Kwartierstaat Brouwer – Generatie 19

Generatie 18 <   > Generatie 20


276864  Claes Toude Aerntsz, zoon van Oude Arent Toude, overleden > 14 februari 1392, begraven in de Oude Kerk te Delft (vermeld 1420-1470)

Gehuwd met

276865  Ane Heijn Allerts, dochter van Heijn Allertsz, geboren te Maasland, overleden > 1392

Claes is samen Jan Doude vermeld als pachter van grafelijke goederen te Dixhorne (Dijkshoorn) en op Woutharnas (1354-1356). Hij wordt tussen 1367 en 1372 genoemd als inwoner van ’t Woudt / Harnas.

In 1367 betaalt hij als Claijs Toude voor een graf in de Grote Kerk van Delft. Op 10 januari 1385 oorkonden Buekel Arndsz en Jan Hughe Starkenz, schepenen te Delft, dat Heijnric Buekel en Heijnric Beijn Splintersz een rente uit 1349 ten behoeve van het gasthuis aldaar verkopen aan Clais Toude. Op 14 januari 1388 oorkonden Kerstant van Alcmade en Louwerijs Jansz, schepenen te Delft, dan Clais Toude Aerndsz, koopt van Zibrant Post een rente uit 1383.

Claes is beleend in 1392.

Uit dit huwelijk:

Aernt Touwe Claes Touwensz

2  Adam Claes Touwensz, geboren 1350-1360, overleden 20 oktober 1431, begraven ’t Woudt. Gehuwd met Margriet Willems van Foreest

3  Doe Claes Touwensz


276928  Kerstant Coppaertsz, heilige geestmeester te Naaldwijk (1402), zoon van Coppaert Meijnsensz en Lijsbeth NN, geboren ca. 1380 te De Lier, overleden > 1424 te De Lier

Hij betaalt in 1424 als welgeborene in De Lier 1 gulden 100e penning.

Kinderen:

Jan Kerstantsz

2  Jacob Kerstantsz


328656  Johan Uijttenbogaert, zoon van Wouter Uten Boemgaert, geboren ca. 1430, overleden > 1489

Gehuwd met

328657  Duve Tijmans d’Edell, dochter van Tijdeman d’Edell en Wendelmoet van Oostrum

Uit dit huwelijk:

Wouter Jansz Uijttenbogaert


328660  Johan de Coninck, heer van Emmeklaar en Langenoorde, schepen van Amersfoort (1458-1472), zoon van Godert de Coninck en Beatrix Over de Vecht, geboren ca. 1435, overleden < 19 februari 1496

Gehuwd in 1461 met

328661  Johanna Fredericks van Draeckenborch, dochter van Frederick van Draeckenborch en Cornelia Taets van Oudaen

Wapen zilver met 3 rode markiezenkronen.

In 14.. is Johan de Coninck beleent met veen en bos in Amerongen, belast met 2 penning. Hij is in 1437 als getuige vermeld.

Op 3 september 1454 is Jan Over de Vecht voor Jan de Coninck beleend met het goed Emmeklaar en Langenoorde, gerecht, tijns en tienden, wild en tam en toebehoren, bij dode van Goedert de Coninck diens vader. Op 19 februari 1496 Godert de Coninck bij dode van Jan, zijn vader.

Op 12 december 1459 ‘woensdages op sunte Lucien avont’ transporteren Claes Bot, zijn vrouw Belij en zijn moeder Fije, aan Jan de Coninck, te behoeve van het fraterhuis van Sint Jan, de eigendom van een hof op de Kamp, grenzend aan de stadwal en aan het fraterhuis, ter bekostiging van een mis op het Sint Pietersaltaar, eertijds bij testamentaire beschikking gesticht door Ermgaert van Lewen.

In 1461 zaterdach na St. Lambersdach geeft Eerst van Drakenborch Jfr Janna, zijn zuster, als medegave in haar huwelijk met Johan die Coninck o.a. ½ hoeve te Schalkwijk bij de hofstede Blochoven, leen van het Sticht van Utrecht. In 1470 Oudschildgeld in Schalckwijck op Blochoven Jan die Coninck 7 morgen.

In 1465 tienden van de Dom in Langbroek: 25-1 Johan Coninck.

In 1476 op Hemelvaertsavont Johan die Coninc en Gerrit Mulert enerzijds, Johan van Draeckenborch, kanunnik ten Dom, en Vrederick Utenhamme anderzijds, als hijlicxlieden van Jacob Overdievecht en Jfr Geertruijt, met Erst van Draekenborch haar vader. Jacob brengt onder andere aan een erf en goet geheten ter Hulle in Wijk bij Duurstede, groot 20 morgen 4 hont thins- en tientvrij, noch 6 morgen aldaar, drie delen van de Rodenweert daer de Nonnen van Wijck ¼e deel af hebben, houdende de drie delen samen 31 morgen 5 hont wezende leen van de Proest van Oudmunster, twee ackers van ½ hont aen de Groenecrom, een kamp in dat Middellant 3 morgen 2 hont, 6 morgen 2 hont in Wegemaet, 4 hont in Wijckerweert, uijt Jan van Zijls huijs te Wijck 2 oude scilden, uijt Willem van Cleefs huijs 1 oude scilt, uijt een hof te Wijck 33 vlaems jaarlijks etc – al van zijn vaders en moeders erfenis. Johan Overdevecht zal zijn deel van de erfenis aan Jacob opdragen. Jfr Geertuijt, dochter van Erst van Draeckenborch, geeft o.a. ½ hoeve te Bunnick mee, tafelgoed geldende 9 beijerse gulden jaarlijks.

Uit dit huwelijk:

1  Godert de Coninck, baljuw van Abcoude, burgemeester en schout van Utrecht, overleden > 18 oktober 1523 (onthoofd in 1525 op het Neude ?). Gehuwd < 1489 met Mechteld Utenham, overleden < 18 oktober 1523. Gehuwd met Johanna Gijsberts van Nijenrode

Frederick de Coninck


342560  Gerrit Zoudenbalch, zoon van Tijdeman Zoudenbalch en Petronella van Langerack, huismeester van het St Bartholomeus Gasthuis te Utrecht (1416), lid van de Kleine Kalende broederschap, geboren ca. 1350, overleden 26 april 1418, begraven in de St. Marie te Utrecht

Gehuwd met

342561  Hadewich Florens van Pallaes, dochter van Floris van Pallaes en Engeltje Huberts van Wulven, overleden > 1436

Gerrit Zoudenbalch, zijn vader, zijn oom en verschillende van zijn nakomelingen komen met overlijdensdatum voor op de lijst van de leden der Kleine Kalende-broederschap. Op de afbeelding links het wapen van de Zoudenbalchs als onderdeel van de anonieme tekening van de afbeelding van de wapens van de leden van de Kleine Kalende broederschap in een venster aan de noorzijde van de Buurkerk te Utrecht. Het doel van de broederschap was de bediening van kapellen en altaren (welke kaland of kalend kapellen wrden genoemd), het houden van missen voor de zielen van de gestorven leden, het uitdelen van aalmoezen en het houden feesttijden. De kalende broederschap had statuten die voor alle leden bindend waren.

Op 13 mei 1394 is de zoon van Timan van den Massche beleend met een hofstede aan de nederzijde van de steeg, gaande van de nieuwe straat in de Oudelle te Utrecht, zoals zijn vader. Op 1… Gerard Zoudenbalch. Op 7 juni 1418 Timan Zoudenbalch zoals Gerard, zijn vader, waarna overdracht aan Hubert Zoudenbalch Gerardsz.

Op 5 april 1397 Herboert van Pallaes en Enghel van Pallaes (voor wie zegelt Gherijd Zoudenbalch) transporteren aan Dirc den Keijser 1 morgen op Leghe Raven. Op 30 april 1398 voor Korsten Walichssoen, scout in sheren gerecht van Vianen, compareren Florens van Pallaes, Herboert zijn zoon, Gherijt Zoudenbalch sine swagher ziinre dochters man met wittaftige geboerte, transporteren op Johan van Jutfaes ten behoeve van Jfr Enghele Willams wijf van Boechout te haren medegave van haren moeders weghen erven, 4 morgen.

In 1398 donderdach na St. Jansdach Midsomer int gerecht van Utrecht compareert Herboert van Pallaes en Jfr Hase zijn zuster Gerijt Soudenbalchs wijff, Jfr Engel zijn zuster Willams wijf van Boechout, Jonge Braem uter Coernmerckt en Jfr Engel zijn zuster, Braemskinderen uter Corenmarckt, met Gerijt van Voorn, Herboert van Pallaes, Jan van Jutfaes en Peter Mechelem die zij voortijts als mombers kozen – en zij melden dat Jfr Margriete Dirc Pijls wijf die Oude Huberts wijf was van Wulven, met haar man transporteren op Herboert van Pallaes en Gherijt Soudenbalch alsulcke goede als hoir aenbestorven zijn van Wouters’ doot van Wulven hoer soens …. 3½ morgen dat 7e deel min te Odijk, wat Aelbert van Strimaet en Willam Scive nu gebruiken, 2 morgen min 1/7e deel an Houtenrewetering dat Dirc van Muden gebruikt, 3½ morgen min 1/7e deel te Houten dat Claes Goessens gebruikt, 3 morgen min 1/7e deel in Houten dat Gijsbert Speijaert gebruikt en de helft van een hofstede min 1/7e deel dat Lambert Sanderss gebruijkt. In 1400 St. Jans avont ante Portam een brief van 9 morgen 2 hont 20 roeden en nog 5 hont 20 roeden en 3½ hont 14 oeden vertegen bij Braem uter Coornmerckt, Braem en Jfr Engel sine kinderen, Herbert van Pallaes, Gerijt Soudenbalch en Willam van Boechout ten behoeve van convent van den Dael.

Op 27 oktober 1405 op St. Sijmon en St. Judenavont Apost verkoopt Gherijt Zoudenbalch aan de Buerkerck de helft van een halve hoeve te Jutfaas in Florens gerecht van Jutfaes, daer Lijsbet Johan Eerstsoenwijf was en Claes van Jutfaes hoer soen de wederhelft af toebehoert.

Morgengeld in Oudenwulven en Wulvenrebroeck in 1434/1436: Hase Gerijt Soudenbalch wedue 14 morgen.

Uit dit huwelijk:

Hubert Zoudenbalch

2  Gerrit Zoudenbalch, tinsgenoot van de abt van Oostbroek (1424), geboren < 1400, overleden 1462

3  Tijdeman Zoudenbalch, vicaris van de St. Marie te Utrecht (1445)

4  Hadewich Zoudenbalch, overleden 1453


342562  Evert Schouten van de Kelder, schepen van Amersfoort (1386-1408), zoon van Gijsbert Schouten en Geertrudis NN, geboren ca. 1355, overleden 1423-1425

Gehuwd met

342563  Beatrijs Stevens van Colenberg, dochter van Steven van Colenberg

In 13.. is Evert Scout beleend met een stuk land, genaamd Rodenwaard onder Amerongen, belast met 6 penning. In 13.. zijn Evert Scout en Geertruida, zijn vrouw, beleend met een halve hoeve op de Hoeven te Amerongen, belast met 5 schelling. Tijnslijst te Amerongen (na 1367 ?): Evert Scout en Geertrudis sijn vrou ½ hoeve opte Hoeven, 5 sol. Evert Scout en Gertrudis zijn vrou ½ hoeve die was van Elisabeth en Bertradis, dochters van Marcelis van den Hoeven, 5 solidos. Evert Scout van goeden inde Roedenweert 7 sol. 6 den.

Op 13 februari 1389 Evert Scoute ontving 2½ hoeve met tiend en hofstede op Maerschalkerweert.

In 1395 Evert Scout x Jfr Bate Stevensdr van Colen houden 2 morgen op Rijtsaert en 8 hont op Langeslach, noch 7 hont op Noederweert, noch 4 hont op de Wegesceijdingh, 5½ hont op die Wegesceijdinghe, met land van de proesdij en nog een hofstede aen de Hogestraet die Agathe Gheben nu bouwet.

Op 25 oktober 1396 is Beatrijs dochter van Steven van Colenberg, gehuwd met Evert Schouten van den Kelnaer, beleend met 6 morgen met hofstede in het kerspel Wijk en 18 morgen tiendvrij, genaamd goed ten Hul, zijnde 20 en 4 hont, tijns- en tiendvrij in diverse stukken namelijk 6 morgen in de Meer, strekkend van de Middelbroek tot de Lek, 8 hont aan het overpad in drie stukken waarvan het eerste strekkend van de olmen tot het Korte land, 3 orgen 1 hont op de Hul, een akker tegen Kleinmaat groot 1½ hont, twee akkers groot 5½ hont tegen Kleinmaat bij de wegscheiding, een akker groot ½ morgen in Noordeweerd, een akker groot 2 hont beneden de vierwegscheiding, een akker groot 7 hont voor de Noorde, twee akkers groot 3 morgen op de Oude wetering, twee akkers groot 14 hont in de Eng, een akker in Wijkerweer groot 1 morgen, een akker aan de proosts dam groot 3 hont, 6 morgen ½ hont met hofstede, niet tiendvrij, waarvan 2 morgen op Resert, 8 hont op Langslag, 7 hont aan Noorderweerd, 4 hont op de wegescheiding, en 5½ hont op de wegscheiding. Bij overdracht door Hadewig dochter van Gijsbet Hak van Tuil, weduwe Gijsbert van Colenberg, haar moeder, die lijftocht behoudt.

Op 10 december 1398 een pachtbrief voor Evert Scout van 19 morgen op Nijendijck onder Werkhoven. Nijendijksgoederen van de Dom, 1399: Evert Scout 19 morgen, 1401: Evert Scout 19 morgen.

Op 7 december 1407 ‘op onser vrouwen avont concepcio’ oorkonden Gherijt Zoes, schout, Johan Jordens soen, Claes Ghele en Heinric de Vrese, schepenen te Amersfoerde, dat Evert Scoute van den Kelre aan Evert Jacobs soen en diens vrouw Alijd in erfpacht heeft gegeven een hof, gelegen op de Glashorst, tegen betaling van 11 Dordtse plakken per jaar.

Op 19 september 1414 voor Heijnric van Lewen, richter, Gherijt van Wamel en Henric Bor Aerntss, scepenen, compareren Steven van Boechout en Mechtelt welke transporteren op Jacob van der Kwl ten behoeve van Jfr Steven Evert Scoutendr van der Kelre, Johans wijf Overdievecht, 2 hont.

