des donredages post circumcisionem domini geheiten Jairsdach’ verzoekt Gerit, heer van Culemborch, aan den bisschop van Utrecht om confirmatie op de schenking door de broederschap en zusterschap van Onze Lieve Vrouw van Hemelrick voor het Heilige Kruis altaar in de kerk te Culemborch.
Op 7 april 1392 ‘opten heiligen Palmdach’ erkent Willem van Gulich, hertog van Gelre etc. schuldig te zijn aan heer Gherait, heer van Culenborgh en van der Leck, een som van 1000 rijnsche guldens, en stelt tot borgen voor de terugbetaling heer Johan van Hoentselaer genaamd van den Velde, heer Robbert van Apelteren, ridders, Herman van Wij, ambtman van Tiel en in Nederbetuwe, Gadert van Stampraide, opperrentmeester, Arndt ten Boickoep, ambtman in Veluwe, en Johan van der Capellen, rentmeester van het land van Zutphen. Op 24 februari 1393 ‘op sente Mathiis dach apostel’ belooft Gherijt van Heerler, heer van Poderoijen, om heer Gherijt, heer van Culenborch en van der Leck, schadeloos te houden wegens een borgtocht van eenige van diens onderdanen.
Op 4 maart 1393 gaan Willem Sluter, abt van St Marijenweerde, en Gerijt, heer van Culenborg en van der Leck, een overeenkomst aan ter beslechting van hun geschillen. Op dezelfde dag geeft Willem Sluter aan Gherit het losrecht gedurende 6 jaar van de hofsteden en land in de Nijerpoirt. Op 21 maart 1393 ‘des Vrijdaechs nae Sunte Geertruiden dach’ komen burgemeester, schepenen en raad van Nijmeghen overeen met heer Gherit, heer van Cuijlenborgh en van der Lecke, dat hun burgers vrijdom van den tol te Embnc zullen genieten, doch gehouden zijn deze stad aan te doen om de herkomst der goederen en schepen te beëdigen. Op 1 december 1393 ‘des manendaghes nae sente Andries dach apostel’ belooft Gerit, heer van Culenborch en van der Lecke, Johan van Vijanen 400 Geldersche guldens te zullen betalen, zodra de bisschop van Utrecht hem zal hebben beleend met de hofstede van Bloemensteijn met 3 morgen land, gelegen te Honswiick.
In 1411 de inventaris van de nalatenschap van Berte van Egmondt, douarière van Culemborg, bevonden in haar huis te Utrecht.
Uit dit huwelijk:
1 Hubert van Culenborch, heer van Culemborg, van der Lecke en van den Werde (1394-1409), ambtman van Zaltbommel, Bommeler- en Tielerwaarden, Beesd, Renoij en Heerewaarden, drost van Ter Lede en Schoonderwoert (1418), kastelein van Leerdam, thesorier en kanselier van Holland (1418), geboren ca. 1375, overleden 1422. Gehuwd in 1405 met Jolenthe van Gaesbeeck
3 Zweder van Culemborch, bisschop van Utrecht (1425-1433), overleden 21 september 1433 te Basel (CH)
4 Arnt van Culemborch, pastoor te Schalkwijk, deken in het kapittel van Sint Jan te Utrecht
5 Peter van Culemborch, overleden 1438
6 Mechteld van Culembroch. Gehuwd in 1399 (huwelijkse voorwaarden 12 augustus 1399) met Johan Sobbe van Overwelde
7 Gerrit Gerritsz van Culenborch
8 Jutte van Culenborgh. Gehuwd in 1399 (huwelijkse voorwaarden 23 september 1399) met Johan van Rijperscheijt, heer van Rijperscheijt, Beedber en Dijcke
9 Berta van Culemborch
685134 Claes Oem van Zevender van Bochoven, knape (1365), ridder, hofmeester van de bisschop van Luik (1372), schepen van Luik, baljuw van Altena (1375), heer van Renswoude (1383-1414), zoon van Claes Oem van Arkel en Lisabeth Heijnricx van Emmecoven, geboren ca. 1340, overleden > 20 januari 1416
Gehuwd met
685135 Machtelt Wouters van Isendoorn, vrouwe van half Vlooswijk, dochter van Wouter van Isendoorn en Hadewich van Montfoort
In 1365 wordt hij als knape, samen met Paulus van Haestrecht, eveneens knape, genoemd als getuige in een oorkonde van Jan van Arkel, bisschop van Luik. Hij is beleend met een halve molen in Brusteijm. Claes komt voor in leenakten van het graafschap Loon van 1369 tot 1374. In 1373 wordt hij met zijn broer Jan Oem gevangen genomen in de slag van Baestwilre.
Op 8 november 1382 bekrachtigt hertog Albert de beloften van de Heere van Altena, welke zekere somme van Klaas van Zevender ontfnagen hebbende daar voor de slotvoogdije van Altena, en de bestiering van andere goederen verbonden hadt.
Op 14 juli 1383 is Claas van der Sevender door de bisschop van Utrecht, na opdracht door Johan van Rijnesteijn, beleend met het ‘dagelix gerichte ende tiende tot Immichusen’ en de tienden van Burgstede, Berivelt, Glinde, Langelaar, Daatselaar, Veenschoten, Wagensvelt, Abbelaar, Ubbelschoten, Engelaar, Wittenoord, Overeem, twee Dashorsten, Wolfswinkel, Spikhorst, Vliert, Wingelaar en Huigenbos, gelegen in het kerspel van Rhenen, en vier hoeven land gelegen in het kerpsel Woudenberg, zijnde twee Voskuijlen, Kolfschoten en een hoeve waar Gheerloch die Valkener de lijftocht van heeft.
In 1389 wordt bepaald dat de vrouw van Willem van Haestrecht niet voor de vrouw van Claes Oem van Sevender de kerk van Haastrecht in mag gaan. In 1393 wordt Roelof van Haestrecht Pouwelszoon beleend met 14 morgen land in de Roggenbroec in de parochie van Sluipwijk na opdracht van Claes Oem van Sevender.
Op 17 september 1392 oorkondt Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht, dat Ernst Johans soen afstand heeft gedaan van het pachtrecht dat hij bezat van Claes Oem, anders geheten vander Sevender, van het stuk land van het goed te Renswoude, genoemd in de brief waar deze is gestoken, ten overstaan van Jacob van Zulen, leenman. Op 20 januari 1416 ‘op sante Agneten avent’ oorkondt Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht, dat Ernst Johanssoen afstand heeft gedaan van het pachtrecht dat hij bezat van Claes Oem, anders geheten vander Sevender, van het stuk land van het goed te Renswoude, genoemd in de brief van 17 september 1392 waar deze door is gestoken, ten overstaan van Jacob van Zulen, leenman.
Op 30 juni 1408 is Claes van Zevender alias Claes Oem beleend het goed te Spijkhorst en Boelenkamp in het Woud tussen Renswoude en Emmikhuizen. Op 18 juli 1411 Mathijs van Woudenberg bij overdracht door Claes van der Zevender, bevestigd door Willem van der Zevender, eventueel te lossen met 300 goudguldens ook door de leenheer.
In 1409 wordt Otto van Heukelom beleend met verschillende tienden door opdracht van Claes Oem van Sevender, met toestemming van diens zoon en leenvolger Willem.
Op 17 oktober 1415 vidimus door schout en schepenen van het testament van 19 september 1390 van Claas van der Sevender, borchman van Ter Horst, waarbij deze het goed tot Rijnswoude met toebehoren dat hij van Ter Horst in leen houdt, vermaakt aan zijn oudste zoon of dochter uit zijn huwelijk met Mechteld heer Woutersdochter van IJsendoorn.
Uit dit huwelijk:
1 Willem Oem van Sevender, heer van Renswoude (1414-1417), overleden 1417
685136 Engelbrecht van Harselo, knape (1346), richter van Doetinchem (1364) en Doesburg (1370), geboren ca. 1320, overleden < 13 januari 1388
In 1363 verkopen Aelbert Paetse van Heijnoorde en zijn zusters Mechtelt en Hadewich aan heer Rolove, priester, ten behoeve van het altaar van het Gasthuis te Doetinchem, het erve Blumendale in de buurschap Dichteren met bijbehorend bouw- en weiland, onder borgstelling door Alard van der Haep en Engelbert van Harstlo onder vermelde voorwaarden.
Op 14 februari 1369 ‘op St. Valentinusdaghe’ verklaart Wolter, heer van Voorst en Keppel, een stuk lands geheten die Hoghe Beest, in het veld van Dutinchem, van den leenpligt gevrijd te hebben ten behoeve van Engelbert van Herstelo.
Op 28 mei 1370 ‘des Dinsdaeges na sunte Urbanus’dach’ oorkondt Engherbert van Harselo, richter te Doesburch namens den hertog van Gelre, dat Johan toe Compelwiick Arnd Vossesz en zijn vrouw Aleijt erkennen verkocht te hebben aan heer Everd van Hekeren, pastoor te Kappel, hun aandeel aan het goed de Sacwort onder Eldrick, en een stuk land daar tegenover, tijnsroerig aan de hof te Bijvorden.
Op 13 januari 1388 oorkondt Arnt die Haes, richter van Veluwen, dat Henric van Brienen Engelbertsz en zijn vrouw Belije, overgedragen hebben aan Rutgher van Ranwic een huis en hofstad genaamd Hersloe, gelegen in het kerspel Berinchem, met 120 morgen land waarvan 12 morgen tijnsplichtig aan den hertog. Op 23 mei 1390 draagt Henric van Brienen over aan Godert van Stamprade 8 morgen 4 hont 12 roeden land bij Harselo.
Kinderen:
1 (?) Henrick Enghelbertsz van Brienen, heer van Harselo (tot 1388), gever en collator van de St. Barbara vicarie in de St. Walburgkerk te Arnhem (1386). Gehuwd met Belije NN
2 (?) Jan Engelbrechtsz van Brienen
685138 Diderick van Aller, knape (1367), heer van Bijssel, ambtman en schout van de Veluwe (1367), zoon van Hendrick van Aller, geboren ca. 1325, overleden 1372-1375
Gehuwd met
Op 16 september 1343 ‘op Sunte Lambrechts avont’ op het huis te Schonauwen draagt Jan Overhof op aan Jan, bisschop van Utrecht, het goed te Bijssel in het kerspel van Doornspijk, waarna de bisschop er onmiddelijk mede beleent Henric van Anlaer en Didderic diens zoon. Ten overstaan van Helpric van den Hove en Scade Ghisebrecht Scadenzoon.
Op 23 april 1368 ‘des sondages als me singet misericordias Domini’ oorkondt Claes van dem Stene, proost van Werden, dat heer Herbert van Putten, heer Bernt van den Dorenwert, ridder, heer Hinrick Mumme, priester, Arnt van der Lawick, richter van Veluwen, Jan van der Lawick, Claes en Diderick van Aller, gebroeders, en Henrick van Herwin, een uitspraak gedaan hebben tussen hem, proost, en degenen die goederen van hem gebruiken, over de jaarlijkse betaling van rogge, aal, haring, varkens en hamels, waarbij is bepaald wat ieder, in de akte met name genoemd, voortaan jaarlijks aan rogge en geld zal betalen.
Sticht een altaar in de kerk te Putten samen met Hendrik van Aller, zoon van zijn broer Claes.
In 1375 renuncieert Christina, weduwe van Diderick van Aller, voor haar en voor hare kinderen, aan de Kijfhoven en aan het houtgericht daaraan annex te Putten, ten behoeve van de Abdij Abdinghof.
Uit dit huwelijk:
1 Hendrick Dircksz van Aller, overleden ca. 1390
3 Claes van Aller van Stoutenburch
685152 Rutger van den Boetzelaer, ridder, heer van den Boetzelaer en Hernen, ambtman van Aspel en Rees, zoon van Wessel van den Boetzelaer en Treziana van Apeltern, geboren ca. 1327, overleden 1406
Gehuwd in 1358 met
685153 Elisabeth van Bijlant, dochter van Dirck van Bijlant en NN Willems van Doornik, geboren ca. 1330 te Utrecht, overleden > 1395
Links het zegel van Rutger vanden Boetseler op 11 november 1386. Randschrift: S’RVT—-DE BO—–. Voorstelling: wapenschild met een omgewende helm met zeer lange vogelkop in een gerekte vierpas (Bron: Gelders Archief, Charterverzameling, nummer 0243 – 2016).
In 1358 sluiten Rutger van den Boetzelaer en Dirk van Bijlandt een overeenkomst inzake de lijftocht voor diens dochter Elisabeth, bruid van Rutger.
In 1361 uitspraak van Johan, graaf van Kleef, in het geschil tussen Rutger van den Boetzelaer en de stad Kalkar inzake de gemene weide tussen Kalkar en Hantslar. In 1363 doet Johan, graaf van Kleef, vrijgeleide aan Rutger van den Boetzelaer in de stad Gelder.
Later is hij betrokken in een kwestie met de aartsbisschop van Keulen, die hem gevangen neemt en uit het ambtmanschap van Aspel en Rees ontzet, waartoe hij naar het schijnt door de aartsbisscop was benoemd. Cuno, aartsbisschop van Trier, verzoent in 1381 Keulen en Cleve. De vete wordt opgeheven, de gevangen wederzijds gelost, maar Rutger is hiervan uitgesloten en de graaf van Cleve handelt over zijn loslating. Niet geheel duidelijk is hier Rutger’s houding. Hij zou aan de zijde van de graaf staan. Zo is Rutger een der edelen die van 1372 tot 1379 met de graaf van Kleef de rechten van Jan Blois op dit hertogdom ondersteunen, terwijl het archief van Wissel en Grieth bericht dat op 8 juli 1376 Johan van Grieth, namens de graaf, oerveede moet zweren aan de aartsbisschop, aan het aartsstift, aan de toenmalige ambtman van Aspel, Rutger van Boetzelaar, aan diens zoon Wessel en aan de stad Rees. Rutger schrijft een ‘clagschriff’ aan de aartsbisschop over zijn ontzetting uit het ambtmanschap en over de toegebrachte schade aan zijn kasteel. Rechts kasteel Boetzelaer bij Kalkar in 1746 door Jan de Beijer.
Op 11 november 1386 op St. Martijn bekent Rutger van den Boetseler van den tollenaar te Lobede, namens Reijnolt heer van Breidrade, ontvangen te hebben 200 Geldersche gulden.
Hij leeft in onmin met zijn zoon Wessel en de graaf moet hem bijstaan. De uitspraak uit 1395 luidt dat Wessel en zijn moeder de goederen in de Betuwe zullen houden, de drie hoeven aan de Clapheck bij Roederbroek, alles wat ligt aan gene zijde van het wald, dat Udem is, de tienden van Keijst en goed Langendonck dat Sander van Eijl gewonnen heeft. Wanneer Wessel op den Boetzelaer komt, zal de vader hem eten en drinken geven met twee knechten en drie paartden. Zij zullen elkaar geen schade toebrengen.
Vervolgens krijgt Rutger het aan de stok met de graaf van Kleef zelf. In 1393 heeft Willem van Diepenbroick Adolf van Zuijdkammen, raad en rentmeester van de graaf van Kleef, verslagen. Hierbij heeft heer Rutger van Boetzelaer ‘paard en zwaard’ geleend. Graaf Adolf laat Rutger dagen voor het hooggerecht te Aldencalkar om zich te ‘purgeeren’. Rutger verschijnt echter niet en wordt bij verstek veroordeeld en ‘citirt in 14 nachen als ein gefangen to Cleve komen’. Het vonnis bevalt heer Rutger niet, hij verzet zich tegen de handdadigen en rantsoeneert het platteland. Graaf Adolf laat nu den Boetzelaar door Adolf van Wijlich belegeren, die de veste in 1396 innneemt en heer Rutger gevangen zet. Op 10 april 1396 geeft Rutger zich over en moet bij verdrag den Boetzelaer met het geschut, dat daarop was, de graaf in eigendom geven en zich als een gevangene van deze beschouwen. Rutger van den Boetzelaer stelt een klaagschrift op, gericht aan alle vorsten, ridders, knechten, steden en vrienden, wegens het geweld en het onrecht dat de graaf van Kleef heeft aangedaan. Hij stuurt tevens een brief aan de aartsbisschop van Keulen waarin hij zich beklaagt over zijn ontzetting uit de ambten van Aspel en Rees. De gevangenschap duurt niet lang, al in 1397 noemt de graaf hem vriend en goeman, bij het verdrag dat hij met zijn broer Diderick graaf van de Marck wegens de wederzijdse krijgsgevangenen sluit. Ook als Rutger niet langer in gevangenschap, zijn kasteel krijgt hij niet terug. Dit wordt op zondag in de vasten 1397 aan zijn zoon Wessel geschonken.
Uit dit huwelijk:
2 Wessela van den Boetzelaer, overleden 20 oktober 1421. Gehuwd op 29 mei 1389 met Johan van Alpen van Hönepel
3 Diederik van den Boetzelaer
4 Mechteld van den Boetzelaer. Gehuwd met Jan Victor (?) van Cuijck van Hoogstraten, geboren ca. 1360
685154 Sweder van Heeckeren genaamd van Rechteren, heer tot Rechteren, ambtman van Coevorden, zoon van Frederick van Heeckeren van der Eze en Lutgard van Voorst, geboren ca. 1355, overleden 31 juli 1404
Gehuwd in 1387 (huwelijkse voorwaarden 17 mei 1387) met
685155 Sophia van Groesbeek, dochter van Zeger van Groesbeek en Margaretha van Bijlandt, geboren ca. 1365, overleden > 4 mei 1428
Op 15 juni 1382 ‘up sinte Vites dach’ verkopen Frederic van Heker en Sweder van Rechter, zijn zoon, aan Herman van den Tweenhusen den Reefkamp met het daarbij behorende Madeken.
Op 17 mei 1387 ‘des nasten vrijgedages na onsen heren Hemelvardesdaghe’ verklaart Sweder van Rechteren huwelijkse voorwaarden te maken met Zeger van Gruijsbeke, heer tot Hoemen, voor het huwelijk met diens dochter Fije. Daarbij wordt bepaald dat zij 2800 guldens zal inbrengen en daarbij afstand doet van haar recht op de nalatenschap van wijlen haar moeder en dat hij haar een levenslang vruchtgebruik zal geven van 280 guldens per jaar, waarvoor hij als borgen stelt Wolter, heer van Vorst en Keppele, Herman van Vorst de olde, Frederic van Rechter, Dideric van Vorst Roderikessone, Winolt van Arnhem, Herman van Vorst de junge, Johan van Vorst Diderikessone, Frederic van der Eze Jacobssone, Dideric van Haccvorde en Evert de Rode van Heker. Op dezelfde dag verklaart Zegher van Gruijsbeke, heer van Hoemen, ridder, huwelijkse voorwaarden te maken met Sweder van Rechteren voor het huwelijk van zijn dochter Fije met Van Rechteren, waarbij wordt bepaald dat hij haar 2800 guldens zal meegeven en dat zij daarbij afstand doet van haar rechten op de nalatenschap van wijlen haar moeder, en dat Van Rechteren dit geld zal beleggen in goederen die door Deric van Apeltaren, Henric van der Straten, Wijnand van Aernhem en Jan Mompelijer van Overhage voldoende worden geacht, terwijl van Rechteren haar een jaarlijks levenslang vruchtgebruik zal geven van 280 guldens, waarbij Van Gruijsbeke, naast zijn zoon Johan van Gruijsbeke als medeverbondene, tot borgen stelt Deric en Henric van Apeltaren, broers, Henric van Straten, ridders, Jorden van Wijlre, scholaster te Zeeflic, Herben van Gruijsbeke, Werenbrecht en Johan van Ubbergen, broers, Rutgher en Deric van Gruijsbeke, broers en Johan van Wijlre.
Op 16 mei 1388 ‘op den Pijnxteravond’ bekennen Zweder van Rechter en zijn vrouw Fije, verkocht te hebben aan Diric Esschinge 7 morgen land in de Hackmaet in de buurschap Leute in het kerspel Dalfsen.
Op 29 november 1393 ‘op sante Andreesavond des apostels’ verklaart Rolof van Ittersem dat hij van Zweder van Rechter twee bezegelde akten heeft ontvangen betrekking hebbende op het goed te Ittersem, dat eertijds van Willem van Ittersem was geweest, welk goed hij had gekocht van Zweder van Rechter. De ene akte heeft betrekking op de lossing van de erfcijns van abdis en kapittel van Essende over dit goed en de andere op de huwelijkse voorwaarden tussen de zuster van Zweder (Margarete van Hekeren) en Robert van Verneborch, waarin dit goed ook een rol speelt, welke akten hij te allen tijde op verzoek zal laten zien. Op 5 april 1394 ‘ghegeven in den jare uns Heren drichondert vier ende tneghentich des Sonnendaghes up Judica’ verklaren Herman van Eijle en zijne vrouw Heijlewich verkocht te hebben aan Willem, heer van Bronchurst, ridder, het goed te Hekeren dat een leengoed is van Zweder van Rechteren.
Op 31 december 1402 ‘gegeven tot Deventer up nijejaersavent’ verklaart Everd Freijse, namens zijn zoon Bernde, dat Sweder van Rechteren, ambtman van Koevorden, niet gehouden zal zijn aan zijn belofte gedaan aan Bernde wanneer heer Bertolt, pastoor te Groninghen, op de dagvaarding van Van Rechteren te Covorden zal verschijnen.
Op 27 september 1404 ‘des saterdaghes na sente Matheusdaghe apostols ende ewangelisten’ verklaren Gherd ter Maed, Heijne Hammens, Berneer ten Peerbome en Johan die Plinnenstriker, dat zij de akte waarbij wijlen Sweder van Rechter een erf in het kerspel van Covorde kocht van Henrick van Zwelart, welke erve nu door Sweders weduwe, jonkvrouwe van Rechter, aan hen is verkocht, van haar hebben ontvangen en dat zij haar deze akte zullen teruggeven alvorens zij haar voor de vrijwaring van dit erve zullen aanspreken. Ter medebezegeling zijn verzocht Frederic van der Eze, ambtman van Covorde, en Wolter van den Laer. Op 3 maart 1405 ‘op den dinxedach tot vastellavent’ verklaart Hughe van Vlederinghen ontvangen te hebben van Frederic van der Eeze 40 guldens in mindering van hetgeen de kinderen van wijlen Zweder van Rechteren aan hem schuldig waren. Op 17 november 1405 ‘des dinxdaghes na sente Martinsdach in den winter’ verklaart Hughe van Vlederinghen van de erfgenamen van wijlen Zweder van Rechteren 218 guldens te hebben ontvangen en daarmee het gehele bedrag te hebben ontvangen dat wijlen Zweder hem, vanwege de bisschop van Utrecht schuldig was. Op 11 maart 1407 ‘op sente Gregorijusavent’ verklaart Herman van den Bugenberghe ontvangen te hebben van Arent Hulsman en Johan to Hoenhorst 100 guldens, die wijlen Zweder van Rechter hem schuldig was.