Op 16 november 1416 oorkondt Dirc de Coninc dat hij aan deken en kapittel van St. Joris bij testament vermaakt een stuk land buiten de St. Jorispoort, gelegen naast het land ‘die Brede’, om met de inkomsten daaruit memoriediensten te houden voor hem, zijn vrouw Bate, zijn ouders, Mechtelt de vrouw van Gijsbert Scoutensoen, en haar zoon Evert, Belij Scouten, Evert Scouten op den Kelre, Lambert van den Velde, Dirc Coninc, en zijn moeder Geertruijt, Mabelien Scouten en Lijsbeth en Mechtelt, de dochters van Dirc Coninc.

In 1423 Evert Scoute een halve hoeve van 10 morgen die Evert van Catwijck tot nu in pacht had in Werconden.

Uit dit huwelijk:

1  Steventje Everts Schouten van de Kelder

Waltera Everts Schouten van de Kelder


342564  Gerrit van Zuijlen van Natewisch, heer van Zuijlensteijn en Natewisch, zoon van Jan Wouterz van Zuijlen van Natewisch en Oeda Floris van Broekhuijzen, geboren ca. 1380, overleden 1436-1438

Gehuwd met

342565  Foijse Matheus Poth, dochter van Mattheus Pott en Elsebe Mouwer

Links een afbeelding van kasteel Natewisch in de 17e eeuw, liggend tussen Wijk bij Duurstede en Amerongen. Het kasteel wordt in 1270 voor het eerst vermeld. De eerste leenheer is Gijsbert van Zuijlen. De Natewisch is tot 1689 in bezit van de familie Van Zuijlen van Natewisch. In 1663 sterft David III van Zuijlen van Natewisch en zijn dochter Emerentia erft Natewisch. Zij trouwt met Joost Taets van Amerongen, waarmee Natewisch in bezit komt van deze familie.

Op 14 juli 1419 meldt Gerrit van Zulen verkocht te hebben aan Bernt Utenengh 20 morgen te Amerongen opte Corenweert, 12 morgen achter het huijs Natewisch te Amerongen, de helft van 12 morgen in Amerongen onderdeijlt met Steven Claes Ruwensoenssoen en nog land in Nederlangbroek (½ hoeve strekkende van Broekwetering tot de landscheiding) en 4 morgen te Cothen strekkende van de Spijck tot aen der Mate. Gerrit van Zulen mag het binnen 4 jaar lossen.

Op 26 februari 1424 is Gerrit van Zuilen van Natewisch beleend met 3½ morgen in Linschoten, genaamd Ruijschen land, en 8 morgen land bij het huis te Nesse, met lijftocht van Foijse dochter van Matthijs Pot op de helft, en hij belooft de leenheer Jan van Montfoort ’te dienste te comen, als ’t nodich is, met 4 peerden ende drie knechten’. Op 7 januari 1435 Gerrit van Zuilen van Natewisch draagt over aan de leenheer, bevestigd door Jan van Zuilen, zijn zoon.

Op 27 februari 1424 wordt Gerrit van Zuilen van Natewisch beleend 6 morgen land op IJsselveld en met een hoeve land in Kattenbroek, met lijftocht van Foijse dochter van Matthijs Pot, zijn vrouw. Op 14 september 1438 Jan van Zuilen bij dode van Gerard zijn vader.

Op 23 apil 1426 belooft Danijel van Loenresloet om Peter jonker van Culenborch, schadeloos te zullen houden voor diens borgtocht tegenover Gherijt van Zulen van Natewissche. Op 3 september 1426 wijzen de burgemeesters van Wijk bij Duurstede gerechtelijk toe aan Jacob Wonder, jaarlijks 15 hoenders uit 6 hofsteden in de Oeverstraat bij de Arkpoort te Wijk als beslaglegging wegens een vordering op Gerit van Zuijlen van Natewisch van een hoofdsom van 26 rijnse gulden.

Op 11 oktober 1431 is de uitspraak van Jacob van Gaesbeeck, Johan borchgrave van Montfoirde, heer Lodewick van Montfoird, Johan van Vleuten, Johan van Meerten bast. van Abcoude en Matheus Pot over het geschil tussen Melis Utenenghe en zijn magen enerzijds en Gerrit van Zulen van Natewisch anderzijds, roerende van de nederslach Bernts Uten Enghe, van alsoe veel scult als Gerit van Zulen voorschreven, Wouter van Westrenen en Lubbert Sasse daeraen hadden, noch Johan van Sande, Willem van Sande en Gerit van Welije.

Op 7 januari 1435 verklaart Gerijt van Zuijlen van Natewisse, ten overstaan van Gelmair van der Toll, IJewin Gijsbrechtszoen en Jan Airntszoen, leenmannen van Montfoirde, en met goedvinden van zijn oudsten zoon Jan van Zuijlen, over te dragen aan Jan heer van Montfoirde, de leenweer van 8 morgen land en van 12 morgen land, beide gelegen op die Velthusen.

Op 31 maart 1436 is Gherijt van Zulen van Natewische medezegelaar als de prelaten en kapittels van de kerken van de Doeme, Oudemunster, Sanct Peters, Sanct Johan en Sancte Marijen te Utrecht, de gemene ridders en knapen van het land en burgemeesters, schepenen, raden en gemene meente van de steden Utrecht en Amersfoerde oorkonden dat paus Eugenius, Sweder van Culenborch van Utrecht naar Cesarien heeft overgeplaatst en Roedolph van Diepholt tot bisschop van Utrecht heeft gemaakt, dat een kleine groep personen in strijd met het pauselijk gezag Walraven van Moerse heeft gekozen tot bisschop, die vervolgens steun heeft gekregen van het concilie van Baesel en dat zij zich verbinden om Roedolph van Diepholt in het bezit van het Utrechtse bisdom te handhaven.

Uit dit huwelijk:

Jan van Zuijlen van Natewisch


342568  Jan Engelbrechtsz van Brienen, gerichtsman van de Veluwe (1383), zoon van (?)  Engelbrecht van Harselo, geboren ca. 1350, overleden < 8 juni 1410

Gehuwd met

342569  Geertruijt Dirx van Aller, dochter van Diderick van Aller en Christine NN, overleden > 11 december 1416

Op 29 november 1383 ‘op Sinte Andriesavont’ oorkondt Willem van Steijnbergen, richter in Veluwen, dat voor hem en zijn gerichtslieden Johan van Lawijc, Johan van Brienen Engelbertszoon en Aernt te Bocop, door Henric van Aller Servaeszoon, Gherselis zijn zoon en Diste zijn dochter, aan Wijnolt, commandeur van Callenbroeck, ten behoeve van het godshuis van Sint Johan aldaar, overgedragen zijn 8 morgen turfveen in Grawettveett, gelegen tusschen het land van Fonck van der Weijden en van Gherijt van Vloewijc, en strekkende van Henric”s land tot aan de Laeck tot Hoeflaeck.

Ca. 1390 is Geertruijt Dirx dochter van Aller, Johans wijf van Brienen, beleend met dat goed tot Bijssel, gelegen in de Veluwe in den kerspel van Doornspijk. Op 12 april 1394 Jan Engelbrechtsz van Brienen. Op 8 juli 1410 Henric van Brienen, door afstandt sijnre moeder Geertruden Dirc dochter van Aller, Jans wijf van Brienen, mit Arent van der Lawijc, haren gecoren momber.

Op 11 december 1416 ‘des Vriedages na onser Liever Vrouwendach Concepcio’ draagt Jonkvrouwe Geertruijd van Brenen over aan haar zoon Henric van Brenen haar huis en hofstede in de Vijestraat te Harderwijk, met het houten huis, aangekocht van den rademaker. Ten overstaan van schepenen van Harderwijk.

Uit dit huwelijk:

Henrick Jansz van Brienen

2  Johanna van Brienen. Gehuwd met Willem van Aller


342576  Wessel van den Boetzelaer, heer van den Boetzelaer (1397), opperschenker van Kleef, zoon van Rutger van den Boetzelaer en Elisabeth van Bijlant, geboren ca. 1360, overleden 1437-1439. Gehuwd in 1390 met Beatrix (Bata) van Ghemen

Gehuwd met

342577  Lutgard van Heeckeren genaamd van Rechteren, dochter van Sweder van Heeckeren en Sophia van Groesbeek, geboren ca. 1390, overleden < 1451

Op 8 juli 1376 moet Johan van Grieth namens de graaf van Kleef oerveede zweren aan de aartsbisschop van Keulen, aan het aartsstift, aan de ambtman van Aspel Rutger van den Boetzelaer en diens zoon Wessel, en aan de stad Rees.

In 1395 heeft Wessel een twist met zijn vader. De uitspraak van de graaf van Kleef luidt dat Wessel en zijn moeder de goederen in de Betuwe zullen houden, de drie hoeven aan de Clapheck bij Roederbroek, alles wat ligt aan gene zijde van het wald, dat Udem is, de tienden van Keijst en goed Langendonck dat Sander van Eijl gewonnen heeft. Wanneer de zoon op den Boetzelaer komt, zal de vader hem eten en drinken geven met twee knechten en drie paartden. Zij zullen elkaar geen schade toebrengen. Als Wessels’ vader Rutger ook met de graaf van Kleef in onmin raakt, wordt hem den Boetzelaer ontnomen. De graaf schenkt het kasteel in 1397 aan Wessel, onder de nadrukkelijke bepaling dat dit slechts uit genade van den hertog is. Wessel verkrijgt van de graaf van Kleef het ambt van opperschenker van Cleve, waarvoor hij in 1417 de helft van twee hoeven land in leen krijgt. Dit ambt blijft nadien erfelijk in de familie. Dat Wessel het ook niet goed met de graaf kan vinden, blijkt uit een notitie waar wordt meegedeeld dat Wessel het ambt wel (in naam) verkregen heeft, maar dat hij uit onwil nooit daarvan in possessie gekomen is.

Op 26 oktober 1412 maakt Wolterus de Keldunck, kanunnik van het kapittel van Sint Andreas te Keulen, zijn testament. Hij laat zijn goederen in het land van Kleef na aan Wesselonus de Boetzeler en Elbertus de Alpen. Hij legateert de inkomsten van zijn goederen, met name van de hof ther Weije in de parochie Kalkar, gedurende het eerste jaar na zijn overlijden aan de nieuwbouw van de kerk te Kalkar en aan de broederschap van Onze Lieve Vrouwe aldaar en gedurende het tweede jaar aan de bouw van de kerk van het Maria-kapittel te Kleef. Op 19 november 1412 ‘up sunte Elizabeth dach beate virginis’ oorkondt Bertolt Evertsz, richter in het kerspel Pannerden, dat Wessel van den Boitzeler en zijn vrouw Lutgard recht van wederinkoop verleenen aan heer Frederick, heer van den Berg en Bijland, en heer Otte van der Lecke, heer to Hedel, voor de Duenen in het kerspel Pannerden en 4 morgen tusschen de meent aldaar en de Rijndijk.

Wessel erft van zijn overgrootvader Robbert van Appeltern de kerkegift van Winssen. Tussen 1409 en 1423 krijgt Wessel van den Boetzelaer een brief van zijn zwager Frederik van Heeckeren van Rechteren, bisschop van Utrecht, met het verzoek de kerk in Winssen, nu in handen van Willem van Wije, te begeven aan Gerrit Stuurman, kanunnik te Xanten, en na diens afstand aan Johannes van Wije, zoon van Willem.

In 1439 wordt een magescheid opgemaakt tussen Lutgard van Rechteren genaamd van Heeckeren en haar kinderen. In het magescheid is vermeld dat de Hertog het slot Boetzelaer van wijlen Heer Rutger gewonnen heeft en hetzelve uit genade aan diens zoon Wessel heeft gegeven, maar dewijl Wessel verscheidene kinders heeft, zo vergunt hij dit magescheid op te maken en zal hij het zelf mede bezegelen. Tevens verklaart de Hertog dat hij ieder der gebroeders Rutger, Sweder, Johan en Diderik met de hun toegedachte goederen in het bijzonder beleent, tot een achtermanleen en met mansleenrechten. Rutger verkrijgt den Boetzelaer.

Uit dit huwelijk:

Rutger van den Boetzelaer

2  Elisabeth van den Boetzelaer. Gehuwd ca. 1427 met Godert van der Reck

3  Sophija van den Boetzelaer, overleden > 1500

4  Agnes van den Boetzelaer, overleden < 1480

5  Sweder van den Boetzelaer, overleden 1442

6  Johan van den Boetzelaer, overleden 1442

7  Diderick van den Boetzelaer, overleden 1486

8  Hendrik van den Boetzelaer, kannunik van Xanten, proost van Kraneburg, overleden 1480

9  Frederik van den Boetzelaer, overleden > 1439

10  Zeger van den Boetzelaer, kannunik, overleden > 1481


342578  Johan Gijsbertsz van Langerak, ridder, heer van Langerak en Nijpoort, dijkgraaf van de Alblasserwaard (1409), drost van Altena (1410), kastelein van Loevestein (1418), baljuw van Schoonoven (1422), zoon van Gijsbrecht van Langerak en Bertha van Bloijs, geboren ca. 1375, overleden 1433-1439. Gehuwd met Agnes van Steinfurt, overleden 28 december 1467

Gehuwd met

342579  Elburg van Polanen van Asperen, dochter van Otto van Polanen van Asperen en Johanna van Voorst en Keppel, overleden < 1430

Op 13 juni 1400 beloken Pinksteren  wordt Johan door zijn neef, de heer van Arkel, beleend met het huis en hofstede Langestein met 24 morgen land en 5 morgen land in Coppekertsweer, alsmede half Nijpoort, die zijn vader van hem hield. In maart 1405 wordt hij beloond met het huis Langerak en in 1409 met de tienden van Ammers na transport door zijn zuster Johanna. Op 16 maart 1420 Jan van Langerak. Op 6 april 1439 Rutger van den Boetzelaer voor Elburg van Langerak, zijn vrouw, bij dode van heer Jan haar vader.

Op 10 april 1410 komen Arent van Leijenberg, Jan van Langeraeck en Philips van der Lecke, bastaert, overeen zo er aan enig goed, dat zij onderling gedeeld hebben een gebrek blijkt te kleven, de schade daaruit gezamenlijk te dragen en ook overigens ongedeelde goederen of opbrengsten gelijk te verdelen.