Op 20 januari 1422 ‘op sunte Agnetenavent’ verklaart Juffer Sophia van Rechter, bijgestaan door Herman van Cuenre, Jacob van der Eze en Herman van Rechter, als familieleden en scheidslieden, een boedelscheiding te hebben gemaakt met haar zoons Frederick, Seijgher en Derick van Heker geheten van Rechter, waarbij wordt bepaald dat zij zal overdragen haar huwelijksgift die zij heeft gekregen van wijlen haar man Sweder van Rechter, dat de broers elkaar wederzijdse universele erfgenamen zullen zijn, terwijl verder over de goederen is bepaald dat ‘1) Seijgher zal krijgen de hof tot Eghenen, in de buurschap Eghenen, kerspel Helendoren, het goed dat Ghert van den Goije nu pacht, gelegen in de marke Wechterholt in het kerspel Wije en het erve Cattenbelt in het kerspel Heijne’. Derick zal krijgen het goed waar Ghert van den Dijke woont, gelegen in de marke Wechterholt in het kerspel Wije en het erve ten Duveler met Bollerdesguedt en Seghelersguet; 2) de drie broers gezamenlijk en onverdeeld alle vorderingen die wijlen hun vader had, onder andere op de graaf van Bentheim, zullen verkrijgen; 3) Frederick zal verkrijgen het huis te Rechter, met alle erven, tienden, goederen, de molen, horigen, lenen en kerkgiften, terwijl bij overlijden van juffer Van Coverden (Lutgard van Hekeren genaamd van Rechteren) de jaarlijkse rente van 25 schilden die zij heeft uit Hoenhorst aan hem zullen vervallen, waarnaast hij ook het goed Holthusen en de hof te Millingen mag lossen.
Op 18 augustus 1423 ‘des wondesdages na onser Vrouwen assumpcio’ verklaart Frederic van Heker geheten van Rechter da, nadat al eerder een scheiding was gemaakt tussen de goederen van hem en zijn broers Seijgher en Derick aangestoren van zijn vader en de goederen die zijn moeder tot op de dag van de akte bezat, hij op dezelfde wijze, met scheidslieden, een vrijwillige overeenkomst zal maken met zijn broers over de goederen die zijn moeder na die akte zijn aanbestorven, waarbij hij tevens enkele regelingen treft voor de lossing van bezwaarde goederen.
Op 4 mei 1428 ‘des dinxdages na des heiligen Cruijsdaighe invencionis’ verklaart Johan van Gruesbeke, heer tot Hoemen, Malden en Beke, nu zijn moeie juffer Johanna van Wije, weduwe van heer Jorden van Wije, ridder, bij testament haar tienden te Hoesden en Hijen, met uitzondering van de rechten die Goesen van Lijenden daar op heeft, aan hem, Johan, heeft vermaakt, en de tienden te Werken in het land van Altenae en die te Slierecht in Alsblasserweert in Holland aan zijn moeie Van Rechteren (Sophia van Groesbeek) heeft vermaakt, op deze laatste tienden, na het overlijden van zijn moeie Johanna, geen rechten meer te zullen hebben, terwijl hij toezegt dat hij deze laatste tienden, waarmee hij als hulder voor Johanna van Wije was beleend, in leen zal opdragen.
Uit dit huwelijk:
1 Lutgard van Heeckeren genaamd van Rechteren
2 Frederik van Heeckeren genaamd van Rechteren, ridder (1411), heer van Rechteren, Bredenhorst, Egede en Rhaan, drost van Coevorden en Drenthe, kastelein van Coevorden (1420-1437), lid van de Ridderschap van Salland, overleden 1 februari 1462 te Dalfsen. Gehuwd met Cunegonda van Polanen, vrouwe van Voorst en Keppel, overleden 19 december 1439
3 Margaretha van Heeckeren genaamd van Rechteren, non in het klooster te Weerselo
4 Aleid van Heeckeren genaamd van Rechteren, non in het klooster te Ter Hunnepe
5 Seger van Heeckeren genaamd van Rechteren, heer tot Rhaan en Egede, overleden 24 januari 1457
6 Diederick van Heeckeren genaamd van Rechteren, proost te Oldenzaal
7 Sofia van Heeckeren genaamd van Rechteren, overleden > 1464. Gehuwd met Alef van Haren, kastelein van Coevorden, ambtman van Drenthe (1442-1450)
8 Johanna van Heeckeren genaamd van Rechteren, non te Diepenveen, overleden 1451
685156 Gijsbrecht van Langerak, ridder, heer van Langerak, Langestein en half Nieuwpoort, kastelein van Schoonhoven, tollenaar te Ammers (1383), zoon van Jan van Langerak en NN van Arkel, geboren ca. 1350, overleden < 13 juni 1400
Gehuwd met
685157 Bertha van Bloijs, vrouwe van Wadenoijen, dochter van Johan van Chatillon en Sophia van Dalem, overleden > 1433
Hij is op 21 december 1374 beleend met de koren- en smaltiende van Ammers.
In 1377 krijgt de heer van Arkel vergunning tot afwatering van zijn land door het land van Ameide in de Lek. Op 18 juli 1384 confirmatie van den ruwaard Aalbrecht van een uitspraak van zijn rentmeester van Zuid-Holland tussen de heer van Arkel, de heer van Brederode en Gennip, de vrouw van Haarlaar, de heer van Ameide, heer Willem van Brederode, heer Johan van Arkel, heer Gijsbrecht van Langeraak, heer Harber van Liesveld en Willem van Slingelant en hun landlieden en onderzaten aan de ene zijde, en de heer van der Lek en van Breda en anderen, die door het water van de voorzegde heren beschadigd waren, aan de andere zijde, over de uitwatering van de landen van die heren.. Jan, heer van de Lek, belooft zich te zullen houden aan de uitspraak, gedaan door hertog Albrecht van Beieren tussen hem ener-, en de heren van Arkel en Brederode, de vrouwe van Herlaer, de heer van Ameide, Willem van Brederode, Johan van Arkel, Ghisebert van Langerak, Herberen van Liesveld, ridders, en Willem van Slingeland, anderzijds, in hun geschil over een watergang door het land van de Lek.
Gijsbrecht van Langerak is op 4 juli 1383 huwelijksvriend van Gerrit van der Woert. Op 26 juli 1383 komt hij voor als ridder en leengetuige van heer Otto van Arkel.
Op 8 oktober 1384 doet de heer Van Asperen uitspraak tussen heer Gijsbert van Langerack enerzijds en zijn stiefmoeder vrouwe Lijsbette van Waderoij, vrouwe van Langerack, anderzijds. Zij krijgt 300 pond per jaar, die zullen versterven op de kinderen die zij heeft bij wijlen heer Jan van Langerack, zoals reeds was bepaald door heer Jan van Bueren, heer Wernaer Boeterman, Otte van Heede en Jan van Haeften. Heer Ghijsken zal aan zijn halfbroers en zusters 300 pond erfelijk geven, namelijk het huis en hofstede te Langestein met 24 morgen land en 5 morgen land in Coppekertsweer, 6 morgen land in Tienhoven, 10 morgen land op het oosteinde van de gracht van Langhensteijn, 9½ morgen land van Aechte Gerijts van de Run en 6 morgen 2 hond land in Sadenveer met uitzondering van het bezit van de pastoor en de kerk van Nieupoort. Het leengoed zal Willem van Langerack van zijn broer Ghijsbrecht houden en het huis zal diens open huis zijn in oorlogstijd. Vrouwe Lijsbeth en haar kinderen zullen het leengoed, dat heer Jan van Langerack hield van heer Steesken van Brakel, voor 24 juni 1385 overdragen aan heer Gijsbrecht. Zij en haar kinderen doen afstand van de goederen binnen het land van Langerack, heer Gijsbrecht zal 6 morgen 2 hond land in pacht houden totdat zijn jongste zuster mondig zal zijn. Zij stellen zekerheid voor 400 pond per jaar op hun goederen in Gelderland, namelijk op 21 morgen land verpacht aan Jan Bouma en Dirck Wange, 20 morgen land verpacht aan Zander Hackens en 5 morgen 4 hond land verpacht aan Gijsbert Kerckwijck. Heer Gijsbert moet aan hen 1800 pond en 8 placken in 3 termijnen van 600 pond betalen op 24 juni 1385 en in de twee volgende jaren. Indien nodig zal hij in leisting gaan met 1 ridder en 2 paarden en een knecht met een paard te Boemel of Vianen. Op 13 juni 1400 gaat het huis en hofstede te Langestein met 24 morgen land en 5 morgen land in Coppekertsweer op Jan van Langerak, neef van de leenheer Jan, heer van Arkel, zoals zijn vader.
In 1390 is Heer Gijsbert van Langerak met ledige hand, beleend met het huis te Langerak met 12 morgen land en de windmolen aldaar. Op 2 maart 1406 Jan van Langerak.
Uit dit huwelijk:
1 Johan Gijsbertsz van Langerak
2 Willem van Langerak, heer van Wadenoijen. Gehuwd met NN van Haeften. Gehuwd met Oda van Putten
3 Bertha van Langerak, abdis van Rijnsburg (1432-1441), overleden 6 april 1441
4 Johanna van Langerak. Gehuwd met Helmich van Doornick
5 Elburg van Langerak. Gehuwd met Johan van Polanen, heer van Asperen
6 Maria van Langerak. Gehuwd met Barthout van Assendelft
7 Margriet van Langerak. Gehuwd met Willem van Montfoort, heer van Lathum
8 Joost van Langerak, overleden > 1438
685158 Otto van Polanen van Asperen, ridder, heer van Asperen, Voorst en Keppel, zoon van Dirck van Polanen en Elburch van Arkel van Asperen, geboren ca. 1375, overleden 1428-1430
Gehuwd < 1402 met
685159 Johanna van Voorst en Keppel, vrouwe van Voorst en Keppel, dochter van Wolter van Voorst en Keppel en Cunegonde van Meurs, overleden > 1416
Links het zegel van Otte van Asperen, ridder, heere van Voirst ind van Keppell, op 3 januari 1406. Opschrift: /SIG./OTTE/VAN/ASPE/RE(n).M/ILTI[S]/. Beschrijving: in een accoladedriepas een wapen: drie wassenaars, die rechtsboven beladen met een penning (Bron: Het Utrechts Archief, Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht, Inventarisnummer 1737.0).
Rechts het zegel van Johanna vrouwe van Voirst, van Asperen ind van Keppel, op 3 januari 1406. Opschrift: S’../.IOHAN(n)A.VR[…] VA(n)./.VOERST:VA(n):ASPER./.[EN].VA(n):KEPPEL:. Beschrijving: in een spitsboogdriepas een wapen. Gedeeld: rechts drie wassenaars, die rechtsboven beladen met een penning, links drie kepers (Bron: Het Utrechts Archief, Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht, Inventarisnummer 1737.0).
In 1390 is heer Otto van Asperen beleend met de vrije heerlijkheid Asperen gelegen tussen Laarsteeg en Broekvliet met hals en hoofd, hoog en laag gerecht, en de poort van Asperen die een open stad zal zijn, die aankwam van de vrouwe van Asperen, met ledige hand, met lijftocht van de heer van Asperen. Op 11 januari 1407 heer Otto van Asperen, heer van Voorst en Keppel, nog in 1428 als leenheer vermeld. Op 24 april 1411 sluiten de heer van Asperen en heer Otto van Asperen, heer van Voorst, een overeenkomst betreffende de heerlijkheid, stad en slot Asperen. Op 22 februari 1414 lijftocht van Johanna, vrouwe van Voorst en Keppel, gehuwd met heer Otto, heer van Voorst, Asperen en Keppel, op tienden. In 1430 Jan van Asperen, Voorst en Keppel, te Den Haag vermeld om zijn leen te veheffen, als leenheer vermeld 1429-1431.
Op 21 juli 1401 ‘des neesten Donredages nae Divisionem apostolorum’ geven Elizabeth van Voerst, abids van Vreden, Otto van Asperen, ridder, en vrouwe Johanna van Asperen zijn vrouw, voor de memorie van hun overleden broeder en zwager heer Sweder, heer van Voerst, Keppel en den Ahuijs, aan de oude kerk te Keppel in het dorp een rente van 4 pond ’s jaars, gaande uit Wellen Slaghe in het kerpsel van Hummel.
Op 2 januari 1402 wordt Otto, heer van Voorst en Keppel, door Albrecht van Beieren, graaf van Holland, beleend met alle goederen welke zijn schoonvader in leen had. Op 2 maart 1402 draagt Otte van Asperen, heer van Voorst en Keppel, voor het leenhof van Aelbrecht in Beijeren, graaf van Hollant, aan Willem van Montfoord over de tienden bij Oudewater in Snedelrewaerde, in Hekendorp en aan de zuid- en noordzijde van de Linscote.
Op 7 september 1404 ‘op onser Liever Vrowenavent dat geheiten is festum nativitatis Marie Gloriose virginis’ geven Otto van Asperen, ridder, heer van Vorst en Keppel, en Johanna zijn vrouw, rechten aan en maken bepalingen voor hun vrijheid en stad Keppel, waarbij zij onder andere een gemeene weide aan de inwoners geven, de helft van alle te innen boetes, de accijns en het wegengeld, en zelf een watermolen zetten, gelegen aan de Oosterfloe.
Op 8 februari 1408 doet Willem, paltsgraaf op den Rijn, graaf van Holland etc, uitspraak in een geschil tussen heer Otte van Asperen, heer van Voirst, optredend voor zijn vrouw Johanna, vrouwe van Voerst en Keppel, ter eenre, en heer Dirc van Zwijeten, ridder, ter andere zijde, betreffende de leengoederen geheten die Delff en half Emelwairde, ten zuiden van de kerk gelegen, en wijst deze leengoederen toe aan de vrouwe van Voirst, gelijk haar voorvaders daarmede beleend waren.
Op 27 maart 1409 ‘des Wonsdaghes na onser Vrouwen Annunciacio’ oorkonden Otto van Asperen, ridder, heer van Voirst en Keppel, en zijn vrouw Johanna, vrouwe van Voirst, van Asperen en van Keppel, dat alle oude rente der vicarieën op de altaren van Onze Lieve Vrouwe, St. Andrees, St. Johannis evangelist, St. Albuins, St. Nicolaus, St. Jacobus, St. Philippus en van de drie Heilige koningen in de kerk van Keppel in het dorp, onveranderd zullen blijven, doch dat de nieuwe renten over alle vicarieën gelijk verdeeld zullen worden, met handhaving van enige bepalingen voor de vicarieën op de altaren St. Anthonius, St. Jeroius, St. Thomas en St. Katherijne. Op 3 januari 1415 oorkonden Otto, heer van Asperen, Voerst en Keppel, en Johanna, vrouwe van Asperen, Voerst en Keppel, dat de pastoor van Keppel in het dorp en de vicarissen van de oude vicarieën aldaar, namelijk die van Onze Lieve Vrouwe, St. Andries, St. Johannes Evangelist, St. Nicolaus, St. Albibus, St. Philippus en Jacobus en de H. Drie Koningen, ter eenre, en heer Beernd Ruwenoert, vicaris van de nieuwe vicarie van St. Anthonijs en Dirc van Ubel, vicaris van de nieuwe vicarie van St. Tomas en St. Katerine aldaar, ten andere, een overeenkomst aangaan waarbij de bezitters der nieuwe vicarieën tegen afstand van enige renten etc. dezelfde rechten zullen genieten als de oude vicarissen.
Op 13 mei 1409 ‘op sante Servaesdach’ verklaren Otte, heer van Asperen, ridder, heer van Voerste en van Keppel, en zijn echtgenote Johanna, vrouwe van Voerste, Asperen en Keppel, voor negen jaar tot meiersrecht verpacht te hebben aan Goedert van Franchuijs en Jacob diens broer, zoals voorheen Wolbert Daslener pachter was, de hofstede te Voerste met twee bijbehorende maten geheten Volenmaet en Hofmaet, alles gelegen in de marke Voerste, voor twintig oude schilden per jaar. Op 15 maart 1413 ‘des wonsdages na sente Gregoriusdaghe’ verklaren Otte, heer van Asperen, Voerst en Keppel, en zijn vrouw Johanna, vrouwe van Voerst, Asperen en Keppel, dat zij hebben verkocht en overgedragen aan de broers Gaderd en Jacop te Vranchuijs een stuk land geheten de halve Badingcamp, met de grove en smalle tienden daaruit, gelegen in het kerspel van Zwolle in de buurschap Voerst tussen de Badingbrug en de voetbaan langs de weg, voor een edel eigen goed. Op 4 augustus 1414 ‘des saterdages na sunte Petersdach ad vincula’ verklaren Otte van Asperen, ridder, heer van Voerst, Asperen en Keppel, en zijn vrouw Johanna, vrouwe van Voerst, Asperen en Keppel, dat zijn Ludeken Johanszoon, richter van Zwolle, verzocht hebben de akte te bezegelen waarin zij Jacob toe Vranchuijs voor 36 jaren hebben verpacht ‘die hofstede toe Voerste dat erve ende guet dat gehehieten is Ten Stene hoghe ende sijde’ met zijn toebehoren en twee stukken land geheten de Voelmaet en de Hofmaet, met de grove en smalle tienden over al deze goederen, alles gelegen in het kerspel van Zwolle in de buurschappen Voerst en Westenholte, alsmede de akte waarin zij aan genoemde Jacob hebben verkocht de Haghen te Voerste glegen bij het huis van Willem des Veers, die ook de laatste gebruiker daar van was, en de Kaninenberch. Op 21 februari 1415 ‘des donredages nae den sonnendach Invocavit’ verklaren Otto van Asperen, ridder, heer van Voerst, Asperen en Keppell, en zijn vrouw Johanna, vrouwe van Voerst, Asperen en Keppel, verkocht te hebben aan Otte van Doernick, de horige lieden behorende tot de heerlijkheid Voerst, te weten Aleijt vrouw van Herman ter Haer, Hadewich vrouw van Henrick tot Overmerssch, Ermgart vrouw van Johan Engbertzoon, Swene vrouw van de jonge Gerijt van Olst, Fenne toe Scadesberge, Aleijt tot Overdijck, Fenne vrouw van Johan in den Hanepe, de vrouw van Johan Dijers Holenberch, Heijne Remboldinck en zijn vrouw en Derijc Remboldinck en zijn vrouw.
Op 21 december 1409 verzoeken Otto van Asperen, ridder, heer van Voerst en van Keppell, en zijn vrouw Johanna van Voerst van Asperen en Keppell, Lubbert Esching, amptman van Salland, om met hen te willen bezegelen den brief d.d. St. Thomas avond 1409, waarbij zij hebben verkocht aan Johan Berents zoon, burger te Deventer, en Wessell Godekens zoon en hunne erfgenamen, het erven Amelvelde, gelegen in het kerspel Wijhe buurtschap Hengevelde c.a. en het erve die Raveler, gelegen in het kerspel van Raalte in de marke van Ramele c.a., alsmede de grove en smalle tienden over die goederen.
Op 17 april 1410 ‘des neesten donredages na sunte Tijburcius’dage des heijligen martelers’ dragen Dijrick van der Haep en Beerte zijn vrouw het goed Bruchusen, gelegen in het kerspel van Keppel, buurschap Elderick, gekocht van wijlen Agnese van Wijssche, over aan hun leenheer Otto van Asperen, ridder, heer van Voirst en Keppel, en Johanna, vrouwe van Voirst, van Asperen en van Keppel. Op 12 juni 1410 ‘op Odolphidach’ bekent Otto van Asperen van Voorst ende Keppel vercoft te hebben an Willem van Baeck, sijn goet Scherpenhuis mit sijn toebehoer, tentvrij ende commerloes, gelegen in den kerspel van der Woelde, buurschap van den Werde, soe hier te bevorens den huijse van Keppel leenruijrich is geweest tot viefmarckens leenrecht ende nu tot een leen ten Zutphenschen rechten geleggt wort, mit een pont gelden te verheergewaeden.
Op 28 maart 1411 ‘zaterdag na onze Vrouwendag annunciatio’ oorkondt Henrich van Grammesberghe, ambtman van Salland, dat heer Otto van Asperen, ridder, heer van Voorst, van Asperen en van Keppel en Johanna, zijn vrouw, aan Johan van der Kulen en diens vrouw Griete een rente verkopen van vier molder winterrogge uit het erf Ten groten Velthuijs in Raalter marke, in Raalter kerspel en in de buurschap Rhaan. Op 11 mei 1411 ‘op Sante Pancracius avend’ verklaren Otto van Asperen, ridder, heer van Voerst en van Keppel, zijn vrouw Johanna, verkocht te hebben aan Wijchman Hermanssoen hun goed Hundeshorst met een broek genaamd Bochorst, gelegen in het kerspel Wijhe, buurschap Tongeren.
Op 29 november 1413 verklaren Otto, heer van Asperen, Voorst en Keppel, en Johanna, vrouwe van Asperen enz, zijn huisvrouw, te hebben verkocht en over te dragen aan Johan van Ockenbroek een erve en bouwhuis geheten Kindeshof, gelegen binnen Deventer in de straat die strekt van de Noordenbergpoort ten smeden met het voorste einde, strekkende met het achterste eind aan het erf enhuis van de meijersche an Ghietle, aan de straat die strekt aan de Minderbroederen kerkmuur met de ene zijde en met andere zijde aan het huis en erf van Gheert ter Hunne, benevens al het land dat tot het erf Kindeshof behoort en glegen is op Deventer. Op 1 februari 1414 ‘op onser Vrouwen auont Purificationis’ verkoopen Otto heer van Asperen, van Voerst en van Keppel en Johanna vrouw van Voerst, van Asperen en van Keppel, zijne vrouw, aan Wolter van der Waden het erve en goed Ratting het kerspel Batmen, buurschap Dorrethe, benevens 6 schepel haver en 1 molder rogge per jaar, welke verkoperen daaruit hadden, en een kampje lands bij het kerkhof te Batmen, voor een edel eigen, behoudens den tiendheer de tiende.
In 1416 draagt Johanna de heerlijkheden Voorst en Keppel over aan hun zoon Johan.
Op 29 september 1419 verbinden Willem heer van Buren en van Bosinchem, Willem heer toe Bronchorst, Otto Bronchorst heer toe Borclo, Henrich heer to Ghemen, ridder, Derich van Lijmborch heer toe Broke, knape, Johan van Buren, Gijsebert van Bronchorst heer toe Batenborch en tot Anholt, knape, Derich van Bronchorst zoon to Batenborch en tot Anholt, Henrich heer to Wijssche, knaap, Johan zoon to Gemen, Otto heer van Voerst en van Asperen, ridder, Johan zoon to Voerst en to Asperen heer to Keppel, knape, Otto van der Leck heer to Hedel, ridder, Willem van der Leck heer ten Berge en to Bijland, knape, zich voor 7 jaren elkaar gewapender hand bij te staan, en bovendien heer Otto van der Leck of diens zoon Willem bij een oorlog met den hertog van Cleve, graaf van der Marck.
Op 13 juli 1428 oorkondt Ott, heer van Asperen, dat hij Roelof van Ennixhoven, priester, beleent met 3 morgen land in Heesbeen op Doeveren, te verheergewaden met 1 oude gouden schild.
Uit dit huwelijk:
1 Johan van Polanen, heer van Asperen, Voorst en Keppel (1429-1431), overleden < 23 maart 1433
2 Elburg van Polanen van Asperen
3 Cunegonda van Polanen, vrouwe van Voorst en Keppel, overleden 19 december 1439. Gehuwd met Frederik van Heeckeren genaamd van Rechteren, ridder (1411), heer van Rechteren, Bredenhorst, Egede en Rhaan, drost van Coevorden en Drenthe, kastelein van Coevorden (1420-1437), lid van de Ridderschap van Salland, overleden 1 februari 1462 te Dalfsen
4 Belia van Polanen
685160 Dierick de Mol van Ledebergen, burgemeester van Brussel (B), zoon van Iwain de Mol van Ledebergen en Isabeau Boote, overleden > 1406
Gehuwd met
685161 Elisabeth Goddeijns, dochter van Johan Godijns
Uit dit huwelijk:
2 Jan de Mol van Ledebergen
3 Dierck de Mol van Ledebergen
685162 Arnoud van Pede, schepen van Brussel (1392, 1398, 1404, 1411, 1416), stadsontvanger (1407-1408), zoon van Aert van Pede, overleden > 1416
Gehuwd
Arnoud van Pee bezit tot 1392 de motte van Sint-Gertrudis-Pede met de watermolen die een van de vijf banmolens van het Land van Gaasbeek is.
Uit dit huwelijk:
2 Machtildis van Pede
3 Johanna van Pede, overleden > 18 november 1461
4 Arnold van Pede, ridder (1423), schepen van Brussel (1436), raadsheer in de Raad van Brabant (1445), overleden (?) 7 november 1456. Gehuwd in 1421 met Maria Sleeuws, overleden 1439. Gehuwd met Maria van Corswarem
685164 Arnt Pieck, schildknape, heer van Tuijl, dijkgraaf van de Over-Betuwe, richter van de Veluwe, raad van hertog van Gelre (1401, 1408), (overste) rentmeester van Gelre (1400-1413), zoon van Herman Arnoldsz Pieck, geboren ca. 1350, overleden 1424 te Beesd
Gehuwd < 1386 met
685165 Ida Alards van Buren, dochter van Alard van Buren en NN Both van der Eem
Links het zegel van Arnt Pijck op 25 september 1395. Randschrift: —– PYC —-. Voorstelling: wapenschild met kruis (Bron: Gelders Archief, Gelderse Rekenkamer, nummer 0012 – 852-3).
Arnt is in 1402 beleend met het Hooge Huis te Beesd.
Anno 1402 is Arnt Pieck beleend met 12 mergen lants, in den lande van Arckel, in den gericht van Gorinchem gelegen, die 6 mergen leggen after Arckel, in eener hoeven, die Arnt Piex is, ende die ander 6 mergen gelegen op den Beemt, in eener hoeven, die oijck Arnt Piex is, tot Zutphensche rechten ontfinck.
Arnt Pijecke is anno 1403 beleend met 16 mergen lants, opgemeten van der Lingen, gelegen in den lande van Buren in eenen weert neven Deijle, boven an dat overste eijnde an erfnis Hubrechts die Wilde ende beneven erfnis Goswijns van Tuijle, heeren Gijselbrechts soon, ofte wie daer met recht bij geland ende geerft is, tot eenen Zutphenschen leensrechten ontfinck. Anno 1424 Herman Pieck ontfinck alle alsulcke goet, gelegen tot Tricht in den lande van Buren, gelijck hie dat van hertoge Reinalt ontfangen had.
Arnt Pieck bewijst 18 december 1410 zijn vier zonen geprocreëerd bij Ida Alerts van Buijrendr, hun partagie in haar olders goederen, de zoon Franck genaamd de Vroede krijgt Gameren.
In 1423 draagt hij voor de schepenen van Zuilichem land over.
Uit dit huwelijk:
1 Gijsbrecht Arntsz Pieck ‘de Goede’
2 Franck Arntsz Pieck ‘de Vroede’, schildknape, heer van Gameren, pandheer van het ambt van Zaltbommel, Tieler- en Bommelerwaard, geboren ca. 1385, overleden > 1467. Gehuwd met Geertruijd Alards van Isendoorn
3 Herman Arntsz Pieck ‘de Felle’, heer van Enspijk, overleden < 1459. Gehuwd met Johanna van Meeckeren, overleden > 1459
4 Otto Arntsz Pieck, overleden ca. 1436
5 Bartholomeus Arntsz Pieck ‘de Goede Teergezelle’, schepen van Tuil (1436-1455), overleden > 1460. Gehuwd met Agnes Adriaens van Brakell
685166 Walraven van Heukelom van Acquoij, heer van Heukelom en Acquoij, zoon van Otto Herbarensz van Arkel en Machteld van Valckenburg, geboren ca. 1365, overleden < 27 januari 1423
Gehuwd met
685167 Johanna van de Merwede, dochter van Willem Scoblant Hugemensz van Zevenbergen en Petronella de Cocq van Neerijnen
Op 3 mei 1384 oorkonden Jan van den Berge en Roeloff die Groet, schepenen in Ackoije, dat vrouwe Lijsbette van Maldichem, vrouwe van Ackoije, Walraven van Hoekelem en Eckoij en Jutte, dochter des heeren van Eckoije, overdragen aan Herberen van Hokelem, heer van Ackoij, al hetgeen hun aanbestorven is onder Ackoije van heer Otte, heer van Ackoije.
Op 19 augustus 1409 is Walraven van Heukelum van Acquoij, broer van leenheer Herbaren van Heukelum van Acquoij, reeds als getuige vermeld in 1402, in broederdeling beleend met 1) de wind van Enspijk met molenwerf, 2) een uiterwaard onder Acquoij, strekkend boven de weerdse molen van de dijk in de Linge, met de hofstede en de timmering daarop, strekkend tot Staasken van Loon met zijn kampje, 4½ morgen tussen de dijk en het dorp Beesd, 4 morgen in het Nieuwe land en 15 morgen in ’t Vorste broek, 3) de grote tiende in Malsen, half te delen met de gavel met de heren van St. Marie te Utrecht met de Koppeltiende, 4) de hoge heerlijkheid van Outena in Tienhoven met de tienden aldaar, 5) een derde van de oude tiende van Rumpt en het derde deel van de smaltiende aldaar. Op 27 januari 1423 Gijsbert Pieck voor Willem van Heukelum van Acquoij, jonkvrouw van Tienhoven, zijn vrouw, bij dode van Walraven haar vader, en Otto van Heukelum haar broer, beleend door Johan van Heukelum van Acquoij, die eventueel van andere heren houdt.
Op 19 augustus 1409 is Walraven van Heukelum van Acquoij in broederdeling beleend met de wind van Enspijk met molenwerf. Op 27 januari 1423 Gijsbert Pieck voor Willem van Heukelum van Acquoij, zijn vrouw, bij dode van Walraven haar vader.
Uit dit huwelijk:
1 Otto van Heukelum, overleden < 27 januari 1423. Gehuwd met Catharina van Beieren
2 Wilhelmina van Heukelom van Acquoij
3 Catharina van Arkel van Heukelom. Gehuwd met Walter van Heemskerk
685168 Johan van Arkel van Heukelom, heer van Heukelom, zoon van Otto van Arkel van Asperen en Agatha van der Lecke, geboren ca. 1320, overleden < 5 augustus 1373. Gehuwd in 1359 met Clasina van Houwingen
Gehuwd (pauselijke dispensatie 20 november 1353) met
685169 Elisabeth van Horn, dochter van Willem van Horn en Oda van Putten en Strijen, geboren ca. 1335
Op 17 oktober 1343 is Johan van Hokelem een van de getuigen die zegelen voor bisschop Jan van Arkel.
Op 21 maart 1350 oorkonden Gheride van Assendelft, Dirc Lottge Jansz, schepenen van Haerlem, dat voor ons quam Jan van Hoekelum en scholdt quijt ten behoeve van Heer Hugo van Assendelft al zijn recht op een akker lands en een coegras opt hogere dat gelegen is in den ban van Castricum en dat Heer Hugo gekocht had van Matheus Doevensz.
De paus verleent op 20 november 1353 dispensatie wegens 4e graad verwantschap in het huwelijk tussen Elisabeth, dochter van Willem van Horne en Oda van Putten, weduwe van Willemv an Horne, en Jan heer van Heukelom.
In 1363 op sondag na Sint Victor spreekt Zweder van Abcoude van heer Jan, heer van Hokelum, en diens dochter Beatrix, en noemt deze sijn nichte. Zij krijgt een jaarrente van 50 pond. Op 7 november 1363 verklaart Didderick, heer van Hoerne en Altena, de helft van 40 morgen land in Slewijc en de helft van 9 morgen in het gericht van Almkerk, toebehoorend hebbende aan Hendrick van Hoekelum, verkocht te hebben aan Jan, heer van Hoekelum enz. Op 8 november 1363 oorkonden schepenen van Woudrichem dat Heijnrick van Hoekelum, heer Willem van Rijswijck, ridder, Brien van Weijborgh, heemraden, gezamenlijk ten overstaan van richter en heemraden van Slewijc, hebben overgedragen aan Jan, heer van Hoeckelum, grond behorende eertijds aan Gillis van Ghellichem, behoudens de lijftoch van de non Claes, dochter van Ghelichem. Op 29 november 1363 ‘op Sinte Andries Avont des Apostels’ huwelijkse voorwaarden tussen Ghisebrecht van Hoekelum, knape, en jonckvrouwe Belija Roelofsdochter van Dalem. Mede bezegelaars zijn onder andere Jan, here van Hoekelum, Otto van Hoekelum, ridders, en Heijnrick van Hoekelum, knape.
Uit dit huwelijk:
2 Elisabeth van Heukelum. Gehuwd op 22 mei 1372 met Johan van Renesse, overleden 6 maart 1415 te Utrecht
3 Geertruid van Arkel van Heukelom
685170 Johan van Lijnden, heer van Lienden (1360-1381), ridder (1356), erfschenker, raad van hertog Reinald van Gelre (1361,1371), zoon van Dirc van Lijnden en Ermgard van Keppel, geboren ca. 1335, overleden 1381. Gehuwd < december 1373 met Margriet van Gennep, overleden 4 oktober 1419
Gehuwd in 1365 (huwelijkse voorwaarden 1 juli 1365) met
685171 Elisabeth van den Bergh, vrouwe van Millingen (1365), dochter van Willem van Bergh en Sophia van Bijlandt, geboren ca. 1345, overleden < december 1373
Links het zegel van Johan van Lijenden, heer, op 1 november 1368. Randschrift: IOHANNIS. D+/+OM—I+/+ENDE MILI—. Voorstelling: Schild met kruis waarin de vakken versieringen zijn aangebracht. Sierlijst van gothische en gewone vierpas (Bron: Gelders Archief, Charterverzameling, nummer 0243 – 437/28).
Op 21 juli 1365 ‘op avont sente Marien Magdalenen’ beleent Johan, graaf van Kleef, heer Johan, heer van Lijenden, met de heerlijkheid Millingen, welke aan diens vrouw Liisbeth ten huwelijk is medegegeven door Willem, heer van den Berge en van Bijlant, en diens zoon Frederic van den Berg, onder voorwaarde van losbaarheid met 5000 pond. Op 5 februari 1380 ‘des Sonnendages na onser Vrouwendach Purificatio’ verklaart Jan, heer van Lienden, ontvangen te hebben van heer Willem Vijndelant, priester, namens heer Willem, heer van den Berge en van Bijlant, en diens zoon Vrederic, de som van 275 pond.
Op 31 mei 1372 ‘des Manendaghes na des heijlighen Sacramantsdach’ belooft Johan, heer van Lienden, ridder, heer Gherit van Culenborch, ridder, schadeloos te houden voor diens medebezegeling van den brief, waarin hij aan zijn vrouw Margriete van Ghenep een lijftocht toezegt.
Op 11 februari 1374 ‘in castro meo Ter Lee’ begiftigt Johannes, heer van Lijenden, ridder, na afstand door heer Johannes de Gaerde, heer Gherardus de Celario met de door hem, voor zijn zieleheil, dat van zijn vrouw Elizabeth van den Berghe en hun voorouders, gestichte Onze Lieve Vrouwevicarie in de kerk te Lijenden, welke hij begiftigd heeft met een rente van 50 pond uit de Coecampe te Lienden. Op 3 april 1382 bevestigt Florentius, bisschap van Traienctum, de collatie door nu wijlen heer Johannes, heer van Lienden, vermeld in den brief van 11 februari 1374.
Op 3 februari 1376 ‘des Sonnendages nae onser Vrouwendach Purificacio’ geeft Johan, heer van Lijenden, een omschrijving van den Ruhorsttijns en beleent hiermede Coenraet Thuer Coenraetsz. Op 15 november 1379 ‘des Dinxdages nae sunte Meertijn in den wijnter’ oorkondt Johan, heer van Lijenden, dat Conraidt Thuer Coinraitsz opdraagt ten behoeve van Herman den Vogelair het leengoed den Ruhorsttijns.
Op 2 oktober 1378 zal Jan, heer van Lienden, na geschil hulde doen van het goed Oudewaard bij de Nieuwerleede met gerecht, hoog en laag, tiende, en het halve gerecht van Lienden zal hij pachten. Op 29 november 1408 Elisabeth van Lienden, vrouwe van Hoekelem en Millingen, zoals Dirk van Lienden, haar broer, en Margaretha, zijn dochter.
Op 11 juni 1381 ‘an dach des heiligen Pinxtdages’ vergunt Willem van Gulich, hertog van Gelre, graaf van Zutphen, aan Steven van Lijenden het goed te Elst in Overbetue, behoorende tot het erfschenkerambt, ten behoeve van de kinderen van wijlen heer Johan, heer van Lijenden, en diens vrouw Margriete te verkoopen. Op 17 mei 1383 ‘des Sonnendages nae sunte Servaes’ dach in den Meij’ gaat Steven van Lienden, voogd van de kinderen van heer Jan, heer van Lienden, met Maes Mulaert een overeenkomst aan betreffende de verpanding aan laatstgenoemde van den windmolen te Wageningen. Op 7 maart 1387 ‘des iersten Donredaghes in den Meert’ oorkondt Johan Balentier, richter te Omeren, vanwege Steven van Lijenden als momber van heer Dijrc van Lijenden, zoon van wijlen heer Jan van Lijenden, diens broeder, dat Dijrc van Meerten Ottenzoon en zijn vrouw Mechtelt, Willem Ottenzoon en zijn vrouw Lijsebet, Gherijt Doijs en zijn vrouw Gheertruijt, Gherijt van Meerten Ottenzoon, Splinter van Meerten Ottenzoon en hun zuster Helle, die de vrouw van Jan Lamp was, tezamen hebben overgedragen aan Dijrc Quinten Aelbertszoon 3 morgen en 2 hond land, gelegen in het kerspel Omeren, naast het land van Elijas van Beijnhem.
Uit dit huwelijk:
1 Dirc van Lienden, knape, heer van Lienden (1380-1408) en van der Lede, overleden 1408
685174 Henrick van Ghemen, ridder, heer van Ghemen, ambtsman van Borken, Vreden, Ramsdorf en Lohn, pandheer van Bredevoort en Oeding, tijnsheer van Keppel, raad van de hertog van Gelre, zoon van Johan I van Ghemen en Beatrix van Sobbe, geboren ca. 1360, overleden 25 maart 1424
Gehuwd in 1391 (huwelijkse voorwaarden 24 januari 1391) met
685175 Catharina van Bronckhorst, dochter van Willem van Bronckhorst en Cunegonde van Meurs, geboren ca. 1365, overleden > 1420. Gehuwd in 1381 (huwelijkse voorwaarden 15 juni 1381) met Hendrik II van Wisch, heer van Wisch, geboren ca. 1335, overleden 1387-1390
Links het zegel van Henric heer to Ghemen op 5 juni 1399. Voorstelling: wapenschil met gepaalde dwarsbalk, pothelm met vlucht. Sierlijst gerekte vierpas (Bron: Gelders archief, Charterverzameling, nr. 0243 – 2205-6).
Op 22 mei 1383 ‘des anderen dages na des heugen Sacraments dach’ verpandt Willem van Gulich, hertog van Gelre, aan zijnen raad heer Heinrich heer van Gemen voor 800 oude schilden zijn halve tiend te Driele, waarvan de andere helft toekomt aan vrouwe Marie van Brabant, hertogin van Gelre, onder het beding dat de inkomsten uit de tiend boven zeker bedrag zullen strekken in mindering van een op ’s hertogen tol te Nijmegen gevestigde rente. Op 22 september 1384 ‘des neesten dages na sente Matheus’ dag des heiligen apostels ende evanglisten’ verpandt Willem van Gulich, hertog van Gelre, aan zijnen raad heer Heinrich heer van Ghemen voor 1400 oude schilden de tiend. Op 18 november 1385 oorkondt Willem van Gulich, hertog van Gelre, dat hij zekere landerijen en tienden te Zedem en in den lande van den Berge levenslang in gebruik gegeven heeft aan heer Heinrich heer van Ghemen, zijnen raad.
Op 14 november 1388 ‘zaterdag na S. Marten hijemalis’ verpandt hertog Willem de heerlijkheid Bredervoert voor 3000 alde schilden aan Henrick heer van Ghemen, uitgenomen de vrijgraafschap en het hooge gerigt te kaken. Op 16 november 1388 ‘maandag na S. Martijn in den winter’ bekent hertog Willem van Hendrick van Ghemen op de pandschap nog ontvangen te hebben 100074 gulden. Op 14 april 1420 ‘op sondag Belaken Paschen’ bevestigd hertog Reinald de brieven welke Henrich van Ghemen op Bredevoort had.
In 1397 een kwitantie van de heer van Ghemen voor de bruidsschat van zijn vrouw Catharina van Bronckhorst.
In 1402 zweert Johan Wassink aan de hertog van Gelre en de heer van Gemen dat hij een eind aan de strijd maakt en de heerlijkheden Bredevoort en Gemen geen schade meer zal toebrengen.
Op 4 mei 1408 ‘des neesten Vrijdages na des heiligen Cruus’ dage inventio’ erkent Johan Sobbe van IJlverveld kwijtschelding te geven aan zijn zwager heer Hubrecht, heer to Kulenborch, van een som van 400 rijnsche guldens die deze namens hem aan heer Henrick, heer to Gemen, beloofd heeft.
Op 30 mei 1409 ‘up den neijsten Donredach na Pijnxten’ maakt heer Hinrik heer to Ghemen, ridder, voor zijn dochter Barbara huwelijksvoorwaarden met heer Johan van Culenborgh, heer then Werde, ridder. Op 8 juli 1414 ‘ipso die beati Kijliani martiris’ erkent heer Henrich heer tho Ghemen, ontvangen te hebben van heer Johan van Kulenborg, heer then Werde, 1000 rhijnsche guldens in afkorting op hetgeen deze hem wegens den bruidschat van zijn overleden dochter Barbara moest terugbetalen.
Op 23 augustus 1413 ‘op sente Bartholomees’ avont apostel’ belooft heer Johan van Culenborch, heer then Weerd, zijn neef heer Hubrecht van Culenborch, heer tot Meer, schadeloos te zullen houden voor diens borgstelling ten zijnen behoeve bij heer Heinrich, heer to Ghemen, ter zaken van 1500 rijnsche guldens.
Op 3 februari 1415 ‘op sento Blesijens dach’ oorkonden Hinrich, heer tot Ghemen, ridder, Ghisebert van Brunchorst, heer tot Batenborch en Anholt, Reijnolt van Kovorden en Reijnolt van Asswin, ter eenre, en Pelgerum van der Leijte, ridder, Evert van Limborch van Steirhem, Rotgher van Witten en Stheven van Munster, ter andere zijde, als huwelijkslieden, dat jonkvrouw Hinrich van Wissche, zuster van Hinrich, heer tot Wissche, bij haar huwelijk met Diderich, jonggraaf tot Lijmborch en heer tot Broke, afstand gedaan heeft van aanspraken op de nalatenschap harer ouders.
Op 28 januari 1417 huwelijkse voorwaarden tussen Oda van Horn, dochter van Willem, heer van Horn, en Johanna Heinsberg, en Jan, zoon van Hendrik, heer van Ghemen. Dedingslieden namens Horn haar broer Willem, heer van Horn, Jan, heer van Heinsberg, Leeuwenberg en Gennep, Jan Schelart van Obbendorp en Gerard van Vlodrop, erfvoogd van Roermond. Oda ontvangt 2500 rijnsguldens ineens, waarvoor Jan van Heinsberg borg staat voor 100 rijnsguldens ’s jaar uit de heerlijkheid Gennep. Oda’s vader Willem van Horn zal 150 rijnsguldens ’s jaars geven uit het Monnikenland totdat hij 1500 rijnsguldens betaald heeft. Jan van Heinsberg mag zijn 100 rijnsguldens lossen met 1000. Als Oda’s broer Willem kinderloos overlijdt, valt zijn erfenis aan zijn zusters Machteld en Oda. Indien Machteld geestelijke blijft. De bruidegom geeft de bruid 200 oude gouden schilden ’s jaars ten laste van de stad Nijmegen.
Op 29 september 1419 ‘up sunt Michalsdach’ verbinden Willem, heer van Buren en van Bosinchem, Willem, heer toe Bronchorst, Otto Bronchorst, heer toe Borclo, Henrich, heer to Ghemen, ridder, Derich van Lijmborch, heer toe Broke, knape, Johan van Buren, Gijsebert van Bronchorst, heer toe Batenborch en tot Anholt, knape, Derich van Bronchorst, zoon to Batenborch en tot Anholt, Henrich, heer to Wijssche, knaap, Johan, zoon to Gemen, Otto, heer van Voerst en van Asperen, ridder, Johan, zoon to Voerst en to Asperen, heer to Keppel, knape, Otto van der Leck, heer to Hedel, ridder, Willem van der Leck, heer ten Berge en to Bijland, knape, zich voor 7 elkaar gewapender hand bij te staan, en bovendien heer Otto van der Leck of diens zoon Willem bij een oorlog met den hertog van Cleve, graaf van der Marck.
Uit dit huwelijk:
2 Johan van Ghemen, heer van Gemen, Oeding, Grebben, Pelland, Dukenburg, pandheer van Bredevoort, overleden > 8 maart 1458. Gehuwd in 1417 (huwelijkse voorwaarden 28 januari 1417) met Oda van Horn
3 Catharina van Gemen
685176 Johan van Broeckhuijsen, ridder, heer van Broekhuizen (1415), heer van Weerdenberg (1428), heer van Ammerzoden (1424), heer van Well, heer van Brakel, lid van de raad voor bestuur van Gelre en Zutphen (1427), zoon van Willem van Broeckhuijsen en Agnes de Cock van Weerdenburg, geboren ca. 1380, overleden 1442
Gehuwd ca. 1407 met
685177 Adriana van Brakel, dochter van Staes van Brakel en Catharina van Polanen, geboren ca. 1390, overleden 1441
Links het zegel van Johan heer tot Broichusen, tot Werdenberch en tot Amerzoten op 17 april 1436. Randschrift: S.JAN—–/–WERDENBERCH. Voorstelling: wapenschild gedeeld (1) schildhoofd met hermelijnstaartjes, (2) van keel beladen met 3 palen van vair, en chef van goud. Gewende steekhelm met vlucht als helmteken. Twee engelen als schildhouders (Bron: Gelders Archief, Oud Archief Arnhem, nummer 2000 – 5807-reg.no. 741/4).
In de Kroniek Werken Gelre uit 1904 is beschreven: ‘Johan van Weerdenburg her Willems oudste soen van Broechusen was seer groot ende vet ende was die zevende heer van Weerdenberch, dat hi ontfinc van hertog Willem van Gelre etc. na inhout sijns vaders testaments waarbij als leesmannen her Hubert heer van Culemborg en her Robert van Appeltern, rittere, int jaar 1401‘.