Op 13 mei 1413 wordt Johan het drossaardschap en rentmeesterschap van de kleine tol te Woudrichem en de slootvoogdij van Loevestein door Willem van Beieren bevolen. Op 18 oktober 1415 bezit Johan nog steeds de kleine tol te Woudrichem, als de andere tollen in het openbaar verpacht worden. Johan bezit met Arend van Leijenburg de heerlijkheden en goederen van Giessen in leen, die zij op 25 juli 1413 aan de hertog overgeven, die vervolgens de heren en ambachtsheren in de Alblasserwaard, die de dijk hebben gemaakt, er mee beleent.

Op 15 augustus 1416 belooft Johan met andere edelen en steden van Zuid-Holland vrouwe Jacoba na de dood van haar vader als erfdochter en leenvervolgster te zullen ontvangen en huldigen. Zij geeft hem op 20 juli 1417 namens haar het bestuur over de goederen van de heren Jan en Willem van Egmond. In 1418 wordt Johan aangesteld als kastelein van Loevestein, waarover hij in 1419 een verschil heeft met Jacob bastaard van de Leck.

In 1420 wordt Johan van Langerak met Langestein, met half Nieuwpoort en met de goederen van zijn vader beleend. In 1424 verzoekt hij Walraven van Meurs om neutraliteit in de oorlog tussen Gelre en het Sticht. Hij strijdt in de veldslag bij Alphen aan de zijde van Jacoba en is daar tot ridder geslagen.

In 1430 tocht Johan zijn tweede vrouw Agnes aan tienden en aan de molen te Langerak en maakt in 1433 een magescheid met zijn schoonzoon en dochter over de nalatenschap van zijn eerste vrouw. Daarbij ontvangt zijn dochter 100 rijnsche guldens en wordt getocht. Voor het overige wordt zijn dochter Elburg zijn erfgename, alles voorbehoudens de tocht aan zijn moeder, vrouwe Bertha en aan zijn zusters Bertha, de abdis van Rijnsburg, en Johanna.

Op 27 maart 1433 ‘op den vrijdag na den sonendage als men in der heijligen kirchen ten inganck van der misse singt Letare’ verklaren Willem, zoon tot Egmonde en broer tot Gelre, en Frederik van Rechteren, heer van Voirst, van Asperen en van Keppel, dat zij een verbond hebben gesloten over de stad Asperen. Willem zal Frederich helpen stad en slot Asperen te verkrijgen. Frederich zal als dit gelukt aan Willem binnen een jaar 500 Rijnse guldens betalen en binnen het volgende jaar 550 Rijnse guldens. Willem zal Fredrich binnen Lederdame bescherming bieden. Willem zal op verzoek van Frederich de vijand worden van heer Johan van Langerack en diens bondgenoten, uitgezonderd de hertog van Bourgonnijngen, zijn broer de hertog van Gelre en de vrouwe van Hollant. Frederich verbindt zich tot vrijwillige gijzeling binnen Arnhem bij het niet nakomen van zijn geldelijke verplichtingen. Op 22 april 1433 ‘in onser stede van Rotterdam’ beslist Philips, hertog van Boirgondien etc, in de geschillen ontstaan na den dood van den heer van Voorst en van Asperen, tusschen Vrederic van Rechteren namens zijn vrouw, en heer Jan van Langeraeck namens zijn dochter, dat zijn raden en kamerlingen heer Roeland van Uutkercke, heer van Meestert en Heemsrode, en heer Huge van Lannoij, heer van Santis, een uitspraak zullen doen. Aansluitend sluiten Jan, heer van Langerak, Rutgeer van Boetzelaer en Frederic van Rechteren, een overeenkomst om zich in zake de scheiding der nalatenschap van Jan, heer van Asperen en van Voorst, te onderwerpen aan de uitspraak van met name genoemde scheidslieden. In 1433 regelen Johan, heer van Langerak, en zijn dochter Elburg, vrouw van Rutger van den Boetzelaer, de terugbetaling van een bedrag van 600 bourgondische schilden en 1130 gelderse guldens dat Johan van Rutger geleend had onder verband van de heerlijkheid Asperen.

Uit dit huwelijk:

Elburg van Langerak


342580  Iwain de Mol, burgemeester van Brussel (B), zoon van Dierick de Mol van Ledebergen en Elisabeth Goddeijns, geboren ca. 1370

Gehuwd met

342581  Marie van Pede, dochter van Arnoud van Pede en Maria van St. Guerick

Uit dit huwelijk:

1  Arnold de Moll. Gehuwd met Anna ’t Serclaes van Kruikenberg

Ywaen de Mol van Ledebergen

3  Hendrik de Moll. Gehuwd met Alijde van Keldere

4  Jeanne de Moll ter Kameren

5  Marguerite de Moll

6  Marie de Moll


342582  Gijsbrecht Aerntsz Pieck ‘de Goede’, heer van het Hoge, Lage en Blauwe Huis te Beesd, rentmeester van Gelre (1413), ambtman van Beesd en Rhenoy (1414), raad en overste rentmeester van Gelre (1414-1416), thesaurier van Holland (1420), zoon van Arnt Pieck en Ida Alards van Buren, geboren ca. 1385, overleden 1439-1441. Gehuwd < 1419 met Idelard Alards de Swart, overleden < 1426

Gehuwd in 1426 met

342583  Wilhelmina van Heukelom van Acquoij, vrouwe van Tienhoven, dochter van Walraven van Heukelom van Acquoij en Johanna van de Merwede, geboren ca. 1395, overleden > 1458

Links het zegel van Gijsbrecht Pijeck op 22 juli 1423. Randschrift: SIG GHIIS/ BERT PIEC. Voorstelling: schild met kruis waarboven een gewende helm met stappende haan als helmteken (Bron: Gelders archief, Charterverzameling, nummer 0243 – 857/8).

Op 19 juli 1414 ‘des donredages na der heilige apostelendach divisonis’ stelt Reijnalt hertog van Gulick zijn raad en overste rentmeester van Gelre Giisbert Pieck aan tot ambtman te Beesde en Renoij, ter voldoening eener schuld van 1000 rijnsguldens, regelt uitvoerig zijn rechten en verplichtingen als zodanig en belooft hem tenminste acht jaar op deze voorwaarden als ambtman te zullen handhaven. Op 29 september 1420 ‘op sinte Michiels dach archangeli’ erkent Reijnalt hertog van Gulich nog 600 rijnsguldens ontvangen te hebben van zijn ambtman te Beesde en Renoij Giisbert Pieck, volgens brief van 19 juli 1414, en maakt bepalingen omtrent de lossing van dit ambt en andere aan de ambtman verpande domeinen te Beesde en Renoij. Gijsbert Pieck op zijn beurt bekent, dat de hertog telken jare met 3000 Rijnse gulden weder zoude kunnen lossen de erve, tienden, goederen, grute en bierzijse te Beesde, zoo als dezelve hem die tot een regten manleen gegeven had. Op 17 november 1422 ‘des dijnsdaeges na sinte Martijns dach in den wijnter’ bevestigt Reijnald hertog van Gulich de verpanding aan Giisbert Pijeck van zijn tienden te Beesd, het land de Stapelacker, de gruit en bieraccijns aldaar, alsmede een tiend te Renoij, welke door hem als manieën ontvangen goederen hij tezamen met het ambt te Beesd en Renoij zal mogen behouden niettegenstaande de losbrief, die de hertog van hem heeft ontvangen.

Als onderdeel van de Hoekse en Kabeljauws twisten vindt tussen 1417 en 1425 de strijd om de macht in Holland en Zeeland plaats tussen Jacoba van Beieren, enige kind van graaf Willem VI, en haar oom Jan van Beieren. In het ontstane machtsvacuüm na het overlijden van Willem VI, verovert Willem van Arkel Gorinchem, maar stadhouder Walraven van Brederode herovert de stad in 1417. Hierbij worden Gijsbrecht en zijn broers gevangen genomen. Jacoba’s positie is echter zwak en zijn steunt eenzijdig op de Hoekse partij. Daarop laat haar oom Jan van Beieren zijn aanspraken op Holland gelden en kiest partij voor de Kabeljauwen. Gijsbrecht is met zijn broer Otto Pieck in dienst van Jan van Beieren, wiens raad hij is in 1419. In 1420 neemt hij, als thesaurier van Holland, deel aan het beleg van Leiden. Hierbij geeft de stad zich op 17 augustus 1420, na een belegering van twee maanden, over aan Jan van Beieren. In 1421 pacht Gijsbrecht de tol te Gorinchem.

Op 24 juli 1423 verklaren Arnold, hertog van Gelder en Gulik en graaf van Zutphen, en Adolf, hertog van Kleef en graaf van Mark, dat tussen hen en de steden, sloten en onderzaten van beider landen een verdrag is gesloten, dat elke opvolgende landsheer zal bekrachtigen alvorens hij door de steden ingehuldigd wordt, luidende: 1) men zal elkaars steden, versterkingen en landen niet benadelen, 2) geschillen over onroerend goed zal men voeren voor de gerechten waar deze gelegen zijn, geschillen over vorderingen zal men voeren voor het gerecht van de woonplaats van de schuldenaar en men zal onvertogen recht laten geschieden, 3) beide partijen zullen elkaar in een eventuele oorlog bijstaan behalve in een oorlog tegen het heilige Roomse rijk en Johan, hertog van Brabant en Limburg, niet in een oorlog tussen de hertog van Kleef en hertog Johan van Beieren en evenmin tussen de hertog van Gelder en de bisschop van Keulen, 4) Arnold zal ervoor zorgen dat zijn zoon Johan deze akte bekrachtigd. Medebezegelaars zijn de raden en vrienden van de hertog van Gelder namelijk Johan, heer te Egmond, vader van de hertog, Johan, heer te Culemborg, Derich, heer te Wische, Johan, heer te Waardenburg, Gijsbert van Mekeren, overste rentmeester, en Gijsbert Pijeck. Namens de hertog van Kleef: Wessel, proost te Wisschel, Willem van Rees, Arndt van Ressen, ridder, Peeter van Culenborch, Geerlach van Voschem, Elbert van Alpen, Henrick Schenck van Nijdeeghen en de steden Nijmegen, Roermond, Zutphen, Arnhem, Gelder, Goch, Venlo, Erkelenz, Grave, Bommel, Tiel, Wageningen, Harderwijk, Elburg, Hattem, Doesburg, Doetinchem, Lochem en Groenlo en voorts Kleef, Wesel, Emmerik, Kalkar, Rees, Uedem, Sonsbeck, Griet, Huissen, Kranenburg, Buderich, Orsoij, Dinslaken, Holten, Schermbeck en Griethausen.

Op 27 januari 1423 is Gijsbert Pieck voor Willem van Heukelum van Acqoij, jonkvrouw van Tienhoven, zijn vrouw, beleend met 1) de wind van Enspijk met molenwerf, 2) een uiterwaard strekkend boven de weerdse molen van de dijk in de Linge, met de hofstede en de timmering daarop strekkend tot Staasken van Loon met zijn kampje, 4½ morgen tussen de dijk en het dorp Beesd, 4 morgen in het Nieuwe land en 15 morgen in ’t Vorstebroek, 3) de grote tiende in Malsen, half te delen met de gavel met de heren van St. Marie te Utrecht met de Koppeltiende, 4) de hoge heerlijkheid op Outena in de Tienhoeven met de tienden aldaar, 5) een derde van de oude tiende van Rumpt en het derde deel van de smaltiende aldaar, bij dode van Walraven haar vader, en Otto van Heukelum haar broer. Gijsbrecht koopt in 1424 het Lage Huis te Beesd van Willem van Buren.

Wilhelmina van Heukelom wordt getocht in 1429 en erft van haar neef Jan Herbarensz van Heukelom van Acquoij het Blauwe Huis (het Huis op den Wiel) te Beesd en wordt op 19 september 1428 door hertog Arnold van Gelre beleend met huis en hofstede te Beesd, diverse grondstukken aldaar, alsmede de grote tiend te Borchmolsen, de koppeltiend in het land van Buren en de wind te Enspijk. Ze wordt tevens beleend met de tienden te Everdingen en den Hage te Hagestein.

In 1433 is Gijsbrecht de magescheidsvriend van Johan van Langerack, ridder. Op 4 april 1434 ‘op den Sonnendach quasimodogeniti’ verpandt Arnolt hertog van Gelre zijn raad Giisbert Pieck voor 1525 rijnsguldens zijn tiend te Romde.

Op 24 december 1437 ‘opten heiligen Korstavont’ erkennen Jan van Arkel, heer tot Hoekelom, Jan van Culenborch en Willem van Dorschen hoofdelijk schuldig te zijn aan Giisbrecht Pieck van Beesde 100 goudguldens. Op 29 september 1438 is Zweder van Rechteren, heer van Voorst en Keppel, beleend met de vrije heerlijkheid Asperen gelegen tussen Laarsteeg en Broekvliet met hals en hoofd, hoog en laag gerecht, bij dode van Kunigonde van Asperen, zijn moeder, waarna overdracht aan Arnout Piek van Beesd Gijsbertz, wiens vader zal beheren. Gijsbert koopt in 1439 de visserij te Brakel.

Op 19 maart 1441 oorkonden schepenen van Beesd dat Arnt Pieck, heer van Asperen, en jonkvrouw Willem van Ackoijen, jonkrouwe van Tijenhoeven, weduwe van Gijsbert Pieck, overgedragen heeben aan Gijsbert Morijnt ten behoeve van heer Arnt van Heerler, ridder, voor schepenen van Rhenoij de volgende landerijen in Rhenoij, te weten het Corte Zant met het weitje, de twee Corte Kampen, den Hoijcamp opten Wijelgrave, den Cleijnen Corbeelskamp, den Groten Molenkamp, den Cleijnen Molencamp en den Groten Corbeelskamp. Op 20 maart 1441 ‘des maendages voir Onser Vrouwen dach annunciacio’ oorkonden schepenen van Rhenoij dat jonkvrouwe Willem van Tijenhoeven, weduwe van Gijsbert Pieck, en Aert Pieck, heer van Asperen, overgedragen hebben aan Gijsbert Moerijnc ten behoeve van heer Aert van Heerler de volgende goederen in Rhenoij, te weten op dat Cort Zant, de Cleinen Hoijcamp, twee Carbeelencampen, twee Corte Campen, den Cleinen Molencamp en den Groeten Moelencamp, totaal 50 morgen en 4½

In 1442 transporteert Wilhelmina de molen te Enspijk aan haar zoon Walraven en, met behoud van lijftocht, de uiterwaarden van Beesd ‘daer Walravens huijs op staet’ (het Blauwe Huis) en diverse andere stukken grond te Beesd op haar dan nog minderjarige zoon Otto. Op 29 december 1450 transporteert zij de tiende in Rumpt aan haar schoonzoon Godert van Erp.

Uit dit huwelijk:

1  Arnt Gijsbertsz Pieck, ambtman van Beesd en Rhenoij, heer van half Asperen en het Hooge Huis te Beesd, geboren ca. 1426, overleden < 1474. Gehuwd in 1444 met Belia Ottens van Polanen, overleden 1478

2  Walraven Gijsbertsz Pieck, ridder, heer van Wolfswaard en het Lage Huis te Beesd, geboren ca. 1430 te Beesd, overleden < 1493. Gehuwd met Catharina Costens van Berchem. Gehuwd in 1460 met Maria Hugemans van Strijen

3  Johanna van Acquoij, begijn

4  Otto Gijsbertsz Pieck, heer van Tienhoven en het Blauwe Huis te Beesd, schepen van Beesd, geboren ca. 1430, overleden < 1508. Gehuwd met Johanna Hendriks van Vianen, vrouwe van Jaarsveld, geboren ca. 1450, overleden ca. 1483

5  Walravina Gijsberts Pieck, overleden 1481-1482. Gehuwd in 1452 met Johan van Blitterswijk, heer van Blitterswijk, overleden < 1470. Gehuwd > 1469 met Barthold van Baexen

6  Adriana Gijsberts Pieck. Gehuwd met Govert van Erp, heer van Veghel, overleden ca. 1481

Jutte Pieck

8  Floris Gijsbertsz Pieck


342584  Otto van Arkel van Heukelum, ridder, heer van Heukelom, zoon van Johan van Arkel van Heukelom en Elisabeth van Horne, geboren ca. 1355, overleden 1407-1408

Gehuwd met

342585  Elisabeth Jans van Lijnden, vrouwe van Millingen, dochter van Johan van Lijnden en Elisabeth van den Bergh, overleden 1417-1419

Links het zegel van Elisabeth Jans van Lijnden op 14 mei 1415.

Otto, heer van Heukelom is vermeld van 1381 t/m 1407. In 13.. is Otto, heer van Heukelum, neef van de leenheer, beleend met de gerechten en tienden van Heukelum, voorzover roerend van Arkel. In 1391 ridder, als getuige vermeld 1381-1400. Op 5 maart 1421 Jan, heer van Heukelum, niet te verzuimen. Op 17 mei 1424 Jan, heer van Heukelum, bij dode van zijn vader.

Tussen 1391 en 1395 heeft Otto Jansz van Arkel gechillen met de dijkgraaf en heemraden tussen Lek en Merwede over de betaling en uitoefening van het halve tiendrecht van Alblas en Alblasserdam.

Op 26 april 1403 oorkonden schepenen van Heukelom dat Otto, heer van Heukelom, beloofde aan Jan Louwe Janszn, land op Loven te vrijwaren. In 1407 draagt Otte, heer van Heukelum, over aan Gerrit van Herlaer de Spaans Enge in Kedichem.

Op 29 november 1408 ‘op sinte Andries’ avont apostel’ beleent Aernt, abt van St. Pouwels tUtrecht, na opdracht door Dirc de Wolff, bastaard van Lienden, Lijsebet van Lienden, vrouwe van Hoekelem en Millingen, met de Sculenborchsche waard onder Lienden. Tevens beleent Aernt, abt van St. Pouwels tUtrecht, Lijsebet van Lienden, vrouwe van Hoekelem en Millingen, met de Oudenweert met hoog- en laaggericht en alle verdere leenen, die haar broeder jonker Dirc van Lienden gehouden heeft. Op 11 oktober 1419 ‘des Woensdages na sente Victoersdach’ beleent Aernt, abt van St. Pauwels tUtrecht, Johan, heer tot Hoekelem, na doode van diens moeder Lijsebet van Lienden, vrouwe van Hoekelem en Millingen, met de Oudenweert met hoog- en laaggericht en de Sculenborchsche waard onder Lijenden.

Op 22 december 1408 ‘des Saterdages nae sente Thomaes’ dage des heijligen apostels’ beleent Lucia van Kerpen, abdis van Elten, Elisabet van Lienden, vrouwe van Huekellem en Millingen, met de halve heerlijkheid Lienden, de tienden te Lienen, Aelst en Meerten en den ouden hof te Lienden, een dienstmansleengoed, zooals haar vader wijlen heer Johan, heer van Lienden, daarmee beleend is geweest. Op 13 maart 1421 ‘des Donredages voer Palmen’ beleent Lucia van Kerpen, abdis van Elten, Johan, heer to Huekellem en to Millingen, met de leenen, vermeld in den brief van 22 december 1408, waarmede zijn overleden moeder Elijsabet van Lienden, vrouwe to Huekellem en van Millingen, beleend is geweest.

Op 23 juli 1409 ‘gegeven ter Horst des Dinxdages na sente Marien Magdalenendage’ beleent Frederic, bisschop to Utrecht, Elijsabeth, dochter van wijlen heer Jan, heer van Lienden en van der Lede, na doode van haar broeder Dirc, heer van Lienden, van Duffel en van der Lede, met de Rottienden in de Mersch, de tienden te Hirten en die te Heelzem op de Veluwe. Op 11 oktober 1419 ‘gegeven to Utrecht des Woenssdages nae sant Victoersdage’ beleent Frederic, bisschop to Utrecht, Johan, heer tot Hoekelem en to Mijllingen, na doode van zijn moeder Elijsabeth, dochter van wijlen heer Johan van Lienden en van der Lede, met het leen, vermeld in den brief van 23 juli 1409.

Op 2 november 1414, 8 november 1416 en 28 juni 1417 oorkondt Bernt, richter te Millingen, namens vrouwe Liisbetthen van Lienden, Hoeckelem en Millingen.

Op 14 mei 1415 erkent Lizabeth van Lienden, vrouwe van Hokelhem en Millingen, schuldig te zijn aan Henrick de Wilde van Meere 300 oude schilden, waarvoor zij verpandt haar waard aan de Wale, genaamd de Wijndewasse, te Millingen.

Uit dit huwelijk:

Johan van Arkel van Heukelum


342586  Johan van Culenborch, ridder, heer van Culemborg, ter Lecke en ten Weerde, zoon van Gerrit van Culenborch en Baerte van Egmond, geboren ca. 1375, overleden 1 april 1452. Gehuwd (huwelijkse voorwaarden 18 juli 1415) met Adelheid van Gotterswick, geboren ca. 1395, overleden 3 juni 1448

Gehuwd (huwelijkse voorwaarden 30 mei 1409) met

342587  Barbara van Gemen, dochter van Henrick van Ghemen en Catharina van Bronckhorst, geboren ca. 1392, overleden < 8 juli 1414

Links het zegel van her Johan here toe Culenborg op 23 juli 1423. Randschrift: S/ JOHA HE TO CULEBORCH/ TLEC–MUE TE WE. Voorstelling: staande jonkvrouw met twee wapenschilden, rechts drie zuilen met omgewende helm met gerekte dierenkop, links klimmende leeuw met dubbele staart. Gewende helm met kroon en uitkomende leeuw (Bron: Gelders archief, Charterverzameling, nr. 0243 – 1109/3).

Familie

Op 10 december 1394 ‘des donredages nae onser Liever Vrouwendach Conceptio’ maakt Hubrecht heer van Culenborch en van der Leck, een scheiding met zijn broeder Johan van Culenborch van de hen aanbestorven goederen.

Op 4 januari 1407 doen heer Johan van Culenborch, ridder, en Giisbert van Culenborch, bastaard, namens heer Hubert, heer van Culenborch, ter Lecke en ten Weerde, en Johan Stael namens Johan Sobbe heer Engelbrechtsz, uitspraak in de geschillen over de huwelijksmedegave van Huberts zuster Mechteld van Culenborch.

Op 30 mei 1409 ‘up den neijsten Donredach na Pijnxten’ maakt heer Hinrik heer to Ghemen, ridder, voor zijn dochter Barbara huwelijksvoorwaarden met heer Johan van Culenborgh, heer then Werde, ridder. Op 18 juli 1415 ‘ipso die beati Arnolfi confessoris’ maakt Everwiin van Goterswich namens zijn zuster Alheijd van Goterswich huwelijksvoorwaarden met heer Johan van Culenborch, heer to Werde. Op 21 december 1415 ‘up dach sunte Thomas des helghen apostels’ erkennen Everwiin van Goeterswiic, Ludolf heer the Stenvorden, en Dirck heer tho Wijssche, schuldig te zijn aan heer Johan van Kulenborg, heer tho Werde, ridder, ingevolgde dienst huwelijkscontract 1000 rijnsche guldens, te betalen binnen een jaar na de dood van heer Bernd, graaf tho Benthem.

Op 23 juni 1423 ‘op sente Johansavont baptista te Midsomer’ erkent Beerte van Culenborch van haar broeder heer Johan heer tot Culenborch etc, ontvangen te hebben het haar toekomende uit de nalatenschap van haar ouders en van haar broeder Hubert. Op 27 mei 1424 ‘des Saterdages na Urbanij’ maakt Sweder van Culenborg, domproost en aartsdiaken te Utrecht, een scheiding tusschen zijn broeders heer Johan, heer te Culenborch etc, ter eenre en Peter en Gerijt van Culenborch ter andere zijde.

Op 28 april 1432 ‘des naisten Maendages na Belaken Paisschen’ maken Wouter van Loenresloet en Noijde van Spiick, namens heer Johan, heer to Culenborgh etc, en Engelbert van Broickheze en Henrich Dije Valcke, namens Johan, zoon tot Homoit en Wijssche, de voorwaarden voor een huwelijk tusschen Arnd, oudste dochter van partij ter eenre met partij ter andere. Op 25 juli 1432 ‘up sente Jacobsdach des heilighen apostels des meesten’ erkent Johan, zoon tot Homoijt en Wijssche, ontvangen te hebben van heer Johan, heer te Culenborch etc, 1000 rijnsche guldens in afkorting op den bruidschat van diens dochter Arnd. Op 4 oktober 1433 ‘Sondags nae sint Remeissdage confessoris’ oorkonden Neude van Spiick, richter te Culenborch, Hubert van Culenborch, bastaard, Gerit Cezar, Johan Philipsz en Willem Zurmond, schepenen aldaar, dat heer Johan, heer to Culenborch, afstand doet van zijn rechten op de nalatenschap van zijn broeder heer Sweder, bisschop van Utrecht. Op 3 oktober 1435 belooft Jan van Arckel, heer tot Hoekelom, aan heer Jan, heer tot Culenborch etc, dat hij de 5000 rijnsche guldens, die deze aan zijn dochter Beerte ten huwelijk heeft medegegeven, binnen 1½ jaar in goederen, waarvan zij den lijftocht zal krijgen, zal beleggen.

Op 10 oktober 1436 ‘op dach sunte Victoirs’ geeft Johan, heer to Culenborch etc, over aan zijn oudsten zoon Gherijt, de heerlijkheid ten Weerde, alsmede zijn schuld aan zijn zwager den graaf van Benthem, en zijn erfdeel van zijn overleden broeder heer Hubert. Op 14 november 1436 erkent Johan van Erkell, heer to Hoekelem, ontvangen te hebben van zijn schoonvader heer Johan, heer to Culenborch, 3000 rijnsche guldens in afkorting op den bruidschat van zijn vrouw Berte, en belooft het land van der Leck niet dan met zijns schoonvaders toestemming te zullen verkoopen. Op 1 maart 1439 maakt Gerard, oudste zoon tot Culenborch, heer ten Werde, een scheiding tusschen zijn vader, heer Johan, heer to Culenborch, en zijn zwager Johan, heer to Hoekelem, voornamelijk betreffende het land van de Leck.

Op 13 februari 1441 ‘up sunte Valentiinsavent des heiligen martelaars’ maken Johan, heer to Culenborch en ter Leck, Johan, heer tot Homoijt en Wijsch, en Zweder, zoon tot Culenborch, ter eenre, en Otto, heer to Bronckhorst en Borcklo, Wilhelm, heer ten Berge, Bijlant en tot Hedel, Elbert van Alphen, heer tot Honepel, en Frederich van Ulft ter andere zijden, voorwaarden voor een huwelijk tusschen Gerijt, oudsten zoon to Culenborch en Elizabet van Buren, vrouwe tot Ewiick.

Op 14 april 1441 gaan Yolent van Gaesbeeck, vrouwe van Culenborch en Ackoij, ter eenre, en Johan, heer te Culenborch en ter Lecke, ter andere zijde, gaan door tusschenkomst van haar broeder Jacob, heer te Gaesbeeck, Putten en Strijen, en Johanszoon Gerijt, oudsten zoon te Culenborch, heer ten Weerde en tot Ewiick, een overeenkomst aan ter beëindiging hunner geschillen over den lijftocht van Yolent. Op 7 december 1441 ‘op onser Lieven Vrouwe avent conceptionis’ geven Jacob, heer to Gaessbeck, Putte, Strijnen en Apcoude, en Yolent van Gaessbeck, vrouwe van Culenborch en tAckoije, aan heer Johan, heer to Culenborch en ter Leck, het losrecht van de heerlijkheid Ackoije, en wel binnen 15 jaar voor 8000 gouden kronen. Op 26 maart 1444 ‘des Donredages na den heugen Sondaghe Letare Jherusalem’ erkent Gerijt, broeder tot Culenborch, voldaan te zijn door zijn broeder heer Johan, heer tot Culenborch en ther Lecke, van een rente van 25 oude schilden ’s jaars, hem toegevallen na doode van Jolente van Gaesbeke, vrouwe tot Culenborch, en welke hij heeft overgedragen aan zijn zoon Willem.

Op 27 februari 1442 ‘des dinxdages na den sondaghe reminiscere’ sluiten heer Johan, heer tot Culenborch etc, en Johan van Arkel, heer tot Huekelem, een overeenkomst waarbij verschillende betalingen worden vastgelegd, en het slot te Huekelem aan Culemborch wordt overgegeven ten behoeve van Otto van Arckel, oudsten zoon van Johan.

Op 12 juni 1449 gaan heer Johan, heer toe Culenborch en ther Lecke, en zijn zoon Gerart, heer toe Culenborch, then Weerde en tot Ewiick, voor hun dochter respectievelijk zuster Mechteld van Culenborch met Elbert van Alpen, heer tot Honepel, weduwenaar, huwelijksvoorwaarden aan.