Op 20 juni 1402 ‘des Dijnxdages na Viti et Modesti martirum’ belooft Hubrecht, heer van Culenborg etc, Johan van Broechusen, heer van Weedenberch, schadeloos te houden voor diens borgtocht tegenover den heer van Arkel bij den verkoop van Langbolgrije.
Op 7 september 1404 is Johan van Broichusen medezegelaar bij de verzoening van Johan van Bueren, heer te Arcen, met de stad Venlo.
Op 22 juli 1415 vindt de erfscheiding plaats tussen Agnes van Broichusen en te Wardenbergh en haar kinderen Johan, Willem, Johan, Hubert, Sweder, Alart en Henrica, over de nalatenschap van man respectievelijk vader Willem, heer te Broichusen. Johan krijgt Broichusen en Wardenberg, Willem het hofmeesterambt van Gelre, Geijsteren, Oorlo en Oostrum, Johan II Loe, Hubert huis Culenborg en Henrica Grubbenvorst en Velden.
Op 20 juni 1420 ‘des dijnxdages na Viti et Modesti martirum’ belooft Hubrecht heer van Culenborg etc., om Johan van Broechusen heer van Weerdenberch, schadeloos te houden voor diens borgtocht tegenover de heer van Arkel bij de verkoop van Langbolgrije. Op 21 maart 1424 is Johan heer te Broekhuizen en Werdenberg, borg voor (zijn neef ?) Johan van Broekhuizen, heer te Wickrath, en zijn vrouw Aleijt van Merode.
In 1424 verkoopt Willem bastaard van Reinald IV, hertog van Gulik en Gelre, aan Johan heer van Broikhusen en Werdenberg, het slot Amersoijen (zie afbeelding links). Op 17 september 1424 beleent Willem, heer tot Wachtendonck, Johan, heer tot Broechuijssen, Waerdemborch en Ammerzoijen, met het slot en de heerlijkheid van Ammerzoijen ca, en met de tienden te Drijell, Rossem en Harwarden, zooals hijzelf deze bezittingen in leenweer heeft bezeten.
Op 10 maart 1425 ‘des Saterdaigs post Dominicam Reminiscere’ beleent Arnolt, hertog van Gelre, Johan, heer tot Broichusen en Weerdenborch, met het slot en het dorp Amersoijen, met het hooge en lage gerecht aldaar, benevens de tienden te Driel, Rossem en Heerwaarden, waarmede Willem, heer tot Wachtendonck, tevoren beleend was. Op 25 april 1425 ‘op Sinte Marcusdach evangelists’ verklaart Wilhem, heer tot Wachtendonck, dat hij bereid is voor den leenheer, den hertog van Gelre, het leen van Ammerzoijen op te dragen ten behoeve van Johan, heer tot Broichuijssen en Waerdenborch. Wilhem, heer tot Wachtendonck, en zijn vrouw Hermanna van Batemburch, erkennen verkocht te hebben aan Johan, heer tot Broichuijssen en tot Werdenburch, hun slot te Amerzoijen met de voorburcht en grachten, met de heerlijkheid van Amerzoijen met de dorpen, hoog- en laaggericht, leen- en dienstmannen, met de geestelijke en wereldlijke lenen, horigen, westijnsigen en keurmedigen etc., zooals zij dit van hertog Reijnalt van Gulick en Gelre gewisseld en verkregen hebben en voor dezen beleend zijn, en stellen als waarborg zijn broeder Edewardt, heer tot Haeps en voogd te Belle. Wilhem, heer tot Wachtendonck, ontslaat de leenmannen van de heerlijkheid Amersoijen van hun leeneed ten behoeve van Johan, heer tot Broichusen en Weerdenborch.
Op 28 november 1426 ‘des woensdages na sente Katherinendach der Joncfrouwen’ oorkonden Goessen van Aken, Roeloff Riicwiinszoon, Roeloff Lemmenzoon en Gherit Brant Jordenszoon, heemraden in Amersoijen, dat Lambert Heijnricxzoon een deel der goederen, vermeld in de oorkonde van 13 oktober 1422 aan Johan heer tot Broechusen, tot Weerdenborch en tot Amersoijen, verkocht heeft.
In oktober 1427 zijn onder andere lid van de raad van 16 voor (mede)bestuur van Gelre en Zutphen: Roelman van Arendale, heer te Well, ridder, Jan heer van Broekhuizen, Weerdenberg en Amersooi, ridder, Jan heer van Wickrath en Rutger van Vlodorp.
Op 5 juni 1430 ‘des ’s Maenendachs naer der heijlighe Pijnxterdach’ oorkonden Jan van Brakell Steeskensz en Aernt de Kock van Delwijnen, schepenen in Zulichem, dat Aernt van Herier van Zulichem belooft aan Jan van Broechuijssen, heer tot Waerdemburch, op diens wens de brieven te lossen, die hij heeft op de tienden te Rossem, toebehorende aan de heerlijkheid van Ammerzoijen.
Op 6 april 1434 ‘des Dijncxdaechs’ maakt Jan van Brouckhuijssen, heer tot Waerdemburch, voor zijn oudsten zoon Gherridt, huwelijksvoorwaarden met Reijnolt, heer tot Brederode, Ghennipt, Vijanen en ter Ameijden, voor diens zuster Walraven. Op 10 april 1434 ‘des Saterdag na den Sondaghe Quasimodo geniti’ verklaart Willem heer to Bueren en Bosijnckhem, dat hij, ten verzoeke van heer Johan heer to Culenborch, afstand doet van zijn rechtsvordering tegen de abt van St Marienweerde, en dat hij de onderzaten van Culenborch niet verder zal schatten dan bepaald zal worden door Johan heer to Broickhusen, Weerdenberg etc, en heer Sweder Kobbijnck, commandeur te Tijele. Op 6 juni 1435 zal Johan van Broichusen, heer te Loe en Gheijsteren, erfhofmeester van Gelre, Henrick van Berenbroick schadeloos houden wegens borg staan met Johan van Broichusen, heer te Weerdenberg en Amerzoijen, zijn broer, bij Goeswijn Steck voor 3500 overlandse rijnsguldens.
Op 17 april 1436 ‘des Dijnxtdaiges nae Belaken Paisschen’ Johan, heer tot Culenborch, ter Leek etc, Derick van Bronchorst, heer tot Batenborch en tot Anholt, Johan, heer tot Broichusen, tot Werdenberch en tot Amerzoijen, Derick van Bijlant, ridder, Reijnalt, heer tot Oij, Johan van Groisbeke, heer tot Hoemen, tot Malden en tot Beeck, Willem van Drukten, Johan van Benthem, heer tot Spaldorpp, Johan van Rossom heer Johans zoon, Bertolt van Gent, heer tot Luenen, Baltasar van Buren, Ott van Asperen van Vueren, Ott van Bijlant, Gijsbert van Ranwick, Willem van IJsendaren Alerts zoon, Rutger van Galen, Willem van Galen, Arnt van Apelteren, Johan van Apelteren, Seger van den Poll, Herberen van Oij, heer tot Balgoij, Johan van Oij, Johan van Rossom, Gerit van Rossom, gebroeders, Werner van Puflic, Goessen van Vauderick, Gerbrant van Beesde, Gijsbert die Kock, Johan van der Borch, Gijsbert van Galen, Jacop van Ambe, Willem Heucke, Gerit van Marwick, Johan Tengnagel van Marwick, gebroeders, Derick van Lent, Johan van Lent, gebroeders, Johan die Ruter, Roeloff die Ruter, Henric die Ruter, gebroeders, Willem Millinck, Baers van Delft, Gerit van der Lawick, Beernt Hackfoirt, Johan van Arpe, Floris van Mekeren, Willem van Heze, Derick van Driell, Wolter van Baex, Henric Boll, Sander van Welij, Johan van Welij, Brant Spaen, Henric van Brienen, Johan van Heze, Johan van Doernick, Steven van Doernick, Johan van Zandwick, Henric van Huessen, Jorden van Wije, Sander van Dodenwerde, Gerit Trant, Johan van Oijwick, Johan van Bemmell, Albert van Bemmell, Ott van Boninghen, Gadert van Boninghen, gebroeders, Roeloff van Ewick, Gerit Baers van Ewick, Derick van Weze, Evert van der Borch, Arnt Ganzeneb, Henric Ganzeneb, gebroeders, Arnt van der Waden, Johan van Machgeren Henrix zoon, Henric die Beijer, Sweder van Heughen, Gelis Steijnken, Gerit van Buderick en Johan Kijevit, knapen in het kwartier van Nijmegen, alsmede burgemeesters, schepenen en raad der steden Nijmegen, Zaltbomell, Tiell, Grave, Leijerdam, Maesbomel en Gent, verklaren het verbond met de drie andere kwartieren, gesloten ter handhaving hunner rechten en ter verdediging tegen willekeur van den hertog, te bekrachtigen.
In 1441 is een boedelscheiding opgemaakt van Johan van Broekhuizen en Adriana van Brakel. Niet alle goederen zijn daarin opgenomen, hun oudste zoon Gerrit is dan al heer van Broekhuizen en heeft mogelijk zijn deel al ontvangen. De tweede zoon Steesken zal het huis en heerlijkheid Brakel ontvangen met alle bijbehorende grond, renten, uiterwaarden, visserijen en patronaatsrechten. Bovendien krijgt hij ook enkele goederen die zijn moeder nog onder zich houdt waaronder enkele uiterwaarden, de molen te Waardenburg en een goed te Geldermalsen. Het derde kind Hendrika is mogelijk al eerder uitgeboedeld bij haar huwelijk, want zij wordt in de boedelscheiding niet genoemd. Het vierde kind, de nog ongetrouwde dochter Agnes, verkrijgt bij haar vaders versterf slechts een geldbedrag, namelijk 1500 franse schilden, te betalen door haar broer Gerrit.
Op 9 augustus 1441 instrumenteert Lubbertus Sprakelaar, priester en notaris, dat Johannes de Broechusen, heer van Werdenborch en van Amerzoij, een altaar ter ere van de heilige Maria, St. George en andere heiligen op het kasteel Amerzoij sticht, dit begiftigt met goederen te Well, terwijl de pastoor van Amerzoij belast wordt met de bediening ervan.
Op 10 maart 1442 ‘des saterdaiges nae den sonnendach Oculi’ een uitspraak van ridderschap en steden in de geschillen tussen de gen. heren van Gelre en Johan van Broichusen. Op 7 juli 1442 ‘des Saterdaiges na onser Lieven Vrouwendage Visitacionis’ beleent Arnolt, hertog van Gelre etc, Gerit, heer tot Broichusen, Weerdenborgh en Amersoijen, met de goederen welke dezen na den dood van zijn vader zijn toegevallen.
Uit dit huwelijk:
1 Gerrit van Broeckhuijsen van Weerdenburg
2 Staes van Broeckhuijsen. Gehuwd met Gheertrude van Zevenbergen
3 Henrika van Broeckhuijsen. Gehuwd met Goijsswin Stecke, erfmaarschalk van Kleef
4 Agnes van Broeckhuijsen, overleden ca. 1490. Gehuwd met Frederik van den Ruitenberg
685180 Otto van Haeften, ridder, heer van Haaften en Herwijnen, raad van de hertog van Gelre, dijkgraaf van de Tielerwaard (1414-1418), zoon van Claes van Haeften en Johanna de Cock van Opijnen, geboren ca. 1375, overleden 13 juli 1430
Gehuwd met
685181 Adelise van Herwijnen, dochter van Bruijsten van Herwijnen en Elisabeth van Beieren, geboren ca. 1380, overleden 13 januari 1451
Op 17 maart 1415 ‘op den sonnendach Judica’ maakt Otto van Haeften zijn huis Herwijnen tot een open huis voor den hertog.
Op 16 november 1424 is Dirk van Heukelum, neef van Jan, heer van Heukelum, Lienden en Millingen, leenheer, beleend met de Koudenhovense waard of Kornewaard in Heukelum met de Ketterswaard met toebehoren, zijnde weiden, grienden, riet en steenplaatsen behalve heerlijkheid, tienden, visserij en optogen tussen de Hoofddijk en de Linge, gelegen tegen Vrieswijk, voor het erfdeel van Dirk, zijn vader, van 1000 oude schilden, eventueel te komen aan de leenheer of te lossen, met lijftocht van Zweder Dirks, zijn moeder, welke schikking gemaakt is door Dirk van Lienden, heer van Hemmen, Otto van Haaften, ridders, Jan van Langerak, Otto van Heukelum, Gozewijn van Lienden, Rudolf van Dalem, Koen van Oosterwijk, Dirk, bastaard van Heukelum, Gerard, bastaard van Acquoij, Bruisten, bastaard van Acquoij, Jan, bastaard van Heukelum, en Otto, bastaard van Hendrik van Heukelum, knapen, verwant van de leenheer.
Uit dit huwelijk:
2 Arnt van Haeften, ridder, heer van Haeften, Hellouw en Herwijnen, schepen van Tuil (1429, 1461), ambtman van Rossum (1444), asisstent ambtman van de Bommeler- en Tielerwaard (1446), jonker en raad van Zaltbommel (1447), lid van de Ridderlijke Duitsche Orde van de Balije van Utrecht, raad van de hertog van Gelre, geboren ca. 1405, overleden 1463. Gehuwd met Mechteld van der Dussen
3 Johan van Haeften, commandeur van de Ridderlijke Duitsche Orde in Tiel. Gehuwd met Mechtelt van der Dussen. Gehuwd met Aleid van Zuijlen
4 Willem van Haeften. Gehuwd met Margriet Schade
5 Otto van Haeften, ridder, heer van Waijenstein en Gameren, schepen van de Hoge Bank van Deil, dijkgraaf van de Tielerwaard, overleden < 3 mei 1484. Gehuwd met Jutta Pieck, vrouwe van Gameren en Hoernick, overleden > 1495
6 Gijsbert van Haeften, heer van Rhenoij en Loevestein, overleden 1445. Gehuwd met Ermengarde van Cuijk
685182 Hendrick van Varick, heer van Varick, zoon van Goossen van Deil, geboren ca. 1390, overleden 1421
Gehuwd met
685183 Sophia van Aller van Stoutenburch, dochter van Claes van Aller van Stoutenburch en NN van Gulick
Uit dit huwelijk:
2 Goossen van Varick. Gehuwd met Margaretha Sinten
685248 Hendrik van Krieckenbeck van Baerle, ridder, rentmeester van Gelre (1356, 1357), zoon van (?) Hendrick van Baerle, geboren ca. 1320, overleden > 24 januari 1360
Er is in deze periode sprake van zowel een Hendrick van Baerle als een Hendrick van Krieckenbeck waarbij het lijkt alsof dit twee verschillende personen zijn, bijvoorbeeld bij de beleningen op 11 januari 1394. Het is niet duidelijk hoe dit zit, mogelijk zijn het twee neven, waarbij Hendrick van Baerle de juiste persoon is en Hendrick van Krieckenbeck, zoon van Willem van Krieckenbeck, zijn neef. Onderstaande gebeurtenissen voor beiden lopen dan door elkaar.
Links het zegel van Henric van Criekenbeke, ridder, op 25 januari 1359. Randschrift: S. HENRI DE—-/KEBEC MILE—. Voorstelling: schild met lelie waarboven een gewende steekhelm met dekkleden. Helmteken: trompen waartussen hondenkop (braks) alles in sierlijst (Bron: Gelders archief, Charterverzameling, nr. 0243 – 272/14).
Op 9 september 1357 Eduard van Gelre beleent Henric van Kriekenbeek, ridder, zijn raad, met de gruit te Lobberich, die vroeger te Grafrath was, zoals diens vader Willem van Kriekenbeek die had, onder voorwaarde, dat de kerspels van Lobberich, Grefrath, Wankum, Hinsbeck en Leuth en Herungen nergens anders hun gruit mogen halen op pene van 5 mark brabants. Niemand mag in de kerspels vreemde bieren brengen of slijten. De graven en hertogen van Gelre hebben te Grefrath hun gruithof voor de kerspels Grefrath, Lobberich, Wankum, Hinsbeck, Leuth en Herongen. De inwoners van die plaatsen moeten, indien zij bier brouwen, daar hun gruit halen. In 1326 had Johan van Langenfeld als voogd van de kinderen van wijlen Willem van Kriekenbeck de gruit. Hendrik van Kriekenbeck verplaatst het gruithuis in 1357 naar Lobberich en in 1361 naar Hinsbeck.
Op 20 november 1357 verleent Eduard van Gelre aan Henric van Kriekenbeek, ridder, het hoog en laag gerecht van Nieuw-Kriekenbeek, waar die woont, met huis, hof en land, zoals dat omgracht is.
Hendrik heeft met Arnold en Willem van Baerle een vete met de stad Aken gehad, gezoend in 1358.
Op 24 januari 1360 ‘gudendaechs na sente agnetedach der jonfrouwen’ verklaart Heijnric van Crikenbeke, ridder, dat hij Heijnric van Baerloe, zijn neef, 40 oude gouden schilden zal betalen. Op 25 oktober 1360 verklaart Reinald III hertog van Gelre dat hij Hendrik van Kriekenbeck en diens erfgenamen zal stellen als drost van het ambt Kriekenbeck, in Viersen en in Venlo, zoals het ambt vanouds gelegen is, totdat de hertog 15.463 oude gouden schilden betaald zal hebben, die hij hem schuldig is gebleven volgens de laatste rekening, afgelegd in de raad en voor de vier hoofsteden. Hendrik zal Reinald bijstaan tegen Eduard van Gelre.
Kinderen:
1 Hendrik van Krieckenbeck van Baerle
685280 Elbert Evertsz van Eijll, sluiter en drost te Gelre, zoon van Evert van Eijll, geboren ca. 1365, overleden 1449-1452
Gehuwd met
685281 Margaretha van Oest, geboren ca. 1370, overleden 1452
In 1387 ‘des neesten vriedaichs na den heilighen Pallsche daghe’ verklaren richter en schepenen van Pont, dat voor hun gekomen zijn Henrich van der Voert en diens vrouw Hadewich van Kessel, die hebben verklaard te hebben verkocht aan Elbrecht van Eijle Everartssoen was, het goed dat geheiten is shertogenguet ende Beckersguet, zoals het in het gericht van Pont is gelegen. In 1390 ‘des neesten donredaichs na andaichs Petri et Pauli .. Apostolorum’ verklaren Henrich van der Voert, diens vrouw Hadewich en hun zoon Goedart, te hebben verkocht aan Elbrecht van Eijle Everartssoene, het goed geheten ‘des Hertoghenguet ende Beckersguet’ gelegen in het gericht van Pont.
In 1388 ‘op onser Vrouwendach to Boderijcker Marckte alsmen seecht Nativitas Marie Virginis’ verklaren Heinric Schincke van Nijedegghen en diens vrouw Alit van Raede, te hebben verkocht aan Elbert van Eijle Evertssoen al hun goederen en renten die zij hadden in het Drostampt van Gelre en de voogdij van Gelreland, waaronder de hof to Munster. Op 7 mei 1388 ‘op onss heren hemelvaertsdach’ voor Willem van Gulik, hertog van Gelre, en leenmannen Gherit, heer van Werdenberge, en Johan van Bijlant Johanszoon, draagt Heinrich Schenck van Nijdeggen, ridder, over aan Elbert van Eijle Evertszoon de hof toe Munster en verdere goederen in de voogdij van Geldern en in de gerichten Pont en Veert. In 1388 ‘des neesten donredaiches na Ons Heren Hemelsvaert alsmen in latine seecht Ascensio Domini’ verklaren Henrich van Kedijchem als een Vaicht ende een Richter en verde de gemeijne schepenen van Gelreland, dat voor hun gekomen zijn Henrich die Schenke van Nijedeghen en diens vrouw Aleijt van Rade, die verklaard hebben te hebben opgedragen aan Elbrecht van Eijlle de hoff tot Munster en verder alle goederen etc die zij hadden in de voogdij van Gelreland, zoals zij die plachten te leen te houden van de hertog van Gelre en graaf van Zutphen. Op 18 juni 1388 ‘des donresdags na viti martiris’ Alit van Raede, vrouw van Henrick Schinck van Nijedegghen, ridder, kwiteert Elbert van Eijl Evertszoon wegens ontvangst van 370 oude gouden schilden.
Op 24 mei 1390 ‘op sente Urbaensavonde des heijligen pauwes ende mertelers’ voor Henrich Hessel van Goch en Aleijt, echtelieden, verkopen aan Henrike den Meij, burger van Goch, ten behoeve van Jutte, oudste dochter van Elbrecht van Eijle Evertszoon, erf en goed c.a. genaamd to Coelen in de voogdij van Geldern in de honschap Seeveten. Op 26 mei 1390 ‘des neesten donresdaichs na urbani pape et martiris’ voor Wilhelm van Eijle, ridder, leenheer, en Didderic van Eijle Sanderszoon en Johan van Leut, leenmannen, verkopen Heinrich Hessel van Goch en Aleijt, echtelieden, aan Jutte, oudste dochter van Elbrecht van Eijle Everartszoon, het goed te Coelen in de voogdij van Geldern in de honschap Sevelen, leenroerig van Wilhem voornoemd.
In 1391 ‘des neijsten godensdage na Judica’ verklaren schepenen van Gelre, dat voor hun gekomen is Conraet van Broijckhusen, die verklaart heeft Elbert van Eijle Evertssoene de 19 malder kwijt te schelden ‘als sijn alderen gehadt hebben, ende sin suster Roelkens witlike wijf van Berenbroich was’ nog heeft, uit de hof te Munster.
In 1392 ‘des neesten donresdaichs na Martini Episcopus Hijenalis’ verklaren Wilhem van Stralen, richter, en Ludolf van Ponth en Peter Kerstiaen, schepenen van Ponth, dat verschenen is voor hen, Karle van Wijenhorst, die verklaard heeft te hebben verkocht aan Elbrecht van Eijle Everartssoen, het goed Cleijn Aleijden Kaestat en verscheidene stukken land.
Op 12 juni 1393 ‘des neesten donresdaichs na des heijligen sacramentsdach’ Johan van Pallant Diddericzoon en Griethe, echtelieden, en zijn oudste dochter Nesa bij zijn eerste vrouw Katherina, dochter van Johan van Wijenhorst, verkopen aan Elbrecht van Eijle Everartszoon het goed te Bornbeke in het gericht van Stralen. Op dezelfde dag oorkonden richter en schepenen van Pont en Veert over de verkoop door Johan van Pallant c.s. aan Elbrecht van Eijle Everardszoon van de goederen te Bonne, opper Langendonck, aen ghen Ende, ingher Horst, opper Tonborch en verdere stukken land. In 1393 ‘des neesten donresdaichs na des heijligen Sacramentsdach’ een kwitantie voor Elbrecht van Eijle Everartzsoene in verband met de koop van het goed te Bornbeke.
Op 13 januari 1394 verklaart Willem, hertog van Gelder en Gulik en graaf van Zutphen, bepaald te hebben dat de hof van zijn keukenmeester Elbert van Eijle Evertsoen opter Langendonck onder het gerecht van Pont voortaan vrij van schat en dienst zal zijn. In 1394 ‘op Sente Katharijnen avonde der heiliger Jonfrouwen’ verklaren Peter Kirstken die Jonghe, Peter Bouman, Henken Pauwe die alde, Lambert Kijmp, Arnt die Hertoghe ende Heinken Schroeder, als laten, dat Jacob Holtappel en Alet, zijn vrouw, van Elbert van Eijle Evertssoen ontvangen hebben ’toe lijfgewijnne’ ten eerste het goed ‘oppen Raede’ met toebehoren etc.
In 1395 ‘op alre heiligen avendt’ verklaren schepenen van Gelre dat voor hun verschenen zijn Derich ten Haeve en diens vrouw Jutke, die hebben verklaard dat zij aan Elbert van Eijle Evertssoene 7,5 Gelreschen heren Grate hebben verkocht.
Op 25 december 1397 ‘des neesten dinxdages na Sente Thomaes des heiligen Apostels’ legt Johan van Hoenselair, geheiten van der Velde, ridder, een verklaring af in verband met een som van 600 rijnse gulden die hij ’toe gestichtenisse mijnre capellen ten velde hadde gelacht ende gedaen ijn hant Johans up Gastendonck, Goissen Speden van Langenvelt, Hermens van Boijtberch en Elbers van Eijle Everssoen’ , waarvan hij aan hen weer 400 gulden leent.
Op 26 januari 1398 verklaart Aleijt van Berghe, dochter van Derijx van Berghe, en weduwe van Johan van Eijle ‘geheijten op Gastendunck’ van Elbert van Eijle Evertssun, namens de hertog van Gelre en Gulik 255 gulden ontvangen te hebben, die wijlen haar man had uitgegeven om de windmolen van Aldenkirken mee te melken.
In 1399 ‘des neesten guedendaichs na Halffasten alsmen in den Kijrken senct Letare Jherusalem’ verklaren Henrich Joijcrem, richter, en de gemeijne schepenen van Pont, dat voor hun verschenen zijn Henrich van Darth en diens vrouw Hadewich, die hebben verklaard te hebben verkocht aan Elbrecht van Eijle Everartzsoene een stuk land geheten dat Lange Velt. In 1399 ‘des dijnstaigs up Sent Mertijnsdach des heiligen Busschoffs indem Wijnter’ verklaart Goedart van Mirlar, bastaard, dat hij met toestemming van Herman van Lievendale des jungen, ritter, en diens broer Johan van Lievendale, 32 morgen land heeft verkocht aan Eilbert van Eijle Evertssone.
Op 13 februari 1400 ‘op sente Valtentijns avent’ zal Johan an Hoenselair genaamd van den Velde, ridder, Herman van Buetbergh, ridder, Goessen Speden, drost te Geldern, Johan Speden Johanszoon en Eijlbrecht van Eijl Evertszoon schadeloos houden wegens borg staan bij Evert van Wijenhorst, zijn zwager. Op 18 september 1400 ‘des neisten saterdag na sente Lambertsdach’ voor Goessen Spede van Langevelt, drost te Geldern, kwiteren Elbert van Eijle Evertszoon en Griete, echtelieden, voor 600 oude schilden die Elbert zou betalen als bruidsschat voor diens dochter Katherine, vrouw van Goessen. In 1400 ‘des neesten dages na Sente Bartholomeusdage Apostoli’ verklaren Johan van Steinhorst, voogd en richter, en de gemeijne schepenen van Gelreland, dat voor hun verschenen is Arnolt, heer te Wachtendonck, die heeft verklaard te hebben verkocht aan Elbert van Eijle Evertssoen, de hof gelegen in het kerspel van de ‘Alderkirchen ijngen Raem die is geheten Bachueshoff’ in de honschap van Steijnden. In 1400 ‘des sonnendages alsmen singt inder Vasten inder Heiliger Kirchen Reminiscere’ verklaart Willem, hertog van Gelre en Gulich en graaf van Zutphen, dat Elbert van Eijle Evertssoen ‘onse lieve Rait ende Cokenmeister’ zijn rekening heeft verantwoord voor de hertog en dat hij de rekening in orde heeft bevonden. Verder verklaart de hertog, dat hij aan Elbert schuldig blijft 851 ‘gude alde guldene schijlde’ en 45,5 heeren groiten, die Elbert meer had uitgegeven als ontvangen.
In 1401 ‘des neesten donredages na Sente Agnetendage der heiliger joncfrouwen’ verklaren richter en schepenen van Pont, dat voor hun verschenen zijn Engelbert van Oirsbeke die jonge, ritter, en zijn vrouw Fije, dochter van wijlen Wolter van Voshem, die verklaard hebben te hebben verkocht 6 morgen land in het gericht van Pont, aan Elbert van Eijle Evertssoen en diens vrouw Grijte. Tevens verklaren zij, samen met Johan van Voshem bastert heren Sanderssoen, Rutger van Tatem en Wilhem Kijnt, hen schadeloos te houden.
In 1420 ‘op sente Quirijnsavende’ zeggen schepenen van Stralen dat voor hun verschenen zijn Henken Offerman en diens vrouw Nese die hebben ‘verteghen ende vertijen op alle alsulke cledinghe als oen here Herman van Lievendaill toegesacht ende gelaifft solde hebben vanden goede Yn gen Rade, ende hebben voirt vur oen ende oer erven jonfrow Grieten van Eijll ende Elbert van Eijll oeren soen ende oer erven gentslich dair van quijtgescholden’. In 1420 ‘op sente Anthonis avont des Heugen Marscalcx’ zeggen schepenen van Gelre dat voor hun gekomen zijn Ludolph Buweman en diens vrouw Mechel, die hebben verklaard dat zij een stuk erf, bij de Veerterpairten gelegen, hebben verkocht aan Elbert van Eijle Elbertssoen (?) en diens vrouw Margriet.
Op 22 november 1438 ‘des manendags nae sent Matheusdage des heiligen apostels ende evangelisten’ stellen Goessen Spede en Kathrijn van Eijle, echtelieden, dochter van Aijlbert en Margarieta, zich tevreden met het goed te Bucstegen te Pont als erfenis van genoemde ouders in plaats van 200 oude gouden schilden en schelden hun zwager / broer Eijlbert van Eijle die som kwijt.
In 1449 ‘des neisten vridaghes na Onser Liever Vrouwendage visitatio’ verklaart Elbert van Eijll, drost te Gelre, dat hij naar vrouwelijk tuchtrecht zijn vrouw Margriete van Oest heeft getuchtigd ‘an den haeve geheiten die hoff op ger Langendonck … mijt der laetschap ende laten … ende aen die moeien toe Melzen mijtten laten … mijt gewijn gewerff ende mijt Thijns’. In 1449 ‘ipso die abini martiris’ verklaart Teilman van Eijl Elbertzsoen af te zien van zijn kindsdeel in de goederen van zijn ouders, op voorwaarde dat zijn broers Elbert, Henrick en Johan van Eijll hem na de dood van zijn ouders jaarlijks 40 malder rogge zullen betalen.
Op 8 september 1452 ‘op Onser Lieven Vrouwendach nativitatis’ verklaart Arnold, hertog van Gelder en Gulik en graaf van Zutphen, dat hij aan Johan van Arendale, heer te Well, raad en maarschalk, het kasteel en de stad Gelder, met het land, drostambt en voogdambt dat daarbij hoort, verpand heeft, omdat deze laatste elfhonderd overlandse keurvorsten Rijnse guldens voorgeschoten heeft ter aflossing van een schuld aan Griet van Oefft, weduwe van Elbert van Eijle, in zijn leven drost te Gelder. Op 3 november 1452 ‘des vridages nae alreheiligendach’ zijn de huwelijkse voorwaarden opgesteld tussen Gaert van Wijenhorst Willemszoon en Elijsabeth van Eijll, dochter van wijlen Elbert en Margriete van Oest. Op 14 februari 1454 ‘opp Sente Valentijnsdaige’ zijn de huwelijkse voorwaarden opgesteld tussen Johan van Bellickhaven Derixssoen en Aleide van Eijll, dochter van wijlen Elbert van Eijll en van Margarieta van Oeste.
Op 11 januari 1455 ‘des saterdahes nae Dertiendach virg’ de acte van scheiding en deling tussen Elbert en Telman van Eijll, broers, zonen van wijlen Elbert van Eijll en Margarieten van Oeste.
In 1466 ‘dess saterdage nae den Sonnendage votem Joconditatis’ verklaart Goebbelinus Castmeister ind dienre nu ter tijt dess hoegelaeffden marschalcks des guede Sunt Hubrechts dat Elbrecht van Eijll en diens vrouw Margarita, beiden zaliger, hebben gegeven ten eeuwigen dage toe, Gode ten eenre, 7,5 vlaamse plack, op het goed geheten op Langendonck te Pont gelegen.
Uit dit huwelijk:
1 Jutte van Eijll
2 Maria van Eijll, non in het Onze Lieve Vrouwe Munster te Roermond
3 Christina van Eijll, non in het Onze Lieve Vrouwe Munster te Roermond
4 Katharine van Eijll. Gehuwd < 18 september 1400 met Goessen Spede van Langevelt, drost te Geldern, raad van de hertog van Gelre
5 Tilman van Eijll, overleden > 1 maart 1449
685286 Willem van Broeckhuijsen, ridder (1377), heer van Broekhuizen, Loe en Ingher Walacken (1382-1412), heer van Spraland en Oostrum (1384), heer van Geijsteren, heer van Grebben (1407-1415), heer van Wickrath (1388), heer van Waardenburg (1401-1415), erfhofmeester van Gelre (1390-1415), zoon van (?) Johan van Broeckhuijsen en Bele van Engelstorp, geboren ca. 1350, overleden 1412-1415
Gehuwd met
685287 Agnes de Cock van Weerdenburg, dochter van Gerard de Cock van Weerdenburg en Henrica van Culemborg, geboren ca. 1360, overleden > 8 maart 1429
Links het zegel van Willem van Broekhuizen op 30 april 1380. Schildhoofd 5:4 hermelijnstaartjes, schildvoet leeg. Diameter 25 mm (Bron: Algemeen Rijksarchief Brussel, Charters Brabant nr 5653). Recths het zegel van Agnes de Cock van Waardenburg op 22 juli 1415. Diameter 25 mm (Bron: Archiv Schloss Haag, Urk).
Op 4 oktober 1371 ‘saterdages nae sente remeijssdach’ oorkonden Seger van der Egeren, zoon van Heinrick van den Egeren, ridder, Johan van Broichhuijsen Segerszoon, ridder, Sijbrecht van Blijtterswick en Seger van Broichusen Wilhelmszoon, schuldig te zijn aan Wilhelm van Broechusen, ridder, 91 gouden dubbel brabantse moutons op Vastenavond eerstkomend te betalen. Bij verzuim op manen van schuldeiser in Venlo in herberg in leisting te gaan of een knecht met een paard in hun plaats. De schuldeiser mag ook een knecht en paard op kosten der schuldenaars in die herberg laten teren. Bij niet betaling na 4 nachten na de termijn mag de schuldeiser het geld winnen bij de lombard op kosten van schuldenaars zonder dat schuldenaars uit leisting mogen gaan. De schuldenaars zegelen.
Op 11 juni 1374 oorkonden Willem van Broijchusen, ridder, en Loef van Issem, knape,schuldig te zijn aan Scijlling van Kessel 24 brabantse dubbele gouden mottoenen. Bij nalatigheid in betaling zullen zij in Kessel in herberg in leisting gaan. Scijlling mag dan het geld opnemen bij de lombard op kosten van de oorkonders.
Op 23 augustus 1375 ‘op bartholomeusavond’ belooft Daniel van Apelteren, ridder, het Huis Spralant of de hof waar het Huis op staat aan Willem van Broichuijsen, ridder, over te geven voor Allerheiligen. Op 8 december 1375 verpanden Daniel van Apeltern en diens echtgenote Wilhelmina, Spraland en Oostrum aan Willem van Broekhuizen voor de som van 1200 oude schilden. Aanvankelijk zou het pandschap binnen elf jaar worden afgelost, maar daar dient, geleten op de bronnen van na 1374, getwijfeld te worden. Pas op 21 februari 1384 verkoopt Daniel de heerlijkheid voor 2600 oude schilden aan Willem, inmiddels heer van Broekhuizen. Kennelijk zien Daniel en Wilhelmina geen kans meer om het pandschap in te lossen. Op 15 maart 1402 beleent Reinoud, hertog van Gelre, met ‘dat hoigericht tot Bruchusen ende die heerlicheiden van Spralant ende van Oestrom’. Rond 1406 is er een misverstand ontstaan tussen de heer Willem van Broekhuizen en Reinoud, hertog van Gelre, over de heerlijkheid en het hoge gericht van Spraland en Oostrum. Op welke gronden hertog Reinoud bepaalde rechten en aanspraken kan doen gelden, is niet duidelijk. Maar hertog Reinoud bevestigt op 8 september 1406, na overleg met zijn Raad, ridders, knechten en andere onderdanen, dat de heerlijkheid en het hoge gericht aan heer Willem van Broekhuizen toekomt, met uitzondering van ‘manschap, clockenslag ende bede’ die de hertogen van Gelre van ouds toebehoort.
Links Kasteel Broekhuizen rond 1936. Het is niet bekend hoe het kasteel er in de Middeleeuwen uit heeft gezien, wel dat er rond 1473 een woontoren is gebouwd. In de loop der eeuwen werd het huis uitgebreid, onder andere met een woonvleugel. De woonvleugel is in de 18e eeuw vervangen door een nieuw herenhuis. De toren bleef daarbij behouden. Door leegstand raakte het kasteel in verval, tot het in 1936 is gerestaureerd. Het huis en de andere gebouwen zijn in 1944 grotendeels verwoest, maar een deel van de toren stond nog overeind. Het huis is vervolgens grotendeels gesloopt en in 1990 zijn de laatste resten omgetrokken.
Op 25 november 1377 beleent Willem van Gulik, hertog van Gelre, Willem van Bruchhusen, ridder, erfdrost, hofmeester en raad, met de Gelderse weerd in het kerspel Gendt wegens 100 pond kleine penningen, die Bruchhusen wegens het ambt van erfdrost en hofmeester van Gelre in leen houdt, losbaar door de hertog met 100 pond. Getuigen is onder andere Arndt van den Gruijthuijs. Op 2 juli 1379 ‘des tweiden dachs in den braemaent’ is Wilhelm van Broeckhusen als ridder van Gelre getuige bij het verzoek om vonnis tussen de dorpen en kerspels van Swalmen en Asselt, aanleggers, contra de kerspels en dorpen van Echt, Besel en Vlodrop, verweerders, over de vraag of de dorpen van Swalmen en Asselt schatplichtig zijn zoals de andere dorpen. Op 3 januari 1380 sluiten Aartsbisschop Frederik van Keulen en Willem, oudste zoon van Gulik, hertog van Gelre, een vriendschapsverdrag dat zal duren tot Pasen over 4 jaren. Geschillen worden beslecht door Arnold van Alpen, ambtman te Rheinberg, en Engelbert van Orsbeck, ambtman te Kempen, en Sander van Vossem, ambtman van Straelen, en Willem van Broekhuizen, ambtman van Geldern. Op 5 september 1380 is Willem van Broekhuizen aanwezig te Ravenstein bij de overeenkomst tussen Wenceslas van Bohemen, hertog van Brabant, en Willem van Gulik, hertog van Gelre, inzake tolrechten en de weduwegift van Maria van Brabant, hertogin-weduwe van Reinald III, hertog van Gelre.
Op 13 augustus 1381 oorkondt Bernd van Egher, kanunnik te Luik, dat hij Willem heer van Broekhuizen, ridder, uit bijzondere vriendschap, het erf en goed Wallach met hoge en lage justitie heeft overgedragen. Berndt houdt levenslang daaruit een rente verworven van de vrouwe van Loe. Bernd vraagt de graaf van Kleef om Willem met het goed te belenen.
Op 15 november 1385 is Willem van Gulik, hertog van Gelre, tot overeenstemming gekomen met Willem, heer van Broichusen, raad en hofmeester, over 700 oude gouden schilden, die de hertog hem nog schuldig is. Willem zal de verschrijving op de tol te Zaltbommel terug geven en de hertog zal Willem en diens vrouw Agnes jaarlijks een lijfrente betalen van 70 oude gouden schilden op beider leven, gaande uit de tol te Nijmegen. In 1385 voor 24 november, verklaart Willem van Gulik, hertog te Gelre, dat Karle van Hontseler Goessensoen hem de brieven heeft gegeven, die Willem van Bruechusen, eertijds ambtman te Geldern, had wegens Kerstiaen Moerlants. Hij zal hem deswege schadeloos houden. Op 19 augustus 1388, bij de kapel van St Nicolaas in het land van Kempen, is Willem, heer van Broekhuizen, getuige van belening van Willem van Gulik met de Keulse lenen door Frederik, aartsbisschop van Keulen. Op 25 september 1388 wordt Willem van Broekhuizen beleent met Wickrath.
Op 7 november 1390 koopt Willem, heer van Broekhuizen, van Jacob heer van Mierlar en Mijlendonk en diens vrouw Johanna van Broekhuizen, zuster van Willem, het erfhofmeesterambt van Gelre. In 1397 oorkonden Wilhem, heer te Breuchusen, ridder, Heijnrijck, heer te Wickeraede, ridder, Johan van Kessel, ridder, Mathijs van Kessel, ridder, Zibrecht heer te Blitterswijck, Johan Wilhelmsz van Bruechusen, als scheidslieden dat zij gescheiden hebben de nalatenschap van Dirck van der Donck tussen Nese, zijn weduwe, en hun kinderen Claes, Johan, Dirck, Lijsbette en Griete.
Op 21 februari 1402 beleent Reijnolt, hertog van Gulik en Gelre, Wilhelm van Broechusen, ridder, raad, met het erfdrost en erfhofmeesterambt van Gelre, met de rente van de weerd genaamd de Gelderse Weerd in het kerspel Gendt groot f 100 kleine penningen ’s jaars volgens de brief van hertog Willem van Gelre. Op 16 augustus 1402 schrijft Sander Vinck Sanderszoon de stad Keulen, dat hij niet met hulp van Willem heer te Broekhuizen, goederen van Keulse burgers heeft afgenomen.
Op 9 juni 1403 ‘des neesten manendages vor sunte margaretendach’ oorkondt Willem, ridder, heer te Bruijchusen, dat Derick van der Donck, zoon van Wijlen Derick, overdraagt aan zijn broer Claes van der Donck, al zijn erfenis van hun vader Derick en de komende erfenis van hun moeder Nese, gelegen in de parochie Zevenhem, leenroerig van de oorkonder. De oorkonder beleent Claes. Aanwezig en medezegelaars de leenmannen van Willem: Johan van Bruijchusen genaamd van der Gonden en Johan van den Bulck.
Het is niet duidelijk op welke wijze de heerlijkheid Geijsteren in bezit van de familie Van Broekhuizen is gekomen. Het vermoeden bestaat dat het kasteel door Willem, heer van Broekhuizen, tussen 1360 en 1398 gekocht is van de Van Boetzelaers. Op 1 april 1404 regelt Johan van Broekhuizen, pastoor van Geijsteren, in opdracht van heer Willem van Broekhuizen, een schenking aan het klooster van de Regulieren orde te Goch. Het is aannemelijk dat de heerlijkheid Geijsteren dan al aan de familie Van Broekhuizen toebehoort.
Op 13 juli 1407 verpandt Willem van Wevelinhoven de heerlijkheid Grebben voor 3000 rijnsguldens aan Willem heer van Broekhuizen. Dit pandschap vererft na de dood van Willem van Broekhuizen in 1415, aan diens dochter Henrica van Broekhuizen. Op 11 september 1409 ‘des woensdages na onser vrouwendach nativitas’ erkennen Willem, heer tot Broechusen, en Agnese, vrouwe tot Broechusen en Werdenberch, door Heer Hubrecht, heer van Culenborch etc, voldaan te zijn van hetgeen hun moeder Henric van Culenborch, vrouwe van Weerdenberch, aanbestorven was van haar broeder heer Jan, heer van Culenborch etc.
Op 16 april 1410 oorkonden Johan van Broeckhuijsen, Johan van den Vonderen, Geraert Duvell, Johan Huben, Johan Gochman, Johan Boens en Johan van den Heijthoeven, schepenen te Oostrum, dat hun Heijnrick Henselman van Venraede, priester, overgedragen heeft aan abdis en convent van Onze Lieve Vrouw te Roermond 4 malder rogge ’s jaars Venlose maat, waarvan hij 1 malder kocht gaande uit Jacop Ruele ’s land etc. Namens de schepenen die geen zegel hebben zegelt Willem heer te Broekhuizen en Oostrum.
Op 3 november 1411 ‘op Sinte Huijbrechtsdach des heijligen bischops’ sluiten heer Wilhelm van Broichuijssen en Willem van Kessell huwelijksvoorwaarden voor Wilhelm van Kessell voornoemd en Gherrit, dochter van heer Wilhelm, die een medegave zal ontvangen van 1000 oude schilden, welke som door heer Wilhelm en zijn vrouw Agniese wordt gevestigd op de heerlijkheid Waerdemburch, en half betaald zal worden door Johan, heer tot Waerdemborch.
Op 17 maart 1412 heeft Reinald IV, hertog van Gelre, 75 oude schilden wegens de gruit te Venlo verpand aan Willem, heer te Broekhuizen. Hij spreekt de stad Venlo vrij van hetgeen zij aan Willem zullen betalen en vergunt de stad het pand te lossen, indien de hertog dat binnen zekere tijd niet zelf doet. De hertog mag de gruit weer van de stad inlossen. Getuigen zijn Johan Schellart van Obbendorp en Engelbert van Oirsbeeck, ridders.
Op 22 juli 1415 vindt de boedelscheiding plaats tussen de kinderen van Willem, heer van Broekhuizen, en hun moeder Agnes van Waardenburg. Zijn zoon Willem van Broekhuizen erft het ‘haefmeijsterampt des lands van Gelre mit sijnen toebehoeren. Ende dairtoe sal hebben die voirgenoemde Willem dat huijs ende slot tot Geijsteren mitter heerlicheit Orle, Oestem mitten heerlicheden ende kijrcgiften nijet uitgescheijden dan die gudijnge die sijnen bruderen dair an bewesen sijn in deze maechgesceijt. Voirt is gevoirwert dat Willem vurscreven hebben sal alle leen, leenman, kormede die tot desen vurscreven heerlicheden gehoren’. Sweder Willemszoon van Broekhuizen, in 1415 meerderjarig, ontvangt uit de erfenis van zijn vader de korentienden van Swolgen en Broekhuizenvorst, de hof Op ter Stockt te Broekhuizen, de hof Op ter Holl te Well, de halve tol te Venlo, 4 malder rogge ’s jaars te Blitterswijk. De tienden en de hof Op ter Stockt worden leenroerig aan Huis en heerlijkheid Broekhuizen.
Op 11 december 1451 oorkonden Henrick van Meer, ridder, heer te Weerde, Johan van Arendaell, ridder, heer te Well, Johan van Broekhuizen, heer te Wickrath, Elbert van Alphem, heer te Honeppel, Derick Schenck van Nijdeggen, heer te Afferden, Karel Spede, heer te Meerlair, Johan Tengnagels van Meerwijck, Johan van Breempt, Johan van Efferen, Henrick van Meerwijck, Willem Kelner en Willem Spaen, dat Anna van der Straten, weduwe van Johan van Broekhuizen en haar kinderen en schoonkinderen Gaedert van Harve, Adriaen van Broekhuizen, Staes van Broekhuizen, Goeswijn Stecker, Frederik van Rutenbesch, Willem van Kessel, Gerard en Johan van Broekhuizen, gebroeders, en Agnes en Margriet, gezusters, kinderen van wijlen Alaert van Broekhuizen, scheiding en deling gemaakt hebben van de nalatenschap van Johan van Broekhuizen.