Op 27 januari 1451 ‘des naisten Guedensdaghes na sente Pauwelsdach conversionis’ bevestigt Johan, heer to Culenborch en ther Lecke, de beschikking van zijn overleden echtgenoote, gelijk vermeld in den brief van denzelfden datum. Op 21 april 1451 belooft Johan van Arkel, heer tot Huckelem, aan zijn (schoon)vader Johan, heer to Culenborch en ther Leck, zijn zwager Gerard, heer to Culenborch, then Weerde en tot Ewiick, en zijn zoon Otte van Huckelem, hun schuldvorderingen in rechte te zullen erkennen.

Land en beleningen

Op 23 november 1396 ‘op sunte Clemensdach’ oorkondt Jan van Leeuwen, hof van den heer van Culenborch, dat Deengen Lampenzoon en diens broeder Henrick Loef Lampenz, Hildewaer, vrouw van de laatstgenoemden en hun dochter Mechtelt, alsmede hun zoon Alaert Lamp Henricksz, hebben opgedragen ten behoeve van jonker Jan van Culenborch, 2 morgen 26 roeden land onder Riiswick. Op 12 januari 1397 verklaren Johan van Culenborch, Hubert van Miinden, Ghisbert van Culenborch, bastaard, Aernt Arntsz van Culenborch, Willem van Rumelair, Splinter Henricksz, Sweder van Voern, Dirck Coppier, Jacop Coppier, Wemmer Wmmersz, Gerit Scaep, Willem Zuermont, Wouter Henricsz en Willem Henricsz van der Mase, dat de heer van Culenborch in rechte eigenaar is geworden van de kerkgiften te Mauderich en Eck, de halve tienden te Eck en 10 morgen land aldaar, afkomstig van Gherit van Eck.

In 1417 wordt Johan heer van Acqoij door koop.

Op 22 februari 1420 ‘ipso die beati Petri apostoli ad cathedram’ erkennen Everwiin van Goterswick en zijn vrouw Mechtilt van Steijnvorden, verkocht te hebben aan heer Johan van Kulenborgh en diens vrouw Aleijd, hun zuster, den hof te Hezehusen in het land van Murse en in het gericht van Barle. Op 22 februari 1420 ‘op sunte Petersdaige ad cathedram’ verklaart Adolph hertog van Cleve etc, een brief gezien te hebben van een aartsbisschop van Coilne, waarin deze een heer van der Lecke, heer ten Weerde, beleent met Wederbruecke, geeft daarvan een uitreksel en verklaart heer Johan van Culenborch, heer ten Weerde, dit goed rustig te zullen laten gebruiken.

Op 4 februari 1423 ‘des Donredages na onser Vrouwendach purificacio’ oorkondt Volpaert Aerntsz, schout in het land van Hagesteijn, namens den bisschop van Utrecht, dat Heinric die Wit overdraagt aan Voern van Vijanen ten behoeve van heer Jan, heer tot Culenborch etc, 5 morgen land onder Hagesteijn aan den dijk. Op 31 augustus 1423 ‘des Dinxedages na sente Johansdaghe baptisten decollationis’ beleent Arnolt, hertog van Gelre etc, heer Johan, heer to Culenborch etc, met het kasteel en de stad Culenborch c.a., met de tienden in de Broick en te Lanxmer, het huis te Malderick c.a. , het goed te Muijswijnkel, de Steenweert boven Duerstede, het goed te Riiswiick, het huis te Vijanen, 2 hoeven te Beesd, het Bredenbroick, de beide Kattenbroke en de Mijddeldunck. Op 23 september 1423 ‘crastino beati Mauricii’ erkennen deken en kapittel van de St. Johanskerk te Utrecht verpacht te hebben aan heer Johan, heer to Kulenborch etc., na doode van zijn broeder heer Hupertus, de tienden en goederen in het kerspel Bosijnckhem.

Op 28 mei 1425 belooft Willem, heer tot Bueren en Buesinchem, aan zijn neve heer Johan, heer tot Culenborch, ther Lecke, ten Weerde en tot Ackoij, te zullen overdragen zijn rechten op het hooge en laage gericht tussen de Hont en het land van Culenborch, en doet afstand van zijn rechten op 1/6 deel van het gericht van Lanxmeer en op 1/3 deel van het gericht van den Broick te Culenborch tusschen Lanxmer en de Bisscopsgrave, alsmede van den leenplicht van den heer van Culenborch tegenover de heerlijkheid Bueren.

Op 12 mei 1428 verklaart Johan, heer te Culenborch etc, met het kapittel van Culenborch een ruil van landerijen en renten aangegaan te hebben, waarbij hij .. hoeve land te Mouderick genaamd de Lijestkamp en renten uit land onder Riiswiick en Ravenswade verkrijgt, en 4 strepen land te Goedbertingen, en voor de choralen een hofstad te Lanxmeer met 4 morgen land afstaat.

Op 25 januari 1430 ‘op sunte Pouwelsdach conversio’ belooft Hubrecht van Culenborch, heer tot Meer, aan heer Jan, heer tot Culenborch, dat hij, indien hij na de lossing van den veerstad te Huesden aan den Riin, de landerijen, vermeld in den brief van 9 april 1415, niet aan dezen overdraagt, een rente van 40 oude schilden ’s jaars zal betalen. Op 12 april 1430 ‘des Guedesdages na den heugen Palmdaghe’ erkent Balthazar van Bueren, knaap, verkocht te hebben aan heer Johan, heer to Culenborch etc, zijn huis Vredesteijn, leenroerig aan Gelre, en eenige andere landerijen leenroerig aan Mariënweerd en Bueren. Op 13 april 1430 ‘op den Witten Donredach ‘ gaan Johan, heer tot Culenborch, en Balthazar van Bueren een overeenkomst aan betreffende den verkoop aan eerstgenoemde van het huis Vredesteijn. Op 28 juli 1430 beloven Johan, heer tot Culenborch etc, zijn vrouw Aleijt van Gutterswiick en zijn zoon Gerit, binnen 1 jaar de bewilliging te verkrijgen van den hertog van Gelre op verpanding, vermeld in de acte van 24 juli 1430. Op 4 september 1430 ‘dess Manendages na sunte Egidius’ dage’ erkent Willem, heer tot Bueren en Buesinchem, verkocht te hebben aan heer Johan, heer tot Culenborch etc, een watergang van Redinchem door de Weijdtssche steeg in de Meer en verder naar zijn huis op de Huest.

Op 21 oktober 1431 ‘opten heiligen Elvedusent Meechdendach’ erkent Heinrich van Wulven, knaap, verkocht te hebben aan heer Johan, heer tot Culenborch etc, 4 morgen land bij het huis Vredesteijn, leenroerig aan den abt van Marienweerde. Op 24 juni 1432 ‘op sinte Johansdach te Midsomer’ beleent Sweder van Culenborch, bisschop te Utrecht, Johan van Culenborch met het land van der Leck met tienden, visscherijen etc. Op 17 november 1432 ‘des Manendaghes nae sunte Mertensdach in den wijnter’ oorkonden Jan Uten Weerde Gherijtsz, tijnsmeester, en tijnsgenooten dat Gherijt Henrixsz en zijn vrouw Korstine overdragen aan Evert Uten Weerde Geritsz, ten behoeve van den heer van Culenborch, een akker land, groot 1 morgen, in Wijkermaet.

Op 15 juni 1433 beleent Johan, heer tot Culenborch etc, op verzoek van zijn broeder bisschop Sweder van Utricht, zijn natuurlijken zoon Hubert van Culenborgh met alle goederen die zijn neve Johan van Culenborch bezat, en die deze aan Sweder overgedragen heeft. Op 18 juni 1433 ‘des Donredages na sente Vitus’ dach’ geeft Wilijem, heer to Buren en Bosijnckhem, kwijtschelding aan heer Johan, heer to Culenborch etc, van de belofte, welke heer Hubert, heer to Culenborch, aan zijn vader Giisbrecht betreffende een leengoed gedaan heeft. Op 4 juli 1433 ‘des Saterdaigs na onser Liever Vrouwendach visitacionis’ beleent Arnolt, hertog van Gelre etc, na opdracht door heer Willem van Bueren, heer Johan, heer van Culenborch etc, met een deel van de heerlijkheid Boesinchem, en na opdracht door Balthasar van Bueren, met het huis ten Vredensteijne met de hofstede en 5 geweren land. Op 23 oktober 1433 ‘up dach Severini episcopi’ beleent Johan, heer to Culenborch en ter Leck, zijn bastaardzoon Hubert van Culenborch met het land van der Leck in Alblasserwert.

Op 4 juni 1434 ‘des Fridagz op sente Bonifacius’ avent’ beleent Arnolt, hertog van Gelre etc, heer Johan, heer tot Culenborch, Leck etc, met de heerlijkheid Boesinchem. Op 21 juni 1435 ‘des Donredages voir sinte Jansdach te Mijdsomer’ oorkonden Daniel van Everdingen, richter in de kerspelen Everdingen en Zidervelt, Wijllem van der Meent, Jan die Meijer en Jan Dircsz, schepenen aldaar, dat Roelof Hermansz opdraagt aan Gerit Aerntsz, ten behoeve van heer Jan, heer tot Culenborch, 7 morgen land op Lange Bolgerij.

Op 18 oktober 1437 erkennen Johan Schelert van Oppendorp, ridder, en Reijnolt van Meer, vrouwe van Oppendorp, verkocht te hebben aan heer Jan, heer tot Culenborg, ter Leck en tot Boessecom, en diens vrouw Aleijde van Goeterswiick hun goederen in het gericht van Mourick. Op 2 juli 1438 ‘gegeven tot Utrecht op onser Lieven Vrouwendach visitácionis’ beleent Roedolph, bisschop tot Utrecht, Johan, heer tot Culenborch etc, met het gericht van Schalckwiic met het personaatschap en de collatie, de Steenweert tegenover Culenborch onder Honswiic en een hofstede onder Riiswiic met 40 morgen land.

Op 25 maart 1440 erkent Gerit van Spijcke verkocht te hebben aan heer Johan, heer to Cuijlenborch, zijn tiend in de Vorkoepe, leenroerig aan Gelre. Op 12 april 1440 verklaart Ywein Hacke van Overriin, dat heer Johan, heer to Culenborch, van hem gelost heeft 2 hoeven land in de Tijendhoeven. Op 7 november 1440 ‘op sente Willibrordus’ dach des heijligen bijsschops’ verklaren Johan, heer to Culenborch etc. Hubert van Culenborch, bastaard, dijkgraaf te Goedbertingen, Derick Dije Man, Sijmon Claesz en Gerijt Krall, heemraden aldaar, dat zij overgedragen hebben aan het Convent der Regularessen genoemd Ther Lelij te Amsterdam, een halve hoeve land op Lanxmervelt, die vroeger reeds aan dit convent behoord heeft en ingewonnen was wegens verwaarloozing van een schaardijk.

Op 6 februari 1443 erkent Gerit van Spijke verkocht te hebben aan heer Johan, heer to Culenborch en ter Leck, 10 morgen op de Rolle en 6 morgen land in de Avontuer, zijnde leengoed. Op 28 mei 1443 ‘des Dinxdaghes na sente Urbanus’ dach’ erkent Johan van Eck Woltersz overgedragen te hebben aan heer Johan, heer tot Culenborch en ther Leck, zijn erfpacht van een rijswaard in den Riin, behoorende aan den heer van Culenborch.

Op 15 juni 1445 ‘op sinte Vitus ende Modestus’ dach’ belooft Johan, heer tot Culenburch etc, aan mr. Sweder van der Weteringen, die zijn tiend en 6 morgen land genaamd Wolfslant, onder Pariis, aan de stad Culenborch verpand heeft als zekerheid voor eenige lijfrenten, weder hiermede te zullen beleenen, indien het goed binnen 4 jaar gelost is. Op 19 juni 1445 ‘des Saterdach na sinte Vitus ende Modestus’ dach’ beleent Johan, heer tot Culenburch etc, de stad Culenburch met den tiend en het land Wolfslant op Priis, na opdracht door Johan van Tijele. Op 23 juni 1445 ‘op sunte Johansavont nativitas te Midsomer’ erkent Roelant van der Eem verkocht te hebben aan heer Johan, heer te Culenborch en ter Lecke, een rente van 3 ouden schilden ’s jaars, gaande uit een hofstad te Mauderic op de Hove.

Op 7 november 1446 ‘up sunt Wilbrordus’ dach’ erkennen burgemeester, schepenen en raad van Griethuijsen in erfpacht aangenomen te hebben van heer Johan, heer to Culenborch en toe Lecke, de Schenden en de Tolhuijsswert, gelegen in het land van Cleve. Op 24 november 1447 ‘op sunte Katherinenavont der heiliger joncfrouwen’ oorkondt Henric Doijs van Mauderic, tijnsmeester van den heer van Culenborch, dat Johan van Grootvelt overdraagt aan Johan, heer to Culenborch en ter Lecke, 1 morgen land gelegen in de Pier camp.

Op 2 januari 1450 ‘des naisten daichs na Nijejaersdach’ erkent Johan van den Steenhuijs, richter in Nederbetue, overgegeven te hebben aan heer Johan, heer to Culenborch etc, het recht alle breuken in te vorderen in de gerichten van Ecke en Mouderick. Op 31 oktober 1452 ‘op Alreheijligenavont’ erkennen deken en kapittel van de St. Janskerk tUtrecht aan Gerijt, heer tot Culenborch etc, na doode van zijn vader heer Johan, in pacht gegeven te hebben de tienden en goederen onder Buesinchem.

Financiën en schadeloosstellingen

Op 1 oktober 1399 ‘op woensdach op sente Remigius’ dach’ beloven Hubert, heer van Kulenborg, de Leck en Werde, heer Johan van Kulenborg, ridder, en Peter van Kulenborg, om Hubert van Kulenborg, heer van Mere, schadeloos te zullen houden voor zijn borgtocht, groot 7000 oude schilden, bij Johan, heer van Reifferscheid, Bedburg en de Dicke en diens vrouw Jutte van Kulenborg.