Uit dit huwelijk:
1 Elisabeth van Broeckhuijsen, abdis van het klooster ’s Grafenthal, overleden 8 april 1469
3 Gerarda van Broeckhuijsen. Gehuwd in 1411 (huwelijkse voorwaarden 3 november 1411) met Willem van Kessel, heer van Kessel
4 Willem van Broeckhuijsen, heer van Geijsteren, Oirlo en Oostrum (1415), heer van Waardenburg (1415-1428), erfhofmeester van Gelre, drost van het ambt Kessel en Horst (1424), overleden 1428
5 Henrica van Broeckhuijsen. Gehuwd in 1418 met Godart van Harff, landdrost van Gulick (1418-1468), heer van half Geijsteren (1451-1465)
6 Johan van Broeckhuijsen, heer van Loë (1405), heer van Geijsteren, Spraland en Oostrum (1429), erfhofmeester van Gelre (1427), drost van het ambt Kessel en Ter Horst (1431), overleden 17 december 1450 in het Heilige Land. Gehuwd ca. 1430 met Anna van der Straeten, vrouwe van Wissen, overleden 1468
7 Hubrecht van Broeckhuijsen, overleden 1443-1451. Gehuwd in 1405 met Mechtelt van Brempt
8 Sweder van Broeckhuijsen, plaatsvervangend ambtman van Kessel (1428-1431), overleden 1437-1451. Gehuwd met Bela van Walhusen
685288 Arnold van Ghoor, ridder, heer van Ghoor, Aldenghoor, Poll, Panheel, Meijel en Mierlo, zoon van Daniël van Ghoor en Catharina van Amstel, geboren ca. 1350, overleden 1416-1417
Gehuwd met
685289 Catharina van de Weijer, dochter van Gilles van de Weijer en Lette van Lissingen, overleden < 9 februari 1433
Afbeelding links Kasteel Aldenghoor in 1893.
Arnold strijdt in 1371 in de slag van Baesweiler aan de zijde van de Brabanders. De slag gaat tussen de hertogen van Gelre en Gulik enerzijds en het hertogdom Brabant gesteund door Namen anderzijds. In 1371, ten tijde van de Honderdjarige oorlog, zwerven in het gebied tussen Rijn en Maas grote groepen huurlingen rond die het land onveilig maken. Nadat Franse huurlingen Brabantse kooplieden op Guliks grondgebied beroofd hebben, weigert Willem, hertog van Gulik, een schadevergoeding te betalen aan Wenceslaus, hertog van Brabant. De hertog van Gulik beschermt de huurlingen en neemt er zelfs enkelen in dienst. Hierop besluit de hertog van Brabant zijn gram te halen. Gesteund door Willem I, graaf van Namen, trekt hij ten strijde tegen Gulik. De hertog van Gulik roept daarbij de steun in van zijn zwager Eduard I, hertog van Gelre. De troepen treffen elkaar in augustus 1371 bij Baesweiler, iets ten noorden van Aken. Aanvankelijk zijn de Brabanders aan de winnende hand, totdat op 22 augustus de Geldersen op het slagveld verschijnen. De Brabanders kunnen niet tegen de Geldersen op en worden teruggedreven. De slag eindigt met het gevangennemen van de hertog van Brabant en de graaf van Namen. De hertog van Gelre sneuvelt in de strijd. Ook Arnold wordt gevangen genomen en ontvangt in 1374 een schadeloosstelling van 972 moetoenen.
In 1387 doet Arnoud van Ghoor afstand van zijn rechten in Altena ten behoeve van zijn broer Jan van Ghoor. Arnold zegelt met drie jachthoorns, zonder barensteel, in het hart van het schild gebroken door een ster.
Op 11 juni 1400 verklaren Daniel, Willem en Johan van Gore, gebroeders, dat aangezien zij aan het Kartuizerklooster te Roermond een derde gedeelte van de korentiende en smalle tiende te Helden hebben verkocht, zij het klooster vrijwaring verlenen tegen aanspraken van derden. Als medeborgen treden op Arnoldt, heer te Goer, Dederic van Oijst, Matthijs van Kessel, ridder, Wijnmaer van Zurs en Johan Trippart van Thoren die in het voorkomende geval te Roermond in leisting zullen gaan. Op 24 augustus 1406 ‘op sent Bartholomeusdagh des heijligen apostels’ verklaren Daniel, Willem en Johan van Gore, gebroeders, dat aangezien zij aan het Kartuizerklooster te Roermond een derde gedeelte van de korentiende en smalle tiende te Helden hebben verkocht, zij het klooster vrijwaring verlenen tegen aanspraken van derden. Als medeborgen treden op Arnoldt, heer te Goer, Matthijs van Kessel, ridder, Johan van Baexen en Johan Trippart van Thoren die in het voorkomende geval te Roermond in leisting zullen gaan.
Op 23 juni 1405 is Arnold, heer te Goor, medezegelaar bij de verkoop door Jacob van Leute van de bezittingen in de heerlijkheid Leut en Mesewijck aan de zonen van de overleden Willem van Vlodrop. Op 15 juni 1408 is Arnolt, heer te Goer, als leenman aanwezig bij de overdracht van de hof zer Voirt met 18 bunder land en 16 malder rogge erfpacht uit het goed van Saen van Oerle te Kelpen, van Willem, heer van Horn en Altena, aan Johan van Osen en Lijsbeth, echtelieden, wegens trouwe dienst.
Op 18 oktober 1408 oorkonden Lambrecht van Goer, bastaard, richter, en schepenen van Poll, dat Arnold, heer te Goer, ridder, aan Goderd van Vlodrop, ridder, voogd te Roermond, en Sophie van der Nuwerstat, echtelieden, overdraagt ten behoeve van de kinderen van wijlen hun zoon Willem van Vlodrop, een erfrente van 10 malder rogge Wessemer maat ten laste van de molen van Panheel, genaamd tot Aerwinckell. De laten van de molen blijven maalplichtig. Zegelaars zijn de richten en namens schepenen die geen zegel hebben, Arnold heer van Goer, ridder, en diens zoon Johan van Goer. Op 24 juni 1411 verklaart Arnold heer van Ghoor, borg te zullen staan voor de abdis van Munsterbilzen wegens eventuele schade door erfgenamen van Aleijde van Roede, weduwe van Gerard van Doerne genaamd van den Bonghart.
Op 2 februari 1417 delen Johan, Willem en Daniël van Goor, gebroeders, en Kathrijne van de Wijer, vrouwe te Goor, hun moeder, en Kathrijne en Aleide van Goor, gezusters, nonnen te Bilsen, en Johanna van Goor, hun zuster, de ouderlijke erfenis. De vrouwe behoudt levenslang Huis en hof ten Wijer met molen, panhuis, cijns, keurmeden. De hof te Lotbroek zal men verkopen en uit de opbrengst wordt de schuld van 2400 rijnsguldens aan Johan van Hoekirken betaald die op Wijer rust. Verder ontvangt Johanna 500 rijnsguldens voor haar kindsdeel. Johan krijgt Huis te Goor in het Maasland en de heerlijkheid Pol en Meijel. Het zal daaruit aan zijn tante, de vrouwe van Asten 1500 rijnsguldens schuld betalen. Willem erft het riddergoed ter Weijer onder Heerlen, na de dood van zijn moeder, de hoeve Lotbroek onder Hoensbroek en die van Mooker Oe. Hij betaalt daaruit 500 rijnsguldens. Willem is na de dood van zijn broer Jan heer van Ghoor, Vronenbroeck en Meijel. Daniël krijgt de hof te Ophaven in het land van Borne, de goederen te Sittard, Geleen en Susterseel en de renten en cijnsen van Poll en Panheel. Katherina en Aleijt een lijfrente van 17 malder rogge uit de hof te Hulhave en in het land van Wassenberg 15 malder en uit het goed the Gleene 9 rijnse guldens. Na de dood van de moeder ontvang Willem de hof te Wijer en zal daaruit zijn broers betalen. De-dingslieden zijn Gerard van Vlodorp, ridder, erfvoogd te Roermond, Lizabette van de Wijer, vrouwe te Leute, Claes van der Donck en Lamken van Goor, bastaard. Op 9 februari 1433 ‘des neesten maendagh nae onser liever vrouwenlichtach’ verklaren Johan en Daniël van Ghoer, gebroeders, bij transfix dat hun broer Willem van Ghoer hun 1500 rijnsguldens heeft betaald die hij schuldig was na de dood van hun moeder. Medezegelaar is hun neef Johan van Ghoer Lambrechtzoon.
Uit dit huwelijk:
1 Johan van Ghoor, heer van Ghoor, Poll, Panheel en Meijel
2 Willem van Ghoor, ridder, heer van Vronenbroeck en Meijel, drossaard van het land van Horn (1417), overleden > 24 juli 1457. Gehuwd met Beatrix Schellart van Obbendorp, overleden > 24 juli 1457
4 Katharina van Ghoor, non te Munsterbilsen, overleden > 1462. Gehuwd met Godhard Dobbelstein van Doenrade, overleden > 1462
5 Aleijt van Ghoor, non te Munsterbilsen, overleden > 10 juni 1428. Gehuwd met (huwelijkse voorwaarden 15 september 1419) met Goswin Begijn, ridder, overleden < 23 juni 1427
6 Johanna van Ghoor, overleden > 12 mei 1455. Gehuwd met Godhard van Bocholtz, overleden > 12 mei 1455
685290 Alard Vlecke van Caldenbroeck, heer van Caldenbroeck (1394), zoon van (?) Vlecke van Beke, overleden < 15 juni 1414
Gehuwd met
Op 11 januari 1394 ontvangt Alart Vleck ‘dat huijs tot Caldenbroick’ in leen van Willem van Gulik, hertog van Gelre. Gertrudis is op 15 juni 1414 beleend met het Huis Kaldenbroek en de hof te Lomm, als erfgename van haar vader, behoudens haar moeder Lijsbeth den lijftocht.
Op 4 december 1401 ‘de sonnendage na Sente Andries dach’ draagt Aleit van Baersdonck, echtgenote van Willem Brant van Brede, damen met de door haar gekozen voogd, de hof te Lomme met de laten en pachten tussen de twee beken te Arssen op aan de hertog van Gelre, die hierna Alart Vlecke van Kaldenbroike en zijn erfgenamen ten overstaan van de getuigende leenmannen Herbaren van Lewen en Sander van Kondichoven, ridders, hiermee beleent ten Zutphense rechten, met 1 pond te verheergewaden. Na de dood van Alart verkrijgt zijn echtegenote Elisabeth het vruchtgebruik.
Uit dit huwelijk:
2 (?) Vleck van Caldenbroeck. Gehuwd met Guedeken van Eijll
685292 Sibert van Kessel, ridder, heer van Kessel, zoon van Mathijs van Kessel op ’t Oever en Catharina NN, geboren ca. 1370, overleden < 10 mei 1440
Gehuwd (huwelijkse voorwaarden 12 december 1395) met
685293 Bela van Groesbeek, dochter van Dederick van Groesbeek
Op 12 december 1395 ‘zondag voor St Lucia’ zijn de huwelijkse voorwaarden opgesteld tussen Sibrecht, zoon van Mathijs van Kessel op ’t Over, ridder, en Catharina, en Bela van Groesbeek, oudste dochter van Dederick. Sibrecht krijgt een hoeve te Hinsbeck, een hoeve te Grefrath en 25 paar koren uit de tiend te Kessel. Bela ontvangt 2600 Gelderse guldens. Magen en huwelijksvrienden zijn Johan van Broeckhuijsen, Jan heer van Kessel, neef van de bruidegom, Seger van Groesbeek, ridder, heer te Hoemen, Werenbrecht, heer te Ubbergen. Op dezelfde ‘sonnendachs voer sencte luciendach’ verklaart Dederick van Groesbeck dat hij Sijbert van Kessel binnen een jaar na voltrekking van het huwelijk met zijn dochter Bela van Groesbeck, 2600 Gelderse guldens zal geven. Mathijs van Kessel zal zijn zoon Sijbert in bezit stellen van de hof te Hijnsbeck en die te Grefrath en van de goederen van Mathijs’ moeder zijn hij Sijbert en Bele voorzien van 25 paar koren ’s jaars uit de tiend te Kessel.
Op 5 mei 1403 stellen Zibert van Krikenbeke en Jutte, echtelieden, als borgen voor de verkoop op 6 april 1403 van het Brabanssche goed te Vissel, Zibert van Kessel, zoon van Mathijs, ridder, Zibert van Sprinckenhave en Peter Meel, bijzonder ter verzekering van afstand later door de minderjarige Reijnalt van Krikenbeke. Op 12 juli 1414 staat Siwert van Kessel borg bij de pacht van de hof te Niederarmern door Johan van Boicholt Gerritzoon.
Op 3 februari 1410 is Sibrand, zoon van heer Matthijs van Kessel, beleend met een woning met 40 morgen land en 9 mannen met laten en toebehoren in het land van Kriekenbeek, bij overdracht door Jan van Knabbichuzen voor Jutte, dochter van heer Gijsbert van Kriekenbeeck, diens vrouw. Op 2 september 1416 lijftocht voor Bele, gehuwd met Sibrand van Kessel. Op 15 september 1424 Sibrand van Kessel heer Matthijsz met lijftocht van Bele. Op 10 mei 1440 Sibert van Kessel Sibrandsz niet te verzuimen en Gerard Haeck, zijn voogd, mag de achterlenen uitgeven.
Op 25 januari 1416 ‘up sent pauwelsdach conversionis’ oorkondt Egbert van Montfort, leenheer, dat voor zijn leenmannen Tijlman van Eijle, en Willem, bastaard van Johan van Krieckenbeck, ridder, door Mathijs van Kessel, ridder, en Sijbrecht van Kessel, diens zoon, verkopen aan Johan van Wijlre en Bertte, echtelieden, de scholastertiend te Kessel, leenroerig aan Egbert Pelgrim van der Kuijlen als man van Margrijete, dochter van Mathijs van Kessel, die met verkoop instemt. Vervolgens verklaren Mathijs van Kessel, ridder, en zijn zoon Sijbrecht van Kessel, aan Johan van Wijlre en Bertte, echtelieden, te verkopen de scholastertiend te Kessel, waarvan de hertog ook een helft bezit en de roodtiend, die als geheel hertogelijk goed is en waarvan Mathijs en Sijbrecht slechts 6 paar koren ’s jaars mogen heffen. Hun neef Willem van Kessel heeft de scholastertiend en de 6 paar koren in blijvende pacht tegen 25 paar koren ’s jaars. Mathijs en Sijbrecht dragen dat recht over aan Johan.
Op 24 juli 1427 ‘op sent Jacopsavent apostoli’ verklaart Heinrich van Kessell genaamd Roffart dat hij een jaarrente van 10 malder rogge op zijn hoeve Nederhoven, gelegen te Offenbeck, heeft verkocht aan Thijs van Biesell Goebell Kupers soin met toestemming van Sibrecht van Kessell, de leenheer, en dat hij deze jaarrente zal betalen aan Thijs Rijckarden. Betaalt hij niet dan vervalt de hoeve aan deze Thijs Rijckarden. Op 28 juni 1430 ‘op sinte Peter inde Pauwelsavent apostolorum’ verklaart Roffart van Kessell dat hij de hoeve te Offenbeicke ontvangen heeft van Sijbrecht van Kessell ten behoeve van hemzelf en van Thijs Kupers van Besell.
Uit dit huwelijk:
2 Hillegonda van Kessel, kloosterlinge te Munsterabdij
3 Wilhelma van Kessel, abdis in de Munsterabdij
4 Christina van Kessel
5 Bela van Kessel, kloosterlinge in Keiserbos
6 Mechtildis van Kessel, priorin in Burscheid
7 Margaretha van Kessel van Wambeeck
8 Catharina van Kessel
9 Theodora van Kessel. Gehuwd met Johan van Dript
10 Fredericus van Kessel
Op 21 oktober 1459 ‘opter heiliger Elffdusent Meegdendach’ zijn de landerijen van Johan opten Zande belendend aan het hooiland en het bos in Hatenbosch, gelegen in Oesterbroick.
Kinderen:
1 (?) Reinier van den Sande
685312 Elijas van Wede, leenman van de heer van Egmond en IJsselstein, tijnsmeester van de bisschop (1412, 1416), zoon van Elijas van Wede en Christina NN, geboren ca. 1375, overleden < 14 september 1442
Gehuwd met
685313 Deliana Lubbert Francken , dochter van Lubbrecht Vranken
Op 13 februari 1396 ‘op zinte Valentiins avont’ oorkondt Goede Vrederix zone, bisschoppelijk schout in de maalschap van Wede en Emmijnglar, dat ten overstaan van hemzelf en van Herman Caerman Jans zone, Zegher van Emelar, Albert Maes zone, Jan Herman Ludemans zoens zone, Jan Caerman Wouters zone, Meijnse van der Berch, Lubbert Caerman Rijcouts zone en andere malen en landgenoten van Wede en Emmijnglar Ghisebert Ghisen zone en diens zoon Ghisebert van den Veen hebben opgedragen in eigendom aan Jacob Nenninc, ten behoeve van Katherijne, vrouw van Gheriit Everts zoen hun erf aldaar, dat Ghisebert Ghisen zone voornoemd had ontvangen van Hughe van den Veen, Wouter Onstede, Jan Caerman Wouters zone en Ghisel, vrouw van Jan van Haghe, als tijnsgoed gehouden van Evert Scouten, Elis van Wede, Jorden Ghiseberts zone en Evert Bot Dirx zone; voorts een vierendeel van een kamp land, gemeenschappelijk bezeten met Zegher van Emelar.
Op 9 september 1411 is Elias van Weede beleend met de hofstede Luttike Weede met tijns en tiende, bij dode van Evert zijn broer. Op 14 september 1442 Steven van Weede Hendriksz bij dode van Elias van Weede met lijftocht van Margaretha, zijn vrouw, op 10 oud schild, wanneer zij kinderen heeft.
Op 11 mei 1419 is Elias van Weede beleend met de tiende, grof en smal van Groot Weede, Luttike Weede en Schoonoord in de maalschap Weede en Emmeklaar. Op 7 december 1447 Elias van Weede.
Op 13 mei 1421 ‘des anderen dages nae sante Pancraes dach’ oorkonden Jacob Peter Reijners soens soen en Elijas van Wede, leenmannen van de heer tot Egmond en tot IJsselstein, dat zij met Henric van Riin voor de brug te IJsselstein zijn geweest binnen een jaar nadat hij meerderjarig geworden was, en nog eens het jaar daarna tot drie jaar toe, om belening te verzoeken, de heergewaden te betalen en zijn leenheer te huldigen en dat zij dit op zijn verzoek oorkonden.
Uit dit huwelijk:
685360 Steven de Keijser, geboren ca. 1390, overleden < 1434
Gehuwd met
685361 Belije van Leeuwen, geboren ca. 1395, overleden > 22 januari 1472
In 1418 compareert voor Johan van Meerten, scout int Goij, Jacob van Oestrum Philipss die transporteert aan Jan Eernstenss 6 morgen. Over waren Willem van Scadijck, Herman van Oemeren, Steven de Keijser en Gijsbert van Scadijck.
In 1434-1436 Morgengeld Goij en Houten: Steven de Keijserkinderen 4 morgen. Morgengeld Schalkwijk: Willam de Keijsser vanwege Belij van Lewen van 4 morgen.
Op 4 april 1468 ontvangt Aernt die Keijser ½ hoeve aldaar op Blochovervelt tot live Aernts voorschreven, Belij van Lewen Aernts moeder en Weijndelmoet sijn huijsfrou. In 1472 te Schalckwijk Belia de Leewen, Arnoldus die Keijser filius eius, Florentius de Jutfases et de Blochoeven.
Op 17 januari 1472 Belij van Leeuwen te Schalckwijk een ½ hoeve op Blochovervelt, in lijfpacht. Voor haar zegelt Aernt de Witt hoer neeff. Op 22 januari 1472 transporteert Belije van Leeuwen aan Aernt Janss die Witt, hoer neeff, alsulcke erfpacht haer aanbestorven van zaliger Aernt die Keijser, huer soen, aen een viertel in Schalckwiic.
Uit dit huwelijk:
1 Gerrit Stevensz die Keijser, overleden < 27 mei 1476. Gehuwd met Geertruijt NN
3 Aernt Stevensz die Keijser, overleden 1470-1472. Gehuwd met Weijndelmoet NN
4 Fije Stevens Keijser
685472 Konrad van Diepholz, graaf van Diepholz (1422-1426), zoon van Johann van Diepholz en Kunigunde van Oldenburg, geboren ca. 1400, overleden 1426 te Detern (D)
Gehuwd met
685473 Irmgard van Hoija, dochter van Otto van Hoija en Adelheid van Arnsberg-Rietberg
Konrad overlijdt in een gevecht bij Detern als bondgenoot van de aartsbisschop van Bremen in strijd tegen de Friezen van Focko Ukena.
Uit dit huwelijk:
2 Anna van Diepholz, vrouwe van de Vogelpoel, overleden 26 juli 1472. Gehuwd met Gijsbert de Gruijter, raad van Utrecht (1429-1439), cameraar (1435), rentmeester van de bisschop van Utrecht, schout van Rhenen, kastelein van Ter Horst bij Rhenen, overleden 20 augustus 1459 te Utrecht
3 Konrad van Diepholz, proost van Deventer, domproost (1439) en bisschop (1455-1482) van Osnabrück, geboren 1424, overleden 21 mei 1482 te Fürstenau (D)
685474 Otto van Bronckhorst van Borchulo, heer van Bronckhorst (1429-1458) en Borculo (1418-1458), raad van de hertog van Gelre (1423), zoon van Gijsbert van Bronckhorst en Hedwig van Tecklenburg, geboren ca. 1392, overleden 23 februari 1458. Gehuwd in 1440 (huwelijkse voorwaarden 13 november 1440) met Elisabeth van Nassau, overleden ca. 1458
Gehuwd in 1418-1419 (huwelijkse voorwaarden 10 december 1418) met
685475 Agnes van Solms, dochter van Hendrik van Solms en Agnes van Everstein-Naugard, overleden 29 december 1439
Links het zegel van Otto here to Bronchorst en to Borclo op 24 december 1434. Randschrift: S OTTONI—–HORST END BOR/ CULO. Voorstelling: twee wapenschilden I: omgewende klimmende leeuw, II 3 bollen, gewende steekhelm met twee klauwen een bol houdend (Bron: Gelders Archief, Archief Borculo, nummer 0378 – 202.79).
In 1417, na doode van heer Gijsbert de tweede, in sijnen leven heer toe Bronckhorst ende toe Borculoe, is tusschen desselfs twee soonen ende heeren Willem ende Otto gebroederen van Bronckhorst, broederlijcke bepalinghe gemaeckt, daer op geconditioneert is dat heer Willem soude hebben ende erffelijck behouden de alinghe heerschap van Bronckhorst, met allen toebehooren, ende dat heer Otto soude hebben ende erffelijck behouden de heerschap van Borcoloe, Lichtenvoorde, ende toebehooren. In 1420 is heer Otto van Bronckhorst door den bisschop van Munster beleent met met de heerlickheijt van Borculoe.