Op 23 augustus 1413 ‘op sente Bartholomees’ avont apostel’ belooft heer Johan van Culenborch, heer then Weerd, zijn neef heer Hubrecht van Culenborch, heer tot Meer, schadeloos te zullen houden voor diens borgstelling ten zijnen behoeve bij heer Heinrich, heer to Ghemen, ter zaken van 1500 rijnsche guldens. Op 8 juli 1414 ‘ipso die beati Kijliani martiris’ erkent heer Henrich heer tho Ghemen, ontvangen te hebben van heer Johan van Kulenborg, heer then Werde, 1000 rhijnsche guldens in afkorting op hetgeen deze hem wegens den bruidschat van zijn overleden dochter Barbara moest terugbetalen. Op 13 juli 1416 ‘op sente Margrietendach der heiliger joncfrouw’ belooft Wouter van Ghent, knaap, heer Johan van Culenborch, heer then Weerde, schadeloos te houden wegens een borgtocht tegenover graaf Adolph van Cleve.

Op 3 mei 1420 ‘ipso die Inventionis sante Crucis’ belooft Everwiin van Guterswick, heer Johan van Kulenborch schadeloos te zullen houden wegens een borgtocht voor Johan van Besten alias de Pape. Op 15 november 1421 ‘op den Saterdach na sente Martiinsdage episcopi hijemalis’ geeft Adolf hertog van Cleve, graaf van der Marck, kwijtschelding aan Jacob heer van Gaesbeeck en van Apkoude, heer Hubrecht heer van Culenborch en ter Lecke, heer Johan van Culenborg heer toe Weerde, heer Johan heer ten Vlijet, ridders, die hem met Wolter van Gent beloofd hebben 5000 schilden te betalen.

Op 10 december 1422 belooft Johan heer t’Egmond en tot Iisselsteijn, mede voor zijn zoons Aernt en Willem, zijn neve Johan heer tot Culenborch, ter Lecke en tAckoije, schadeloos te houden wegens een borgstelling bij den heer en vrouwe van Beijeren. Op 3 mei 1423 ‘op ’s heilichs Cruusdach inventio’ belooft Diderick van Bronchorst, zoon tho Batenborch en tot Aenholt, om heer Johan heer tot Culenborch etc schadeloos te houden wegens een borgtocht met heer Johan van Aeswiin, ridder, Heinric heer tot Wissche, Johan van Gemen en Johan van Raesveld bij Johan van Asbeke en diens vrouw Grete van Culenborch. Op 28 mei 1423 ‘des vridages na den huigen Pijnxterdach’ belooft Everwiin van Gueterswich, graaf van Benthem en heer tho Steijnvoirden, zijn zwager heer Johan heer tot Culenborg etc, schadeloos te zullen houden wegens diens borgtocht bij Everwiins moeder voor een jaarrente van 180 rijnsche guldens.

Op 19 mei 1424 ‘gegeven in den Hage’ geeft Johan, hertog in Beijeren, zoon van Hollant etc, aan heer Jan, heer tot Culenburge etc, een aanwijzing groot 1500 schilden op zijn bede in Hollant, in mindering van zijn schuld aan dezen vanwege den hertog van Brabant en wijlen heer Hubrecht van Culenborg. Op 19 mei 1424 geeft Johan, hertog in Beijeren, zoon van Hollant etc, aan heer Jan, heer tot Culenburge etc, een aanwijzing groot 15.000 schilden op zijn bede in Hollant, in mindering van zijn schuld aan dezen vanwege den hertog van Brabant en wijlen heer Hubrecht an Culenborg. Op 22 mei 1424 erkent Daniel van Cralingen ontvangen te hebben van Johan, heer tot Culenburch etc, 1000 hollandsche schilden, welke diens overleden broeder hem volgens de rekening van de tresorie van Hollant was schuldig gebleven.

Op 17 juli 1430 verklaart Sweder, bisschop van Utrecht, met toestemming van de 5 kapittels te Arnhem resideerende, van zijn broeder heer Johan, heer tot Culenborch etc, geleend te hebben een som van 4046 guldens, op onderpand van het huis ter Eembruggen en het maarschalkambt van Amersfoirt en Eemlant. Op 24 juli 1430 ‘up sente Jacobus’ avent des heiligen apostels maioris’ erkennen Johan, heer to Culenborch etc, zijn vrouw Aliit van Goeterswiick en zijn oudste zoon Gerit verkocht te hebben aan prior en convent van het St. Barbarahuis van de Carthuiser orde te Collen, een rente van 100 schilden ’s jaars, gaande uit de tienden te Mouderick, onder borgtocht van de stad Culenborg.

Op 16 februari 1431 ‘sexta feria post Dominicam Esto michi’ erkennen burgemeesters en raad van Duijsborgh overeengekomen te zijn met heer Johan, heer to Culenborch etc, wat er op den tol te Embric betaald zal worden. Op 3 juni 1431 ‘des naisten Sondages na Sacramentsdach’ erkent Willem, heer to Bueren en Bosinckhem, schuldig te zijn aan heer Johan, heer to Culenborch, ter Leck en ten Weerde, een som van 2900 rijnsche guldens, waarvoor hij tot onderpand stelt een deel van de heerlijkheid Bosinckhem aan de Culenborchsche zijde.

Op 9 mei 1436 ‘up den Guedesdach neist dem Sondage cantate’ belooft Johan van Erkell, heer to Hoekelem, zijn schoonvader heer Johan, heer to Culenborch, schadeloos te zullen houden wegens de medebezegeling en borgtocht tegenover den hertog van Cleve. Op 20 oktober 1436 oorkonden Hubert van Culenborch, bastaard, schout, en Ywen Hack van Overriin, Arnt van der Weterijnge, Willem Zuermond en Gerit Cezar, schepenen te Culenborch, dat heer Johan, heer to Culenborch etc, en zijn vrouw Aleit van Gueterswick overdragen aan hun oudsten zoon Gerit, heer ten Weerde, hun vorderingen op Jonker Everwiin van Guertswick, Ludolff, heer to Steijnvorden, en Derick, heer to Wijssche, groot 1000 guldens.

Op 20 juni 1437 veroordeelden Dr. Bartholomeus de Sabarellis, aartsbisschop van Spalatum, pauselijk commissaris en rechter in het proces in appel tusschen het kapittel van St. Jan te Traiectum en heer Johannes, heer van Culenborch en Lecka, tegen respectievelijk Fredericus, kapelaan, en Theodericus de Boechout, zich noemende kanunniken van St. Jan, en Gerardus, bastaard van Culenbergh, over verschillende renten, beveelt citatie van de partijen. Op 24 december 1437 erkennen Jan van Arkel, heer tot Hoekelom, Jan van Culenborch en Willem van Dorschen hoofdelijk schuldig te zijn aan Giisbrecht Pieck van Beesde 100 goudguldens.

Op 20 april 1438 erkent Johan van Erkell, heer to Hoekelem, van zijn schoonvader heer Johan, heer to Culenborch etc., geleend te hebben 319 rijnsche bourgondische schilden, om het land van der Leck, dat verpand is, te kunnen behouden. Op 4 augustus 1438 ‘des Manendages nae sente Petersdach ad vincula’ erkent Johan, heer to Huecklem, ontvangen te hebben van zijn schoonvader heer Johan, heer to Culenborgh, 100 bourgondische schilden. Op 20 oktober 1438 ‘des Manendages na sente Lucas’ dach ewangeliste’ belooft Johan van Arkel, heer tot Huekelem, aan heer Johan, heer tot Culenborch etc, hem schadeloos te houden voor een bedrag van 35 rijnsche guldens, waarvoor diens rentmeester borg gebleven is tegenover Peter Piils te Amersfoirt. Op 22 april 1439 erkent Johan van Erkell, heer to Hoekelem, ontvangen te hebben van zijn schoonvader heer Johan, heer to Culenborch etc, 200 rijnsche guldens, in afkorting van de hem verschuldigde 500 guldens.

Op 16 oktober 1444 ‘op sent Gallendach confessoris’ verpachten Johan, heer tot Culenborg en ter Leck, Gerijt, oudste zoon tot Kulenborch, heer ten Weerde en tot Ewick, en Sweder, zoon tot Kulenborch, aan Wilhelm, heer ten Berge, ten Bijlant en tot Hedell, den tol te Emerick, behoorende aan deken en kapittel van St. Marie te Utrecht, voor een som van 4000 rijnsche guldens ineens, in plaats van 63 mark ’s jaars als tot dusverre. Op dezelfde dag erkennen Johan, heer tot Kulenborg en ter Leck, Gerart, oudste zoon tot Kulenborg, heer then Weerde en tot Ewick, Sweder, zoon tot Kulenborg, burgemeesters, schepenen en raad van Culenborg, Elbert van Alphen, heer tot Honepel, Wijnolt van Arnhem, Derick van Bellinchoven, Derick Smullinck, Rutger van Honepel, Franck van Wijtenhorst en Gerit Palick van Camphusen hoofdelijk schuldig te zijn aan Wilhem, heer then Berge, ten Bijlant en tot Heedell, 4000 rijnsche guldens waarvan de rente verrekend zal worden met de pachtsom van den tol te Emrick. Op 18 oktober 1444 ‘op sunte Luijcas’ dach evangelist’ beloven Johan, heer toe Culenborch en ter Leck, en Gerit, oudste zoon to Culenborch, heer toe Weerde, om Deric Smullijnck c.s. schadeloos te houden voor hun medebezegeling van den brief van 16 oktober 1444.

Op 1 februari 1447 ‘op onser Lijever Vrouwenavont purificationis’ schenkt Johan, heer tot Culenborch en ther Lecke, aan het kapittel van Culenborch een rente van 4 arnhemsche guldens ’s jaars, op voorwaarde van het lezen van zielmissen voor hemzelf, zijn vrouw Alijde van Goeterswiick en zijn ouders.

Geschillen, verdragen en verbonden

Op 31 augustus 1422 ‘des manendages nae sinte Johansdach decollatio’ verklaren Frederick van Blanckenheim, bisschop to Utrecht, de stad Utrecht en de stad Amersford, met heer Johan, heer tot Culenborch, een zoen gesloten te hebben. Op 28 mei 1425 verklaart Willem, heer tot Bueren en Buesinchem, dat hij met Johan, heer tot Culenborch, een overeenkomst heeft aangegaan ter beslechting van hun geschillen, in overeenstemming met den brief van 18 februari 1396. Hij belooft aan zijn neve heer Johan, heer tot Culenborch, ther Lecke, ten Weerde en tot Ackoij, te zullen overdragen zijn rechten op het hooge en laage gericht tussen de Hont en het land van Culenborch, en doet afstand van zijn rechten op 1/6 deel van het gericht van Lanxmeer en op 1/3 deel van het gericht van den Broick te Culenborch tusschen Lanxmer en de Bisscopsgrave, alsmede van den leenplicht van den heer van Culenborch tegenover de heerlijkheid Bueren.

Op 12 juni 1427 ‘up sente Odulphus’ dach’ oorkonden Sweder van Culenborch, bisschop van Utrecht, Johan, heer tot Egmont en Iselsteijne, Otte van Haiften, ridder, en Gosen van Rossem, heer te Leijenberch, dat heer Johan, heer te Culenborch, ter Leck en ten Weerde, met Johan van Bueren, heer tot Ewiick, een verbond sluit tegen Willem, heer tot Bueren en Bosijnckhem, en diens broeder den proost van Aken. Op 13 juli 1430 ‘up sunte Margrietendach der heiliger joncfrouwen’ verklaren Willem, heer tot Bueren en Buesinchem, en Johan, heer tot Culenborch, ter Lecke en ten Weerde, een verbond aangegaan te hebben voor 12 jaar.

Op 15 oktober 1431 ‘dess naesten dages na sunte Calixtus’ dage’ verklaren Willem, heer tot Bueren en Buesinchem, en de stad Bueren een verdrag aangegaan te hebben met heer Johan, heer tot Culenborch etc, in het bijzonder over de rechtspraak. Op 17 juni 1431 sluiten Rodolph van Diepholt, postulaat te Utrecht, namens het Sticht, en de steden Utrecht en Amersfoirde, door bemiddeling van heer Willam, heer tot Bueren en Buesinchem, een verdrag met heer Johan, heer tot Culenborch, ther Leck en ten Weerde, en de stad Culenborch. Op 1 maart 1438 gaan Roedolph van Diepholt, bisschop tUtrecht, en de stad Utrecht ter eenre, en Johan, heer to Culenborch etc, en zijn zoon Gerijt, heer ten Weerde, ter andere zijde, een overeenkomst aan ter bescherming van hun wederzijdsche onderdanen.

Op 10 april 1434 ‘des Saterdag na den Sondaghe Quasimodo geniti’ verklaart Willem, heer to Bueren en Bosijnckhem, dat hij, ten verzoeke van heer Johan, heer to Culenborch, afstand doet van zijn rechtsvordering tegen den abt van St. Marienweerde, en dat hij de onderzaten van Culenborch niet verder schatten zal dan bepaald zal worden door Johan, heer to Broickhusen, Weerdenberg etc, en heer Sweder Kobbijnck, commandeur te Tijele. Op 24 mei 1434 ‘des Manendaigs na den Belaken Pinxtdage’ belooft Arnolt, hertog van Gelre etc, aan heer Johan, heer tot Culenborgh, zich te zullen houden aan hun te Boemel ontworpen verdrag, vergunt hem de lossing van het ambt van Nederbetuwe en de verplaatsing van den tol te Embrick naar Loebede.

Op 10 juli 1435 ‘des Saterdaichs na sunte Kijliaensdach martiris’ verklaart Willem, jongheer tot Egmond, broeder tot Gelren, heer van het land van Mechelen, dat de geschillen tusschen hem en heer Johan, heer tot Culenborch en ter Lecke, betreffende de Langebolgerije, bijgelegd zijn waarbij Johan den eigendom daarvan behoudt. Op 11 november 1436 ‘op sinte Marthiinsdach in den wijnter’ geeft Johan, heer tot Culenborch etc, met toestemming van zijn Geraert, vrijheden aan stad en land van Culenborch.

Op 8 september 1437 ‘op onser Liever Vrouwendach nativitas’ doen Johan, heer tot Egmont, Wilhem, broeder tot Egmont, heer tot IJselsteijn, Wilhem, zoon tot Egmont, broeder toe Gelre, Gherit van Culenborch, heer then Weerde, en Peter van Culenborch doen uitspraak in de geschillen tusschen den hertog van Gelre en heer Johan, heer tot Culenborch, waarbij zij ondermeer bepalen dat de hertog de Lange Bolgerije zal behouden, en aan Culenborg de Thienhoeven zal overgeven, dat de heer van Culenborch Buesinchem en Zalmonde zal behouden, echter met losrente voor den hertog van het zuidelijke deel daarvan. Op 8 april 1439 verklaren Arnolt, hertog van Gelre etc, en Johan, heer tot Culenborch etc, en Gerit, zoon tot Culenborch, heer ten Weerde, een overeenkomst aangegaan te hebben ter beëindiging van de geschillen tusschen de onderzaten van Bueren en Culenborch. Arnolt, hertog van Gelre etc, verklaart verzoend te zijn met heer Johan, heer tot Culenborch etc, met behoud van de vroegere uitspraak van 8 september 1437, en belooft hem in het rustig bezit van Boesinchem en Zalmonde, tot aan den eventueelen terugkoop, te zullen laten.

Op 5 februari 1441 ‘up sunte Agatendach der heiliger jonffrouwen ind martiris’ beloven Johan, heer to Culenborch en ter Leck, Gerart, oudste zoon tot Culenborch, heer ten Weerde, Zweder, zoon to Culenborch, en burgemeesters, schepenen, raad en gemeente van Culenborch, aan Wilhelm, heer ten Berge etc., het rustige bezit van den aan deze verpachten tol te Embrick te waarborgen. Ze ontvangen daarvoor van Wilhelm, heer ten Berge, ten Bijlant en tot Hedel, 4500 rijnsche guldens waarvoor zij hem verpachten den tol te Embrich, waaruit deze verschillende renten moet betalen en waarbij bepaald wordt dat de burgers van Culenborch hun rechten zullen behouden. Op 12 maart 1442 erkent Johan van Arkel, heer tot Hoekelem, dat heer Johan, heer tot Culenborch en ter Leck, te zijnen behoeve 22 rijnsche guldens etc meer heeft uitgegeven dan afgesproken was, en dat hij deze gelijk met de pandsom voor het slot Hoekelem weder zal aflossen.

Op 12 oktober 1444 geeft Johan, heer tot Culenborch en ther Lecke, volmacht aan heer Sweder van de Wetering, kanunnik te Utrecht, en heer Riickwiin van Beesde, kanunnik van Culenborch, om het hier geïnsereerde compromis dat de vrouwe van Burgondien tusschen en Gerijt van Culenborch, bastaard, gemaakt heeft, aan te nemen.

Op 1 oktober 1447 ‘opdagen Remigii episcopi et confessoris’ belooft Arnt, dochter tot Culenborch, vrouwe tot Homoet en Wissch, geen rechtshandelingen te zullen verrichten buiten toestemming van haar vader en broer heer Johan, heer tot Culenborch, en Gerairt, jongheer tot Culenborch.

Op 8 juli 1449 beveelt Philips, hertog van Bourgondien etc, graaf van Hollant etc, aan zijn eersten deurwaarder om zijn leenman heer Jan van Culenborch, die met diens bastaardzoon Hubert en 3 à 400 man een inval in het land van Arkel gedaan heeft, te dagvaarden in den Hage voor zijn Raad. Op 10 augustus 1454 erkent Philips, hertog van Bourgoenden etc, verzoend te zijn met Gerijt, heer van Cuijlenburch, ter zake van hetgeen diens vader heer Jan, heer van Culenburch, tegen hem misdreven had, op voorwaarde dat hij om vergiffenis komt vragen en ter plaatse, waar zijn vader in het land van Arkel een aantal personen heeft doen dooden, een steenen kruis zal plaatsen. Aansluitend beleent Phlips, hertog van Boergoenden etc, graaf van Hollant etc, Gerijt, heer van Cuijlenburch, met de dorpen Everdingen, Goberdingen, Tulle, Hontswiick c.a., Langbolgerije, de Tijen Hoeven en 2 hoeven onder Ackoij, hem aanbestorven van zijn vader heer Jan, heer van Culenborch.

Op 18 juli 1450 ‘des Saterdaghes na der Twelff Apostolendach geheijten festum divisionis apostolorum’ gaan Johan, heer tot Culenborch, Gerart, zijn oudste zoon, ook heer tot Culenborch etc, en burgemeester, schepenen en raad van Griethusen, een overeenkomst aan over hun geschil in zake de pacht van de waard Schinderen en de Tolhuiswaard, waarover Elbert van Alphem, heer tot Hoenepel, en Gosen Stecke arbiters zijn geweest. 

Op 14 augustus 1451 ‘up onser Lieve Vrauwenavont assumptionis’ erkent Franck van Wijtenhorst zijn geschillen met heer Johan, heer tot Culenborch en ther Lecke, over den Roderhorst bijgelegd te hebben. Op 19 oktober 1451 ‘des neisten Dinxdages na sunte Lucas’ dach’ doen Geraert, jongheer tot Culenborgh etc, en Elbert van Alphen, heer tot Hoenpel, uitspraak in de geschillen tusschen heer Johan, heer to Culenborch en ther Lecke, en Vranck van Wijtenhorst over den Rodehorst.

Kerk

Op 17 januari 1423 ‘op sinte Anthonijs dach’ geeft Johan heer tot Culenborg etc, zijn goedkeuring aan de statuten van het kapittel. Op 25 maart 1424 bevestigt Johan, heer tot Culenborch etc, de stichting van de H. Kruisvicarie.

Op 5 augustus 1424 ‘des Saterdages na sente Petersdach ad vincula’ oorkonden Johan van Eck, richter te Culenborch, Wouter van Overriin Woutersz, Gherijt Cesar, Willem Zuermont en Wouter de Bruune, schepenen aldaar, dat heer Johan, heer tot Culenborch etc, overdraagt aan heer Johan Spronck, priester, ten behoeve van de vicarie van H. Kruis in de Barbarakerk aldaar, een viertal land in het Vreedstroo.

Op 7 juli 1425 ‘up sente Barberenavent translate der heugen joncferen ende martelerschen Goits’ geeft Johan, heer te Culenborch etc, voor de ziel van zijn ouders, van zijn vrouw Aleijde van Goeterswiick en zijn nakomelingen verschillende voorrechten aan de zuster van de orde van St. Franciscus te Culenborch.

Op 10 april 1439 schenkt Johan, heer tot Culenborch, aan de kanunniken van St. Barbara te Culenborch het personaatschap van Scalcwiick, en verzoekt den choorbisschop om toestemming voor deze overdracht.

Uit dit huwelijk:

1  Arnolda van Culemborgh, overleden 1481. Gehuwd in 1432 (huwelijkse voorwaarden 28 april 1432) met Johan van Homoet, heer van Homoet en Wisch

2  Gerrit van Culemborg, heer van Culemborg, Weerde en Ewijck. Gehuwd in 1441 (huwelijkse voorwaarden 13 februari 1441) met Elizabeth van Buren, vrouwe van Ewijck

Bertha van Culemborg

4  Sweder van Culemborg


342588  Gerrit van Broeckhuijsen van Weerdenburg, heer van Broekhuizen, Waardenburg en Ammersoijen, erfhofmeester van Gelre, zoon van Johan van Broeckhuijsen‘ en Adriana van Brakel, geboren ca. 1415, overleden 3/5 november 1444 te Linnich of Erkelenz (D)

Gehuwd (huwelijkse voorwaarden 6 april 1434) met

342589  Walravina van Brederode, dochter van Walraven van Brederode en Johanna van Vianen

 Links het zegel van Gerrit van Broeckhuijsen op 4 oktober 1436. Randschrift: S GHER—-HUS. Voorstelling: wapenschild met vogel (Bron: Gelders archief, Oud Archief Arnhem, nummer 2000 – 5806-reg.no. 751/34).

Op 6 april 1434 ‘ds Dijncxdaechs’ maakt Jan van Brouckhuijssen, heer tot Waerdemburch, voor zijn oudsten zoon Gherridt, huwelijksvoorwaarden met Rheijnolt, heer tot Brederode, Ghennipt, Vijanen en ter Ameijden, voor diens zuster Walraven.

Op 4 oktober 1436 ‘op Sente Franciscus dach’ verklaren Johan van Steenbergen Peters zoon van Steenbergen, Gelmar van Apelteren, Reijner van Tuijle, Willem van Aller, Wouter van Mekeren, Willem van Mekeren, Willem van Schonouwen, Reijner van Herwen, Riquijn van Camphusen, Johan Bentinck de onbescheiden, Johan Bentinck Engelberts zoon, Daem van Delen Brants zoon, Gerith te Boickhop, Jacob Toestenerhave, Engelbert die Quade, Arnt Huginck, Johan van Domseler, Evert van Domseler, zijn zoon, Hermen Wacker, Franck Haelwerff, Kasijn van Neckevelde Gerits zoon, Johan Schrassert, Broenijs van Meervelt, Noeude Rant, Arnt van Rade, Reijner Henrichs zoon, Jacob van Schaffeler, Wilhem ther Hunden, Huge ther Derenhorst, Gherit Schele, Gherit Setter, Willem Noerdinck, Johan Thuijn, Gherit te Broichusen, Herman the Ghoeij, Aelbert van Suderaes, Johan die Ruter, Aleff van Lijnp, Roeloff Ruerinck, Goesen van Sonnenberch en Johan van Venen, knechten en onderzaten van het land van Veluwen, het verbond tusschen ridderschap, knechten en steden van het land van Gelre te bezweren.

Op 7 juli 1442 ‘des sater daiges na onser liever vrouwendage visitationis’ verklaart Arnolt, hertog van Gelre en Gulick, graaf van Zutphen, leenheer, Gerit, heer van Broickhusen, Werdenberg en Amersoijen, zoon van wijlen Johan, te hebben beleend met het erfhofmeesterambt van het hertogdom Gelre. Op 7 juli 1442 ‘des Saterdaiges na onser Lieven Vrouwendage Visitacionis’ beleent Arnolt, hertog van Gelre etc, Gerit, heer tot Broichusen, Weerdenborgh en Amersoijen, met de goederen welke dezen na den dood van zijn vader zijn toegevallen. Op 30 november 1445 ‘des Diinxsdaichs na sente Katherijnendaighe’ beleent Arnolt, hertog van Gelre etc, Johan, heer tot Broichuijsen, Werdenborch en Amerzoijen, met de goederen welke hem na den dood van zijn vader zijn toegevallen.

Op 29 augustus 1443 ‘op Sinte Jansdach decollatio’ oorkonden Johan van Hemert, Vranck Pijeck en Otte van Malsen dat zij een accoord tot stand gebracht hebben tusschen Gerrijdt, heer tho Broechuijssen tot Waerdemburch en Immerzoijen, en heer Jan Olm van Olmen, heer tot Bochoven, inzake hun geschil over een waard aan de Huesdensche zijde. Op 1 november 1443 ‘op alre heilighen dach’ belooft Gheraert, heer tot Broechuijsen tot Weerdenburch en tot Amersoien, erfhovemeister der lande van Ghelre, om Ghijsbrecht, heer tot Hemert, schadeloos te zullen houden voor de 1500 alde Vranciicsche scilde, die laatstgenoemde zich verbonden heeft te betalen aan Vrederic van Rutenberch.

Diverse sites vermelden dat Gerrit sneuvelt in de Slag bij Linnich of Slag van St. Hubertus op 3 november 1444, terwijl andere vermelden dat hij gevangen is genomen en sterft te Erkelenz op 5 november 1444. De slag bij Linnich ofwel ‘den strijt bij Broeckelen inde Randelbroede’ gaat tussen Gelre en Gulik. Aan de Gelderse zijde worden onder andere Willem van Egmond, broer van de hertog van Gelre, Jacob, heer van Horn, Jan van Broekhuizen, ridder, erfhofmeester van Gelre, Arnold van Blitterswijck, Goswin van Spee, Willem van Arkel, Evert van Wilp, Hendrik Bentinck, Steven van Lijnden en Hendrik van Meer, gevangen genomen. Als gesneuvelden zijn onder andere vermeld Gerrit van Broekhuizen, heer van Waardenburg, en Gerard van Culemborg.

Uit dit huwelijk:

Jan van Broeckhuijsen

2  Reinholt van Broeckhuijsen, heer van Broekhuizen (1465). Gehuwd met Thecole Entis

3  Walraven van Broeckhuijsen, heer van Ammersoijen (1457). Gehuwd met Elsken Sloijsen. Gehuwd met Cunera van Bijlant

4  Willem van Broeckhuijsen, kanunnik ten Dom te Utrecht

5  Adriaen van Broeckhuijsen, ridder. Gehuwd met Margriet van Aernhem


342590  Walraven van Haeften, ridder, heer van Haeften, Herwijnen, Hellu en Varick, kastelein, ambtman, rentmeester en raad van hertog Arnold van Gelre, drost van Buren en Beusinchem (1439-1447), schepen van Tuil (1472), lid van de Illustere Vrouwe Broederschap, zoon van Otto van Haeften en Adelise van Herwijnen, geboren ca. 1410, overleden 1478

Gehuwd met

342591  Henrica van Varick, dochter van Hendrick van Varick en Sophia van Aller van Stoutenburch, geboren ca. 1420, overleden 1482-1483

Links het zegel van Walrauen van Haifften, hauemeiter, op 18 juli 1461. Randschrift: S’WAL—–/ HAEFTEN RIDD:. Voorstelling: schild met 3 palen vair, aanziende steekhelm met klauwen als helmteken, schildhouders: twee staande leeuwen (Bron: Gelders archief, Charterverzameling, nr 0243 – 830/3).

Op 12 juni 1444 oorkonden Arnt en Walraven van Haeften, broers, dat ze heer Arnt van Herler, ridder, kwijtschelding verlenen van zijn borgstelling samen met anderen van 1980 rijnsgulden ten behoeve van jonker Jan van Gheemen. Op 22 april 1446 ‘vrijdag na Paschen’ is, ten overstane van den hertog van Gelre, een compromis gesloten tusschen heer Evert van Wilp, ridder, en Walraven van Haeften. Op 25 maart 1447 ‘des saterdages op onser liever vrouwendage annuntiatio’ verklaart Arnold hertog van Gelre dat hij Elbert van Eijll schadeloos zal houden en hem ontheffen wegens borg staan met Eduard heer te Haps, Johan van Boitberge, erfmaarschalk, Walraven van Haeften en Gelijs ingen Nuwelant, bij Johan heer te Ghemen, neef en raad van de hertog. Op 14 december 1447 wordt Walraven met de Noeijn-Grevenweert bij Rhenen waarvan hij 1451 weer afziet.

In 1450 verkoopt Jan van Rossem heer Jansz, heer tot Zoelen, de veerstad tussen veer een veerstad van Vauderick, boven en beneden het veer en de veerstad van Opijnen en die van Heerewaarden en Oensel aan Walraven van Haeften.