Op 29 september 1419 ‘up sunt Michalsdach’ verbinden Willem heer van Buren en van Bosinchem, Willem heer toe Bronchorst, Otto Brochorst heer toe Borclo, Henrich heer to Ghemen, ridder, Derich van Lijmborch heer toe Broke, knape, Johan van Buren, Gijsebert van Bronchorst heer toe Batenborch en tot Anholt, knape, Derich van Brochorst zoon to Batenborch en tot Anholt, Henrich heer to Wijssche, knaap, Johan zoon to Gemen, Otto heer van Voerst en van Asperen, ridder, Johan zoon to Voerst en to Asperen, heer to Keppel, knape, Otto van der Leck heer to Hedel, ridder, Willem van der Leck heer ten Berge en to Bijland, knape, zich voor 7 jaren elkaar gewapender hand bij te staan en bovendien heer Otto van der Leck of diens zoon Willem bij een oorlog met den hertog van Cleve, graaf van der Marck.
Op 1 augustus 1420 ‘up sunte Petersdagh ad vincula’ verklaart Derick van Bronchorst, zoon tho Batenborgh en thot Aenholte, overgedragen te hebben aan Otto van Brunchorst, heer to Borclo, Wobbe Jegherinck Wesselsdochter, horige van de heerschap van Aenholte, in ruil voor Gise ten Brincke, oudste dochter van Elsebe ten Brincke. Op 9 februari 1422 ‘upten achten dach onser lieven Vrouwen to Lechtmissen’ verklaart Diric van Bronchorst, zoon tho Batenborch, overgedragen te hebben aan Otto van Brochorst, heer to Borclo, zijn dienstwijf Gheze then Hakengoer, dochter van Hinric Kappert, in ruil voor Aleken then Vrijlijnchuesen. Op 29 september 1424 ‘up sunte Michaelsdage eijns hiligen ersengels’ verklaart Katerina van Sande, weduwe van Johan van Vorden, overgedragen te hebben aan Otto van Bronchorst, heer to Borclo, de volschuldige Grete then Withage, in ruil voor Bernt den Krijgher Johansz. Op 4 februari 1429 ‘op sunte Agathenavondt der heiligher jonfrouwen’ erkennen Henrich, heer tot Homoit, Wijssche en Dornwert, en zijn vrouw Steven overgedragen te hebben aan Otto van Bronchorst, heer tot Borcloe, Bernt Trabbenstege, volschuldige van de heerlijkheid Wijssche, in ruil voor Bernt Vaecs, horige van Borcloe. Op 24 december 1434 ‘uptes hiligen Kerstesavend’ geeft Otto, heer to Brochorst en Borclo, kwijtschelding aan Grete Averdikincg en haar kinderen Gherd en Werner, van het dienstrecht aan de heerschap van Borclo, waarvoor hij als dienstwijf ontvangen heeft Mette Tentloe, die hem eertijds horig was, en neemt Grete voornoemd en haar kinderen aan als volschuldig eigen horigen. Op 25 september 1444 ‘des Vridaiges na sente Matheus’ dach des heiligen apostels ende ewangelists’ verklaren Wilhem van Meirbach, pastoor te Arnhem en medegeselle van de abdij van Prume, en Henrick van Lijenen, ambtman van Prume, overgedragen te hebben aan Otto, heer tot Bronchorst en toe Borcloe, den keurmedigen Gerijt Humme, in ruil van Arent Schoetinck. Op 24 september 1448 ‘des nesten Dinxedaeges na sunte Matheus’ daege beati apostili et ewangeliste’ verklaart Jutta, vrouw van Lubbert to Vermelinck, die door jonker Otto, heer to Bronchorst en Borclo, ontslagen is van het dienstrecht ten behoeve van den proost van Deventer, aan wien zij hofhorig geworden is, met haar man, dat zij toch dienstlieden van den heer van Borclo zullen blijven en hun kinderen zullen vrijkopen of wisselen. Op 16 september 1451 ‘up sunte Lambertus’ avent beati episcopi et mertiris’ oorkondt Johan van der Hoven, richter van Borclo voor jonker Otto, heer to Brochorst en Borclo, dat Gheze, dochter van Gert Rijbbert, vrouw van Goessen Avinck, die zich losgekocht heeft als vrijgeboren dienstwijf van de heerlijkheid Diepenheim, zich vrijwillig in horigheid begeeft van jonker Otto, heer to Brinchorst en Broclo, voor de heerschap van Borclo. Op 19 mei 1452 ‘des nesten Vrijdaeges na ons Heren Hemelvaertsdaege’ verkoopt Henrijck van Diepenbroeke aan Otto, heer to Bronchorst en Borclo, zijn horige lieden Herman Rotgerinck, diens vrouw Jutte en hun kinderen Johan, Lambert, Hille en Alit, wonende op het goed Rotgerinck onder Nijede, dat hij gekocht heeft van Berend van Vorden en diens vrouw Jorden. Op 5 november 1457 ‘op den neesten Satersdach na Aller Heiligen daghe’ erkent Otto, heer tot Bronckhorst en Borclo, Ermgardt en Gertrudt Derijck Broekijnex’ dochters als vrijde dienstlieden van de heerlijkheid Bronchorst te hebben aangenoemn.
Op 13 februari 1421 ‘des iersten Dunredages na Invocavit’ verklaart Otto van Brunchorst, heer te Borclo, overgegeven te hebben aan de gemeene geërfden te Vragerden een slag op den Schaersvorde bij den Coldenberge in ruil voor een voorslag bij den Leechtenvoerde en een andere slag op den Schaersvorde. Op 23 oktober 1444 ‘up sunte Severinsdach’ gaat Otto, heer to Brochorst en Borclo, met heer Wessel van den Cruce, pastoor te Grollo, een overeenkomst aan over de renten van de kapel te Vrageren en de diensten aldaar.
Op 15 juni 1429 ‘up sunte Vitus’dage’ verklaart Otto, heer to Brochorst en Borclo, dat hij een accoord heeft gemaakt tusschen de dochter van Johan Klumper en Hinric van Derinck c.s. over gemeenschappelijk land, waarbij partij ter eenre de Scarpenoert en land bij Buttelhoenshues, en partij ter andere de hofstede te Buttelhoenshues c.a. zullen ontvangen.
Op 16 maart 1431 ‘vrijedages na letare to midfasten’ bekent Otto, here to Brochorst en to Borcklo, dat hij met rade en todoen van Derick van Aernhme, ridder, Aernd van Middachten, Jelijs ingen Nijwelant en Johanne Bocking, als scheijdsluden, gescheiden heeft Henrick van Middachten, ridder, en Henrike Henrichs ter Alijmole, omtrent een geschil herkomende van den hof te Middachten genaamd Henkenguet.
Op 8 april 1434 ‘op den Donredach na den Sonnendaghe Quasimode Geniti’ verzoent Adolph, hertog van Cleve enz, zich met Ott, heer tot Bronchorst en tot Borclo, en beleent deze met de tienden te Ringenberg op de Veluwe in het kerspel Brijmmen, alsmede met een rente van 80 rijnsche guldens ’s jaars, gaande uit de opbrengsten van Lijemersch, zulks in ruil voor het ongestoord bezet van de goederen in het ambt Aspel en in Hetter, hem met Reess verpand door het sticht van Coilne. Op 3 maart 1435 ‘des naesten Donredages nae Vastavende’ beloven Bernt van Velen en Gert van Berntvelde, jonker Otto, heer to Brochorst en Borclo, schadeloos te zullen houden indien deze het proces met Herman ten Hoensele over het leengoed ten Hoensele zou verliezen.
Op 19 april 1436 ‘des Donresdaiges na Belaken Paesschen’ verklaren Otto heer Bronchorst en tot Borclo, Wilhem heer ten Berghen en van den Bilant etc, Henric heer tot Wijssche, Johan heer tot Ghemen, Frederick van Rechteren heer tot Voerst, Keppel en tot ASperen, Diderich van Petershem heer tot Haren en tot Biecht, ridder, Willem van Reess, ridder, Willem van Reess heer Wilhelms zoon, Zeijne van Dort, Gerit en Jacob van Hacforden, gebroeders, Johan van Middachten, Derick van Keppel van Verwolde, Jacob van Hekeren, Derick Momme van Kelle, Wijlhem van Baeck, Ghijsbert van Broechusen, Palick van Enghusen, Gerit Momme van Kelle, Herman van Keppel, Gadert Cloeck, Gerit van Keken, Frederick van Steenre, Derick van Baer, Gerit van der Voerst, Willem van Roederloe, Frederick van Baeck, Henric van der Hovelwijck, Steven van Kervenhem, Wijlhem Lansinck en Matheus van Woldenberch, knapen, alsmede de steden Zutphen, Doisborch, Doetinchem, Lochem en Grollo, het verbond met de drie andere kwartieren, gesloten ter handhaving hunner rechten en ter verdediging tegen willekeur van den hertog, te bekrachtigen.
Op 14 april 1443 ‘op den heijligen Palm’ brengt Rodolph, bisschop tot Utrecht, een overeenkomst tot stand tusschen den hertog van Gelre en Otto, heer tot Bronchorst en Borcloe, ter bijlegging van diverse geschillen. Op 17 augustus 1448 ‘up andach des hiligen martelers sunte Laurentius verbinden Walraven van Moerss, elect-confirmaat t’Utrecht, Otto heer tot Bronchorst en Borkelo, Reijnalt van Homoet heer to Dorenweert, en burgemeesters, schepenen en raden der steden in Veluwen, namelijk Herderwijck, Wagenijnge, Hattem en Elburch, zich om verder ingrijpen van den hertog tegen hun rechten en die van de inwoners van Veluwen te beletten.
Op 1 mei 1450 ‘op Meijdach Philippi et Jacobi apostolorum’ schenkt Otto, heer tot Brochoirst en Borclo, de nieuwe vicarie van St. Radbodus in de kerk van Steenre zijn gehele hofstede bij die kerk. Op dezelfde datum verklaart Otto, heer te Bronchorst en te Borclo, dat hij op verzoek van Johan wijlen Johanszoon van Twicle en diens vrienden ten overstaan van zijn leenmannen Heijnrick van Diepenbroick en Willem Lentsijnck de tienden over de erven Dijrekingk, Borgerdijngk, Smedingk, Hoenlo en Goerkote te Alberge van leenroerigheid heeft bevrijd en dat hij de vrije erven Vogelsanck te Bokel in het kerspel Enschede en Woestinck te Woelde in het kerspel Delden daarvoor in ruil ontvangen heeft als vijfmarksleen, waarmee hij Johan van Twicle beleende.
Op 14 januari 1452 ‘ipso die Filicis in Pincione confessoris’ beloven Hinrick ten Aelminchoven en zijn zoons Peter, Menzo en Jacopp, dat zij jonker Otto, heer to Brochorst en Borclo, niet meer zullen hinderen in zijn visscherij in de stadsgrachten van Gronlo. Op 1 november 1453 ‘op Aller Heiligendach’ erkennen Arnoldus van Goir, overste rentmeester van ’s lands van Gelre, en Derijck van der Horst, burggraaf te Hattem, schuldig te zijn aan Otto, heer toe Bronchorst en Borcloe, 200 rijnsche guldens.
Op 4 april 1454 ‘des Donresdages op Sente Ambrosius dach’ erkent Otto, heer tot Bronchorst en Borclo, in leen te hebben ontvangen van Frederick van Rechteren het goed genaamd het Hekersche goed, gelegen bij Doisborch, gelijk wijlen zijn voorvader heer Wijllem en wijlen zijn broeder Wijllem, beide heer tot Brochorst, dat van leden van het geslacht Van Rechteren in leen hadden gehad. Op 31 oktober 1454 ‘op Alreheilige avont’ belooft Arnolt, hertog van Gelre etc, zijn raad Ott, heer tot Bronchorst en Borckloe, schadeloos te houden voor diens borgstelling tegenover Frederick, paltsgraaf bij Rijne, voor de bruidsschat van ’s hertogen dochter Margriet.
Op 16 mei 1455 ‘des nesten Vridaghes nae den Sondaghe Vocem jocunditatis’ geeft Otto, heer tot Bronckhorst en Borcloe, machtiging tot den verkoop vermeld in den brief van 17 mei 1455. Op 17 mei 1455 ‘des neisten Saterdaiges na den Sonnendaige Vocem Jocunditatis’ oorkonden Gerijt Becker, richter, Geijt Henssen, burgemeester, en de schepenen te Anholt, dat Johan die Pawe, dienaar van jonker Otto, heer tot Bronchorst en Borcloe, op grond van diens machtiging van 16 mei 1455 overdraagt namens zijn meester aan jonker Gerart, heer tot Culenborch etc, den hof te Haigen en Achterhaigen onder Anholt.
Uit dit huwelijk:
1 Gijsbertha van Bronckhorst. Gehuwd met Everwijn van Bentheim, graaf van Bentheim
3 Agnes van Bronckhorst, abdis van de abdij van Elten
685488 Jan van Egmont (alias Jan met de bellen), ridder, heer van Egmond (1409) en IJsselstein, raad van Holland (1410, 1413), ambachtheer van Breul, ruwaard van Gelre en Zutphen (1423-1433), zoon van Arent van Egmont en Yolanda van Leiningen, geboren ca. 1385, overleden 4 januari 1451, begraven in de kapel van het kasteel te Egmond
Gehuwd op 24 juni 1409 met
685489 Maria van Arkel, dochter van Jan van Arkel en Johanna van Gulik, geboren ca. 1385, overleden 19 juli 1415, begraven in het koor van de kerk te IJsselstein
Links het zegel van Johan here tot Egmont op 23 juli 1423. Randschrift: –JAN—TOT EGMOT/ ENDE TOT TYSSEL{STEIN]. Voorstelling: wapenschild met kepers waarboven een gewende steekhelm met verenbos. Schildhouders twee griffioenen (Bron: Gelders Archief, Charterverzameling, nummer 0243 – 1109/2).
Jan van Egmont wordt ook wel Jan met de bellen genaamd vanwege een met bellen versierde gordel die hij in de strijd draagt. Hij is een vurige Kabeljauw en daarmee een vijand van graaf Willem van Holland en gravin Jacoba van Beieren. Hij verliest zijn landgoederen in de Arkelse oorlog.
Op 5 februari 1405 ‘op sinte Aechtendach der heijliger joncfrouw’ maken Ghizebrecht, oudste zoon tot Abkoude en Duersteden, en Johan van Rijnesse en van Rijnouwen, ridder, huwelijksvrienden van heer Willam, heer van Abkoude en Duerstede, voor diens nicht Yolente, dochter tot Gaesbeke, huwelijksvoorwaarden met Johan, oudsten zoon tot Egmond en IJzelsteijn, en Hubrecht van Culenborgh, heer tot Meer, huwelijksvrienden van Hubrecht, heer tot Culenborch, van der Leck en ten Weerde. Jan wordt genoemd in juli 1405 als ‘die joncheer van Egmont’ met twintig man tegen Hagestein wordt opgeroepen.
Op 13 juli 1407 schenkt Willem, graaf van Holland, aan Gerrit en Johan van Egmond de grote tienden in Wateringen en de Oudenborger tienden in Monster in ruil voor de tienden die de heren van Egmond aan hem hebben opgedragen, onder voorbehoud van gelijke opbrengst. Op 24 juni 1408 bezegelt hij de brief waarbij zijn vader zich met de graaf van Holland verzoent. Jan wordt daardoor ook raad van de graaf van Holland (genoemd in 1410 en 1413).
In 1409 verpachting voor het leven door het kapittel van Oudmunster te Utrecht aan heer Johan, heer tot Egmond en IJselstein, van gerecht, cijns en tienden in Achtersloot. In 1409 belooft Johan van der Haer Loefsz heer Johan van Egmond, heer van IJselstein, 2 viertel land in Benschop te geven in ruil voor 10 morgen in Maarsenbroek.
Op 24 juni 1409 trouwt hij met de door hem geschaakte Maria van Arkel, die de dag er voor van haar oom, hertog Reinald van Gelre, 6000 fransche kronen als huwelijksgift heeft gekregen. Door dit huwelijk trouwt hij met echter de dochter van de leider van de Kabeljauwen en het verzet tegen hertog Willem van Holland. Maar op de dag van zijn huwelijk komt een verdrag tot stand tussen Holland en Arkel waardoor ook zijn positie bij de graaf van Holland in tact blijft. Graaf Willem verneemt dat enkele van zijn edelen hem willen doden en daagt Jan op 2 februari 1414 voor zich. Jan verschijnt niet maar vlucht naar Luik van waar hij op 15 maart 1416 een brief stuurt aan de graaf. Op 5 mei 1416 beveelt graaf Willem van Holland de goederen van Jan van Egmont in beslag te nemen en schrijft een krijgstocht tegen IJsselstein uit. Kort daarop volgt verzoening maar ook de dood van graaf Willem van Holland. In 1416 bericht Jan Florisz aan Jan, heer van Egmond en IJselstein, dat hij diens kinderen op het slot te Oijen heeft gebracht en geld nodig heeft voor hun onderhoud.
Na de dood van Willem, graaf van Holland, in 1417 steunt hij Jan van Beieren om de macht van Holland tegen diens nichtje Jacoba van Beieren. Jacoba reageert daarop door Jan’s IJsselstein met Hollandse en Stichtse troepen te belegeren. Bij verdrag wordt vervolgens bepaald dat alle muren en poorten van IJsselstein zullen worden geslecht en dat er de komende 13 jaren geen ommuringen mogen worden gebouwd. Bovendien moet Jan van Egmont de gravin Jacoba van Beieren erkennen. Jan vlucht naar Brabant waar hij met mede-Kabeljauwse ballingen Gorinchem belegerd. Ze worden verslagen, en Jan wordt hierbij gevangen genomen maar wordt later vrijgelaten. Op 16 augustus 1425 belooft de elect Zweder van Culemborg de stad Utrecht te zullen bijstaan indien Johan, heer tot Egmond, en zijn broeder Willem de stad lastigvallen wegens de afbraak van slot en stad IJsselstein, en verder om de heeren van Egmond niet in de stad te zullen brengen.
Op 14 februari 1419 erkent Johan, hertog in Beijeren, zoon van Henegouwen en Hollant, een verbond gesloten te hebben met Jacob, heer tot Gaesbeke, tApcoude, tho Putten tho Sthrijene, erfmaarschalk van Henegouwen, Jan, heer tot Egmont en IJselsteijn, Hubrecht, heer tot Culenborch, ter Lecke en tAcoije, Jan, heer tot Weesmale en Falijs, erfmaarschalk van Brabant, Gherijt van Strijen, heer van Zevenberghen, Heinric Nothaft, heer tot Werenberge, heer Willem van Egmont, heer Jan, heer tot Vliet, heer Aernt, heer tot Leijdenberch, en heer Gherijt van Heemskerck, heer tot Oesthuijsen. Op 15 april 1420 verbinden Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht, Johan, burggraaf van Montfoort, Philips van Wassenaar, burggraaf van Leiden, Willem van Brederode, heer van Gennep, Stein en Merwede, en de steden Utrecht, Leiden en Amersfoort en twaalf Hollandse en Stichtse edelen zich tegen Johan, heer van Egmond, Gheriit van Heemskerk en al degenen die na een aanslag uit Leiden zijn verdreven en maken bepalingen omtrent de krijgsgevangenen en beloven geen verdrag te zullen aangaan zonder er elkander in te begrijpen. Op 17 juli 1423 oorkondt Johan, palensgreve upten Riin, hertog in Beijeren, zoon van Henegouwen, Hollant en Zeelant, dat hij zich verzoend heeft met Frederick van Blankenhem, bisschop van Utrecht, en de steden Utrecht en Amersfordt aan de ene, en Deventer, Campen en Swolle aan de andere zijde van de IJsel en het sticht van Utrecht en zijn onderdanen en medestanders, Johan, burggraaf van Montforde, heer Lodewiich van Montforde en heer Willam van Montforde, broeders, heer Willem van Montforde van Sweten, heer Meliis uten Enge, ridders, Ghiisbert van Vijanen van Bevenweerde, Ghiisbert van Vijanen van Riisenborch, knapen en anderen en met aan zijn eigen zijde Jacob, heer van Gaesbeec, Apcoude, Putten en Strijen, heer Johan, heer van Egmond en IIsselsteijn, heer Vranck van Borssel, heer van Zulen en Sinte Martiinsdijck, heer Philips, heer van Borssel en Kortkene en anderen en met instemming van de hertog van Gulich en Gelre en goeddunken van zijn raad, en dat daarbij ondermeer is bepaald dat een ieder die in zijn dienst was geweest, naar zijn woonplaats mag terugkeren, uitgezonderd de ballingen uit Amersfoort, die niet binnen die stad mogen worden opgenomen; dat de burgers van Utrecht, Amersfoort, Kampen, Deventer en Zwolle en de Utrechtse onderdanen als vanouds mogen reizen door zijn landen en dat de bestaande verdragen tussen hem en de steden Utrecht en Amersfoort van kracht blijven. Op 29 oktober 1426 ‘des dinsdages na Sinte Sijmon ende Juden dach’ oorkonden Sweder, bisschop van Utrecht, en Johan, heer tot Egmonde en IJsselsteijn, ruwaard van het land van Gelre, dat zij van burgemeesters, schepenen en raad van de stad Amersford 2000 Rijnse gulden hebben ontvangen, zoals zij die op straffe van betaling van 1200 oude schilden verschuldigd was.
In 1421 wordt Johan, heer van Egmond en IJselstein, door Jan van Beieren beleend met de heerlijkheid IJselstein en de heerlijkheden Warmenhuizen, Harenkarspel, het Noordambacht en Petten. Op 15 mei 1421 beleent Jan van Beieren, graaf van Holland, Jan, heer van Egmond en IJselsteijn, met de heerlijkheid Harenkarspel. Op 3 december 1422 belooft Johan, heer tot Egmond en IJselsteijn, slot en stad Lederdam namens hertog Jan van Beijeren te zullen bewaren en deze weder te zullen teruggeven, zodra de gelden, daarop geschoten door heer Willem van IJsendoren, weder afgelost zullen zijn. Op 11 december 1444 geeft IJsabel, dochter van den koning van Poirtingael, hertogin van Bourgondië etc, gemachtigde van den Hertog in zijn afwezigheid, kennis aan Jan, heer tot Egmonde, onder aanhaling van den brief van 3 december 1422, dat zij stad en slot Lederdam wenscht in te lossen.
Hij voert het voogdschap als hertog van Gelre voor zijn zoon Arnold. Op 8 juli 1423 ‘des donredaigs na Onsser Liever Vrouwendage visitationis’ verklaart Anrold, hertog van Gelder en Gulik en graaf van Zutphen, de rechten van Roermond en Nijmegen bevestigd te hebben evenals het verbond door deze steden met de ridderschap en de steden van het hertogdom Gelder en graafschap Zutphen aangegaan. Voorts verklaart hij, dat hij zijn vader Johan van Egmond voor 13 jaar tot ruwaard heeft aangesteld en dat deze noch hij landsaangelegenheden zullen regelen dan in overleg met een raad van zestien edelen, vier uit elk kwartier, en dat hij niet zal trouwen, oorlog voeren of landen, steden, sloten of renten verkopen of verpanden zonder goedvinden van de meerderheid der ridderschap en de vier hoofsteden. Jan regeert het hertogdom Gelre tot 1433. In 1423 doen hertog Jan van Beieren, zijn raden en de steden van Holland, uitspraak ter beeindiging van de vijandschap tussen de raden Jan, heer van Egmond en IJselstein, en Heijnric Nothaft, heer van Wernberg, ridders.
In de jaren daarop heeft Jan van Egmont onenigheid met het klooster van Egmond, de abt Gerard van Ockenberg en diens opvolger Willem van Matenesse. Laatstgenoemde wordt door Jan van Egmont gevangen gezet op het kasteel Rozendaal bij Arnhem. Ze sluiten in 1427 een compromis waardoor Willem van Matenesse vrijkomt en het weer abt wordt. In 1439 wordt een zoen getroffen tussen Jan en Willem, onder goedkeuring van paus Eugenius IV, uitgesproken door de hertog van Bourgondië, die de heerlijkheid van Egmond, onder protest van de abt, geheel afscheidt van het klooster. De twisten lopen daardoor nog jaren door. Om de positie van het klooster te verzwakken laat Jan de kapel in zijn slot vergoten en verbindt er een kapittel van zes kanunniken aan. Hij wordt later in deze kapel begraven.
Op 8 september 1441 beleent Johan, heer tot Egmonde, zijn bastaardzoon Peter van Egmonde met de tienden te Callenbroeck, na opdracht door Gherijt van Est. Op 22 november 1450 ‘op sinte Cecilien’ geeft Johan, heer tot Egmonde, als panderhouder van de heerlijheid van Hattem aan zijn bastaardzoon Peter tot Egmonde een zand in den IJsel voor de rijswaard aldaar in erfpacht en schenkt hem zijn recht op de nalatenschap van Jan Brunis, in het gericht van Hattem omtrent Bockhorstwarde gelegen.
Op 6 augustus 1451 wordt Willem, heer van Egmond, door Philips, graaf van Holland, beleent met de goederen van Jan van Egmond, zijn vader.
Uit dit huwelijk:
1 Arnold van Egmont, hertog van Gelre, graaf van Zutphen, geboren 14 juli 1410 te Egmond-Binnen, overleden 23 februari 1473 te Grave. Gehuwd op 26 januari 1430 te Kleef (D) met Katharina van Kleef, geboren 25 mei 1417, overleden 20 februari 1476 te Lobith
685490 Frederick van Meurs, ridder in de Orde van het Gulden Vlies (1431), graaf van Meurs en Saarwerden, heer van Born, momber van het land van Horn, zoon van Frederick van Meurs en Walpurgis van Saarwerden, geboren ca. 1385, overleden 11 juli 1448
Gehuwd met
685491 Engelberta van Kleef, dochter van Adolf van der Mark Kleef en Margaretha van Gulik en Berg, geboren ca. 1390, overleden 1 december 1458
Links het zegel van Friderich greve zo Moerse ende zo Sarwerden op 4 februari 1429. Randschrift: + S. FREDERICI MOERS/ —-. Voorstelling: wapenschild, gedeeld ? waarboven een gewende steekhelm met wolfskop als helmteken (Bron: Gelders Archief, Charterverzameling, nummer 0243 – 757).
Op 10 januari 1417 oorkondt Jan, hertog van Brabant enz, dat de aanspraken van Frederik, oudste zoon van de graaf van Meurs, ten tijde van wijlen zijn vader Anton hertog van Brabant op 2.000 rijnsguldens wegens te weinig aflossing van de pandsom groot 18.000 rijnsguldens en 1.800 rijnsguldens handgeld, 4 x 200 rijnsguldens manleen ’s jaars verlopen, 2.000 rijnsguldens wegens gestorven paarden en hengsten tijdens diensten voor de hertog in de vete in het land van Luxemburg, 1.200 rijnsguldens zijnde 2 jaar handgeld wegens 6.000 geschoten op Valkenburg. Deze aanspraken zullen afgedaan worden met 2.500 gulden binnen 6 maanden en over het resterende 10% ’s jaars over 6.000 rijnsguldens, te betalen door Jan, heer van Wittem, die het slot Valkenburg heeft.
Op 4 juli 1421 verpandt Reinald van Gulik en Gelre voor 10.000 rijnsguldens Born en Sittard aan Frederik graaf van Meurs-Saarwerden. Het pandschap mag pas na 3 jaar gelost worden. De graaf van Meurs lost nog een rente ten laste van het pand in zodat de pandsom oploopt tot 17.000 rijnsguldens. Frederik, graaf van Meurs, geeftte kennen dat hij de privileges, die aan burgemeesters, schepenen, raad en burgers van Sittard geschonken zijn, erkent en bevestigt. Op 7 augustus 1421 lenen Reinald, hertog van Gelre en Gulik, en Maria, hertogin, van hun neef Frederik, graaf van Meurs, 12.000 zware overlandse rijnsguldens en verpanden daarvoor burcht en ambt Brüggen met de steden Dülken en Rheindahlen. Gedurende de verpanding moet de burcht een bezetting van 10 man houden, waarvoor de hertog 25 rijnsguldens ’s jaar betaalt. De hertog zal de opbrengst van het gebied de graaf jaarlijks 1.450 rijnsguldens betalen en niet meer en verder 2 voeder wijn, 150 malder haver, de breuken van 5 mark of minder en daarboven het gedeelte dat de ambtman van Brüggen vroeger ontving. Op 28 december 1421 verpandt Reinald, hertog van Gulik en Gelre, aan Frederik, graaf van Meurs, het slot Born en de steden Sittard en Susteren. Het pand kan binnen 3 jaren slechts tegelijk met het verpande Brüggen ‘in der Moele’ en alle andere verpanden goederen gelost worden. Daartoe behoren de pandgoederen die de hertogen Reinald en Eduard aan de graaf Dirk en Johan van Meurs verpandden. Op 9 juni 1422 lenen Reinald, hertog van Gulik en Gelre, en Maria, hertogin, van Frederik, graaf van Meurs, 27.500 zware overlandse rijnsguldens en verpanden daarvoor slot, burcht, land, stad en ambt Brüggen en de steden Rheindahlen en Dülken met alle domeinen en rechten en het gerecht Venrath. Op 1 juli 1422 ‘op sondagh unser liever frouwendach visitationis’ beveelt de hertog van Gulik en Gelre de mannen en burchtmannen van zijn slot en heerlijkheid Bruggen aan Frederijck, graaf van Meurs en Serwaarden, die het slot, land en heerlijkheid van de hertog in pand heeft genomen, de eed van trouw als pandheer af te leggen. Op 23 juli 1423 verhoogt Adolf, hertog van Gulik, de pandsom op het ambt Brüggen met Dülken en Dahlen voor Frederik, graaf van Meurs, tot 114.000 gulden. Op 13 juli 1423 oorkondt Frederik graaf van Meurs dat slot, stad en ambt Brüggen met de steden Rheindahlen en Dülken en burcht Born en de steden Susteren en Sittard verpand zijn voor 114.000 zware overlandse rijnsguldens, deels door vroegere leningen van Reinald, hertog van Gulik en Gelre, en deels door leningen van Adolf, hertog van Gulik en Berg, en Johan van Loon, heer van Gulik en Heinsberg.
Op 14 februari 1425 ‘op den goedestagh st. valentiusdagh’ geeft Adolff, hertog van Kleef en graaf van Mark, zijn zwager Frederick, graaf te Meurs en Serwaerden, een vrijgeleide voor degenen die op Vastenavond e.k. in Meurs zullen komen , te weten zijn familie van Berg of van de zijde van de broer van de hertog. De vrijgeleide zal duren van zondag Esto Mihi tot de donderdag daarna.
Op 22 januari 1428 ‘upp sent Vincentiusdach martiris’ worden de huwelijkse voorwaarden opgesteld tussen Jacob, enige zoon van Willem heer van Horn, en Johanna, dochter van Frederik graaf van Meurs. Frederik zal bij het huwelijk een bruidsschat van 12.000 Arnhemse guldens inbrengen. Willem staat, als de graaf het verlangt, zijn lenen Horn, Weert, Altena en Monnikerland af aan de graaf die als voogd van het toekomstige echterpaar die landen zal bewaren. Willem, heer te Horn, Altena, Kortessem en Montigny, deelt aan Arnold, hertog van Gelder en graaf van Zutphen, mede dat hij van hem de heerlijkheden Weert en Monnikerland in leen houdt en verzoekt de hertog deze aan Frederik, graaf van Meurs en Saarwerden, in leen te willen geven ten behoeve van zijn zoon Jacob en diens dochter Johanna, krachtens huwelijkse voorwaarden.
Op 10 november 1428 ‘des woensdaegs op sunte martensavent in den wijnter’ schrijven de vier hoofdsteden van Gelre, te Nijmegen bijeen, aan Frederijck, graaf van Meurs en Serwaerden, over de geschillen tussen hen en de stad Keulen waarin de graaf de belangen van de vier hoofdsteden heeft behartigd en het bestand heeft verlengd tot zondag Laetare eerstkomende. Op 4 februari 1429 ‘op den neisten vrijdagh na Onser L. Vrouwendagh Purificatio’ belooft Frederik grave van Meurs des hertogs zaken getrouwelijk te beste zullen schikken. Op 4 november 1429 doen hertog Arnolt en graaf Frederick van Moerse uitspraak in het geschil tusschen Johan van Weerdenburch en Johan van Rissem, waarbij de heerlijkheid Amersoijen aan den eersten wordt toegewezen. In 1431 treedt Frederik, graaf van Meurs en Sarwerden, op als bemiddelaar inzake verlenging van het bestand tussen Munster en Kleef. Hij stuurt hierover tussen 8 april en 20 september 1431 brieven aan Hendrik, bisschop van Munster, en Adolf, hertog van Kleef.
Op 4 december 1431 wordt graaf Frederik van Meurs te Rijssel opgenomen in de Orde van het Gulden Vlies. Op 19 december 1434 slecht het kapittel van de Orde van het Gulden Vliest, te Dijon verzameld, de geschillen tussen Frederik, graaf van Meurs, en Johan van Horn, heer van Baucignies, over de voogdij over Jacob van Horn.
In 1433 verkoopt Willem van Wevelichoven en Alfter, aartsmaarschalk van het stift Keulen, met toestemming van de abt en convent van St. Pantaleon te Keulen, en na dode van zijn vader Frederik en zijn vrouw Richarda van Alfter, het huis en hof te Born voor 3.000 rijnsguldens aan zijn oom Frederik, graaf van Meurs en Sarwerden.
Op 1 maart 1434 machtigt het koncilie van Basel de deken van het Maastrichtse St. Servaaskapittel, naar aanleiding van een verzoekschrift van Frederik van Murse, waarin deze de desolate toestand schetst waarin St. Elisabethsdal zich bevindt, het kaulietenklooster op te heffen en om te zetten in een klooster van reguliere kanunniken van St. Augustinus onder het gezag van de prior van Windesheim.
Op 7 november 1439 verleent Frederik, graaf van Meurs, aan Johan van Boedberg, erfmaarschalk van Gelre, recht op verblijf in het slot te Issum met verplichting krijgsdienst te verrichten totdat de graaf hem 400 rijnse goudguldens heeft betaalt. De graaf lost de som en Johan draagt zijn molen te Wijlick onder Weert aan hem in leen op. Circa 7 november 1439 verklaart Frederik, graaf van Meurs en Saarwerden, dat Johan van Velmeckem hem vierhonderd Rijnse gulden heeft geleend, waarmee hij het huis Issum heeft ingelost van Johan van Boedberch, erfmaarschalk van het land Gelre. Verpandt graaf Frederik aan Johan van Velmecken het huis Issum voor het leven, zoals Emont van Eijl en Johan van Boedberch het hebben bezeten, met uitzondering van de schatting en de goederen in gen Schit, zer Vort, Broichguet en te Repelshorst, en de windmolen.
Op 14 mei 1442 ‘op Maendach nijest na unss Herren Opvartxdage’ maken Diederich, aartsbisschop van Coelne etc, Gerhart, hertog zu Guijlche etc, Frederich, graaf zo Moerse etc en Geirhart van Loijn, heer zu Guijlge en graaf zo Blanckenhem, als scheidslieden een compromis tusschen Arnold van Hemberch, erfkameraar van Coelne, Geirhart van Hemberch, gebroeders, en Johan van Hemberch ter eenre, en Wernher van Pallant ter andere zijde, tusschen Wernher voornoemd ter eenre en Heidenrich van Dadenberg en Johan en Gerhard Duven, gebroeders, ter andere zijde, en tusschen Wernher voornoemd ter eenre en Goedard van Gluwell en Johan Steijngijn ter andere zijde, waarbij bepaald wordt dat partijen hun aanspraken te Coelne moeten inleveren.
In 1442 heeft graaf Frederik van Meurs Valkenburg in pand van hertog Philips van Bourgondië en Brabant. De inwoners van Valkenburg brengen de pandsom zelf bijeen en lossen de pandschap in. In 1443 schenkt Frederik van Meurs aan het kapittel van Sint Pieter te Sittard 300 Rijnse gulden en enige liturgische gewaden onder de verplichting viermaal ’s jaars memoriediensten voor de heren van Meurs en hun familieleden te celebreren.
Op 29 juni 1448 ‘in die sanctorum petri et pauli apostolorum’ te Keulen doet Frederik graaf van Meurs afstand van land slot, stad, lage en hoge heerlijkheid, dorpen en goederen van Born. Op dezelfde dag verheft Jacobus, heer van Horne, Altena, Corteshem en Montigny, in het kasteel van Heinsberg, het als leen van Maasland. Op 7 juli 1448 geeft Frederik, graaf van Meurs- Saarwerden, liggende op zijn ziekbed, over aan zijn schoonzoon Gerard van Loon, graaf van Blankenhem en heer van ¼ Gulik, twee pandbrieven op Süchteln, een van 2.000 gulden, uitgeschreven door de hertog van Gulik, en een van 1.400 gulden, uitgeschreven door de Geldersen.
Op 4 juli 1449 oorkondt Arnold, hertog van Gelre, aan Frederik, graaf van Meurs, 1.400 rijnsguldens schuldig te zijn gebleven, welke vordering nu is overgegaan op graaf Vincent van Meurs en hem bovendien schuldig te zijn 2.000 rijnsguldens, waarvoor hij hem verpandt het dorp en kerspel van Süchteln. In 1452 vindt overdracht plaats van een schuldvordering ten laste van wijlen Frederik, graaf van Meurs, en anderen aan den heer van Culemborg.
Uit dit huwelijk:
1 Johanna van Meurs, geboren ca. 1410, overleden 2 april 1461 te Woudrichem. Gehuwd in 1428 (huwelijkse voorwaarden 22 januari 1428) met Jacob van Horn, rijksgraaf van Horn, heer en graaf van Meurs, overleden 3 mei 1488, begraven in het Franciscanerklooster te Weert
2 Margaretha van Meurs, geboren ca. 1415, overleden 1453. Gehuwd met Gerard van Loon Blankenheim, overleden 1460
3 Vincent van Meurs Saarwerden, graaf van Meurs en Saarwerden, momboir van Gelre, geboren ca. 1420, overleden 30 april 1499. Gehuwd met Anna van de Pfalz
685524 Simon van Lippe, heer van Lippe (1415-1429), zoon van Bernhard van Lippe en Elisabeth van Meurs, geboren ca. 1405, overleden 11 augustus 1429
Gehuwd op 30 juli 1426 met
685525 Margaretha van Braunschweig-Grubenhagen, dochter van Erich van Braunschweig-Grubenhagen en Elisabeth van Braunschweig-Göttingen, geboren ca. 1410, overleden > 31 oktober 1456
Uit dit huwelijk:
2 Simon van Lippe, prins-bisschop van Paderborn (1465-1498), geboren 26 maart 1430, overleden 7 maart 1498 te Dringenberg (D)
685526 Otto van Holstein-Schaumburg, graaf van Holstein, Schaumburg, Pinneberg en Sternberg (1426-1464), zoon van Adolf van Holstein-Schaumburg en Helena van Oldenburg-Hoija-Bruchhausen, geboren ca. 1400, overleden 1 juni 1464 in Klein-Fischbeck (D)
Gehuwd in 1418 met
685527 Elisabeth van Honstein-Lohra-Klettenburg, dochter van Ernst van Honstein-Lohra-Klettenburg en Anna van Stolberg, geboren ca. 1400, overleden 14 juli 1474
Links het zegel van Otto van Holstein in 1458.
In 1459 gaat het graafschap Holstein en het hertogdom Sleeswijk over aan de graaf van Oldenburg. De graven van Holstein moeten genoegen nemen met een afkoopsom en het behoud van Pinneberg.
Uit dit huwelijk:
1 Adolf van Holstein-Schaumburg, graaf van Pinneberg (1464-1474), overleden 24 mei 1474. Gehuwd met Irmgard van Hoija, geboren 23 november 1414, overleden 9 oktober 1474
2 Erich van Holstein-Pinneberg, graaf van Pinneberg (1464-1492), overleden 24-25 maart 1492 in Slot Schaumburg (D). Gehuwd op 13 september 1475 met Hebe Cirksena, geboren 18 november 1457, overleden 1476-1478, begraven in klooster Marienthal te Norden (D)
3 Otto van Holstein-Pinneberg, graaf van Pinneberg (1492-1498), overleden 1510
4 Ernst van Schauenburg, kanunnik (1445) en bisschop (1458) van Hildesheim, overleden 22-23 juli 1471
5 Hendrik van Schauenburg, bisschop van Minden (1473-1508), overleden 25 januari 1508
6 Anton van Holstein-Pinneberg, graaf van Pinneberg (1498-1526), overleden 22 december 1526. Gehuwd op 29 november 1491 met Sophia van Saxe-Lauenburg. Gehuwd met Anna van Schönburg, overleden 28 mei 1503
7 Bernhard van Holstein-Pinneberg, kanunnik in Hamburg
8 Johan van Holstein-Pinneberg, graaf van Pinneberg (1498-1527), overleden 30 maart 1527 te Obernkirchen (D). Gehuwd op 26 augustus 1476 met Kordula van Gemen, overleden 30 mei 1528
10 Mathilde van Holstein, overleden 22 juli 1468. Gehuwd met Bernhard van Braunschweig-Lüneburg, hertog van Braunschweig en Lüneburg, prins van Lüneburg (1457-1464), bisschop van Hildesheim (1452-1458), overleden 9 februari 1464. Gehuwd met Willem van Braunschweig-Wolfenbüttel, hertog van Braunschweig-Wolfenbüttel (1432-1473), prins van Lüneburg (1428-1432), prins van Calenberg (1432-1473), prins van Göttingen (1463-1473), overleden 25 juli 1482 te Braunschweig (D)
685528 Bernhard van Regenstein-Blankenburg, graaf van Regenstein-Blankenburg, zoon van Ulrich van Regenstein-Blankenburg en Catharina van Lippe, geboren ca. 1395, overleden 1422-1423
Gehuwd op 9 augustus 1414 met
685529 Agnes van Schwarzburg-Leutenburg, dochter van Hendrik van Schwarzburg-Leutenburg en Agnes Reuss van Plauen, geboren ca. 1395, overleden > 16 oktober 1435
Uit dit huwelijk:
1 Bernhard van Regenstein-Blankenburg
2 Catharina van Regenstein-Blankenburg, overleden 20 januari 1455. Gehuwd met Wouter van Barby-Mühlingen, graaf van Barby-Mühlingen, geboren ca. 1415, overleden 30 november 1493
685530 Gebhard van Mansfeld, graaf van Mansfeld, zoon van Wouter van Mansfeld en Elisabeth van Honstein-Lohra-Klettenburg, geboren ca. 1390, overleden 25 juli 1433
Gehuwd met
685531 Ursula van Schwarzburg-Wachsenburg, dochter van Wouter van Schwarzburg-Wachsenburg en Mathilde van Henneberg- Schleusingen, geboren ca. 1400, overleden 1461
Uit dit huwelijk:
2 Gebhard van Mansfeld, graaf van Mansfeld, geboren ca. 1430, overleden 14-20 september 1492. Gehuwd met Adelheid van Oldenburg, gravin van Honstein
685532 Hendrik van Honstein-Kelbra, graaf van Kelbra (1400) en Heldrungen (1413), heer van Dahme, zoon van Ulrich van Honstein-Kelbra en Agnes van Braunschweig-Grubenhagen, overleden > 1434
Gehuwd met
685533 Margaretha van Weinsberg, dochter van Engelhard van Weinsberg en Anna van Leiningen, overleden > 1432
Uit dit huwelijk:
1 Ulrich van Honstein-Heldrungen
2 Ernst van Honstein-Heldrungen
3 Johan van Honstein-Vierraden
4 Agnes van Honstein-Heldrungen. Gehuwd < 30 januari 1418 met Frederick van Beichlingen, graaf van Beichlingen, overleden 12 juni 1426 in de slag bij Aussig
685534 Georg van Anhalt-Dessau, heer van Anhalt en Dessau, heer van Köthen, zoon van Sigismund van Anhalt-Dessau en Johanna van Querfurt, geboren ca. 1390, overleden 21 september 1474 te Dessau (D). Gehuwd > 1413 met Mathilde van Anhalt-Bernburg. Gehuwd in 1432 met Europhemia van Ols, geboren ca. 1405, overleden 27 november 1442. Gehuwd op 7 september 1453 met Anna van Lindow-Rupping, geboren ca. 1435, overleden 9 juli 1511
Gehuwd > 1442 met
685535 (?) Sophia van Honstein
In 1405 erft Georg samen met zijn broers Waldemar, Sigismund en Albert het vorstendom Anhalt-Dessau. In 1468 erft hij het vorstendom Anhalt-Bernburg. In 1471 tekent hij een erfovereenkomst met zijn achterneef Adolph, prins van Anhalt-Köthen, die hem erkent als medeheerser over Anhalt-Köthen. Georg doet de rechten over aan zijn zoon Waldemar.
Uit dit huwelijk:
2 Waldemar van Anhalt-Köthen, heer van Köthen (1480), Hoijm (1492) en Burgscheidungen (1496), geboren ca. 1445, overleden 1 november 1508 te Köthen (D). Gehuwd op 24 januari 1485 te Köthen (D) met Margarete van Schwarzburg, geboren 16 juni 1464 te Rudolstadt (D), overleden 1 augustus 1539 te Köthen (D)
3 Scholastica van Anhalt, abdis van Gernrode (1469), geboren ca. 1450, overleden 31 juli 1504 te Gernrode (D)
Gehuwd met
Uit dit huwelijk:
1 Diederick van Plattenberg, heer van Nehlen, geboren ca. 1420, overleden (?) 1491. Gehuwd met Christina van Hoberg, geboren ca. 1420, overleden (?) 1460
3 Wolter van Plattenberg
4 Johan van Plattenberg
5 Enneke van Plattenberg
6 Adelheid van Plattenberg
685542 Dirck Lappe-Meijerich, zoon van Hendrick Lappe-Meijerich, overleden (?) 1461
Gehuwd met
Uit dit huwelijk:
685552 Herman van Calenberg, ridder, zoon van Rave van Papenheim en Adelheid van Calenberg, overleden > 1408
Gehuwd met
Uit dit huwelijk:
685554 Conrad van Schachten, zoon van Dirck van Schachten, geboren ca. 1335, overleden > 1375
Gehuwd met
685555 Anna van Hanstein, dochter van Henrick van Hanstein en NN van Dalwick
Uit dit huwelijk:
1 Dirck van Schachten. Gehuwd met Hase van Dievelich