In 1452 neemt Walraven deel aan de strijd van Philips van Bourgondië tegen opstandige Gentenare. Volgens de Brederodekroniek van Johannes a Leijdis is Walraven van Haeften hier door Reinout van Brederode tot ridder geslagen.

Op 30 oktober 1464 vonnissen de schepenen van Tuil in het geschil tussen Walraven van Haeften, als pachter van ’s kapittels tienden te Varik en Heesselt, en enige buren aldaar, beslissend dat onder die tienden ook raaptienden begrepen zijn. Op 7 maart 1465 vonnissen de schepenen van Diel in het geschil tussen Walraven van Haeften, als pachter van ’s kapittels tienden te Malsen, Deil, Rumpt en Gellicum, en Jan van Arkel c.s., houdende dat onder die tienden ook de raaptienden begrepen zijn.

Walraven wordt in 1473 beleend met Haaften en daarmee na zijn broer Arnt, de 7e heer uit het geslacht van Haeften.

In 1476-1477 betaalt Walraven van Haeften, ridder, tijdens het leven de doodschuld aan de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap. In 1477-1478 is vermeld dat de betaler is overleden.

Op 6 april 1478 ‘des manendages na Sinte Ambrosius dach’ oorkonden Willem van Haiften en Alairt van Haeften, schepenen te Tuijll, dat Johan van Haeften en vrouwe Henrick van Vairrick, weduwe van heer Walraven Haeften ridder, overgedragen hebben aan heer Gerrit van Vloedorp, enige stukken uiterwaard, griend en inlaagdijk in het gericht van Haiften, vanwege een rente van 25 rijnse guldens, die niet waren uitgereikt aan wijlen Johan heer tot Weerdenborch, erfhofmeester van Gelre, als huwelijksgift voor zijn echtgenote, thans gehuwd met heer Gerit van Vloedorp, en verder onder lijftocht voor haar en voor Ermgart, vrouw van Thomas Collart.

In 1482-1483 wordt voor Henrica uxor Walraven van Haeften doodschuld betaald aan de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap.

Uit dit huwelijk:

Elisabeth van Haeften

2  Beatrix van Haeften, overleden < 1478. Gehuwd op 21 oktober 1468 met Johan Johansz van Rossem, raadsheer van Adolf van Gelre

3  Johanna van Haeften

4  Henrica van Haeften. Gehuwd in 1456 met Henrick van Ranse, heer van Kessel (1449), heer van Boxtel, hoogschout van Den Bosch (1485-1496), overleden > 1505, begraven in de kapittelkerk van Boxtel

5  Johan van Haeften, heer van Haeften, schepen van Tuil (1485-1486), geboren ca. 1440, overleden 1494. Gehuwd in 1478 met Diderica van Immerseel van Lijre


342624  Hendrik van Krieckenbeck van Baerle, ridder, heer van Baerle (1394), ambtman van Salland (1387-1391), zoon van Hendrik van Krieckenbeck van Baerle, geboren ca. 1335, overleden < 1404

NB: Er is in deze periode sprake van zowel een Hendrick van Baerle als een Hendrick van Krieckenbeck waarbij het lijkt alsof dit twee verschillende personen zijn, bijvoorbeeld bij de beleningen op 11 januari 1394. Het is niet duidelijk hoe dit zit, mogelijk zijn het twee neven. Het kan dus zijn dat onderstaande gebeurtenissen voor beiden door elkaar loopt.

Op 23 oktober 1366 verplicht Henric Rost van Kriekenbeek, knape, zich zijn vrouw Gertrude, dochter van Willem van Wijsschel, ridder, een leeftocht te stellen van 50 oude schilden ’s jaars. Borgen: Henric van Crijckenbeke, ridder, Johan van Kessel, ridder, Floerken Roffart, knape, Henric Spede, knape, Johan van Eijke, knape, Wijenke van Eijke, knape.

Op 16-22 november 1370 zijn onder de lieden, die oorvede zweren aan de administrateur van het aartsbisdom Keulen wegens de vete en nederlaag van Reinald van Valkenburg: Johan van Bicht, Roger heer te Bicht, Hendrik van Kriekenbeke, Dietgin van der Nuwerstat, Walraven van Valkenburg, heer van Born en Sittard, Godfried van Loon, heer van Heinsberg, Johan heer van Petersheim, Loef heer van Horn.

In 1383 Hendrik van Wickrath, ambtman van Kriekenbeck, en de ridderschap aldaar: Gerhard van Wambeck, Hendrik van Kriekenbeck, Helmich van Swewick, Gerard van Merwick, Willem Budel, Otto van Kamphausen, Reiken van Buerloe, Engelbrecht van dem Berge, Loeff van Rade, Claes Schriver, Dederik van Beeke, Hoemijddach, Frederik de Grüter, Willem Coster en Peter Greve, in de strijd tegen de gebroeders Gerard en Rutger van Alpen.

In de herfst van 1387 zendt Philips hertog van Bourgondië 500 lansen te velde tegen de hertog van Gelre. Deze troepen bezetten Gangelt en Waldfeucht. De ambtman van Kriekenbeck roept zijn ridderschap op: Willem, Arnt en Johan van Kriekenbeck, Herman, Gijsbrecht en Johan van Bocholtz, Wolter en Sweder van Wachtendonk, Sweder van Vlein, Alart van Tisch, Sibrecht, Hendrik, Arnken en Goetsen Spede, Emont van Pardelaere, Sander en Tilman van Wevelinghoven, Dederik en Johan ingen Rode, Willem Budel, Hendrik van Baerle, Willem van Brede, Goessen op den Kelre, Vlecken, Peter Greve, Wolter van Nersdum, Goddart Ruffart, Henken van Heeswick, Jacob van Leisteren, Lemken van Roggel en Frederik de Grüter. Viersen en het land van Kriekenbeck trekken 600 gulden uit voor de verdediging (31 riddermatigen dan wel leenmannen tot krijgsdienst verplicht). Hendrik van Wickrath, ambtman van Kriekenbeck, ligt met 15 lansen en gezellen 4½ week te Caster. Zijn gezellen zijn Herman van Issem, Willem van Kriekenbeck, Erken en Goetsen Spede, Johan inghen Rade, Johan van Bocholz, Sweder van Vlein, Willem Budel, Emont van Pardelaer (woont te Wankum), Hendrik van Baerle, Dederik Spuelre, Willem van Brede, Tilman van Wevelinghoven, Henken van Heeswick, Wessel, Bouwer, Frederik de Grüter en Peter Greve.

Op 11 januari 1394 beleent Willem van Gulik, hertog van Gelre, Heinric van Baerle Heinricsoen met de hof tot Baerle c.a. Hij is opvolger van Johan van Baerle, ridder, mogelijk zijn oom. Opvolger van Hendrik in 1404 is zijn zoon Hendrik van Baerle. Op 11 januari 1394 is Hendrick van Krieckenbeck beleend met de hof tot Alden Krickenbeke c.a. en de hof te Heijnsbeke, die ‘Haids plach to zijn’. 

Op 6 juli 1395 ‘op andach sent peters en de pauwelsdach apostelen’ verklaren Johan van Kessel, ridder, Mathijs van Kessel zijn zoon, en Henric van Baerle, dat aangezien Johan van Kessel aan Arnold Neutken en zijn echtgenote Lise, burgers van Roermond, heeft overgedragen de hof genaamd groet Maris, gelegen in het kerspel van Helden, zij vrijwaring verlenen wegens aanspraken tot een jaar na de dood van Johan van Kessel.

Uit dit huwelijk:

1  Hendrik van Krieckenbeck van Baerle, ridder, dedingsman, heer van Baerle (1404), overleden < 22 februari 1451. Gehuwd met Elisabeth Krenkens, overleden < 22 februari 1451

Willem van Krieckenbeck van Baerle

3  Arnt van Krieckenbeck van Baerle, overleden > 3 mei 1438


342626  Emont van Pardelaer, ridder, overleden > 3 mei 1418

In de herfst van 1387 zendt Philips hertog van Bourgondië 500 lansen te velde tegen de hertog van Gelre. Deze troepen bezetten Gangelt en Waldfeucht. De ambtman van Kriekenbeck roept zijn ridderschap op: Willem, Arnt en Johan van Kriekenbeck, Herman, Gijsbrecht en Johan van Bocholtz, Wolter en Sweder van Wachtendonk, Sweder van Vlein, Alart van Tisch, Sibrecht, Hendrik, Arnken en Goetsen Spede, Emont van Pardelaere, Sander en Tilman van Wevelinghoven, Dederik en Johan ingen Rode, Willem Budel, Hendrik van Baerle, Willem van Brede, Goessen op den Kelre, Vlecken, Peter Greve, Wolter van Nersdum, Goddart Ruffart, Henken van Heeswick, Jacob van Leisteren, Lemken van Roggel en Frederik de Grüter. Viersen en het land van Kriekenbeck trekken 600 gulden uit voor de verdediging (31 riddermatigen dan wel leenmannen tot krijgsdienst verplicht). Hendrik van Wickrath, ambtman van Kriekenbeck, ligt met 15 lansen en gezellen 4½ week te Caster. Zijn gezellen zijn Herman van Issem, Willem van Kriekenbeck, Erken en Goetsen Spede, Johan inghen Rade, Johan van Bocholz, Sweder van Vlein, Willem Budel, Emont van Pardelaer (woont te Wankum), Hendrik van Baerle, Dederik Spuelre, Willem van Brede, Tilman van Wevelinghoven, Henken van Heeswick, Wessel, Bouwer, Frederik de Grüter en Peter Greve.

Op 3 mei 1418 sluiten Gerard van Vlodrop, ridder, erfvoogd van Roermond, Rabold van Brempt, ridder, Willem van Broekhuizen, erfhofmeester van Gelre, Willem van Kriekenbeek, Rutger van Vlodrop, Dirk van Wickrath, Johan van Oijst, Willem van Kessel, Johan Hermanszoon van Boedberg, Steven van Brempt, Gerard van IJshem, Arnold van Blitterswijk, Bernard van Eijle, Tilman van Eijle, Rutger van Brede, Winrick van Wijdrade, Johan van Wachtendonk, Johan van Boedberg, Johan van Boecholt, Hubrecht van Broekhuizen, Goswijn Spede, Karel van Boedberg, Heinric van Blitterswijk, Zander van Boedberg Hermanszoon, Reinard van Brempt, Seger van der Horst, Zietze van Brede, Willem van Elmpt, Johan van Vrijmershem, Gerard ingher Oe, Heinric van Baerle, Gadert van Bucholt, Zweder van Wachtendonk, Heinric van Wachtendonk, Emont van Pardelaer, Elbrecht Everarszoon van Eijle, Giselbert van Karken, Zeger Johanszoon van Kessel, Johan van Daswijlre, Arnolt Scriver van Kessel, Godert Roffaert van Kessel, Gerard Roffaert, Andries Heithuizen, Heinric Fransoijcs, en Willem van Kessel, bastaard, knapen des lands van Gelre van der Niersen opwaarts, en burgemeesteren, schepenen en raad der steden Roermond, Geldern, Goch, Venlo, Erkelenz, Nieuwstad, een verbond om een eendrachtig te blijven, ook met de andere drie kwartieren, de rechten te handhaven indien de hertog van Gulik en Gelre zonder wettige nakomelingen zal overlijden.

Kinderen:

Elisabeth van Pardelaer


342628  Sijtze Sibrechtsz van Bree, geboren ca. 1375, overleden < 16 juni 1451

Gehuwd < 9 maart 1407 met

342629  Heijlwich NN, overleden > 16 juni 1451

Op 4 april 1396 verklaart Wilhelm Brant van Brede met toestemming van zijn broer Zeetse, dat hij een erftijns van 36 oude groten Tournoois, die zij te vorderen hebben uit Holtappels goed en erf gelegen te Holtblerijck in het kerspel Blerijck, heeft verkocht aan Johan Greveraede den Kremer en zijn vrouw Katherijna. Met zegels van Willem Brant van Brede, Zeetse van Brede en Rutger van Brede.

Op 7 juni 1401 ‘octaaf van sacramentsdag’ koopt Seetze van Brede van Johan die Roever en Griet, dochter van Brant van Brede, echtelieden, een erfpacht van een malder rogge. Op 10 juni 1401 ‘des achten daghes na des heijligen sacramentsdach’ verkopen Johan die Roever en Griet, dochter van Brand van Brede, echtelieden, aan Zeetse van Brede Zibrechtssoen, een jaarrente van 1 malder rogge erfpacht ‘venscher maten’, jaarlijks op St Andries te leveren door Johan Stoter die voor deze levering een bunder heide achter zijn schuur te Maasbree als onderpand heeft gesteld, die laatgoed is van de verkopers. Namens de vrouw zegelt haar oom Rutger van Brede.

Op 18 oktober 1403 ‘des derden dages nae sunte lenartsdage des heiligen marsscalck’ verkopen Johan van Borla en Elisabeth, dochter van Johan van Lockum, echtelieden, aan Seijtze van Brede een erfrente van 6 malder rogge. Medezegelaar is Sander Vijnck. Op dezelfde dag ‘des derden dages nae sunte lenartsdage des heiligen marsscalk’ belooft Jan van Borla aan Setsse van Brede en diens erfgenamen te houden in een erfrente van 6 malder rogge te Holthusen. Medezegelaar is Jan van Dert.

Op 9 maart 1407 ‘des derden dach von Gregoriusdach des confessiors’ verklaart Egbert van Holthuijsen voor schepenen van Maasbree aan Seetze van Brede en diens vrouw Heijlwich 400 Gelderse guldens schuldig te zijn en stelt als onderpand de halve molen te Rijnkensvoert te Maasbree. Op 15 maart 1407 ‘des derden dachs nae gregoriusdach des confessoirs’ verklaart Egbert van Holthuijsen aan Zeetse van Brede en Heijlwich, echtelieden, 400 Gelderse guldens schuldig te zijn en stelt als onderpand de halve molen te Rijnkensvoert. Oorkonders zijn de schepenen van Maasbree en medezegelaar is Rutgher van Brede.

Op 3 juli 1415 verkoopt Egbert van Holthuijsen Geretssoen aan Seetze van Brede, een erfrente van 14 malder rogge venlose maat gaande uit zijn molen de Rijnkensvoert te Maasbree, die hij in erfpacht houdt van de hertog van Gelre. Dierick van der Heiden, schout, zegels namens de schepenen van Maasbree, die geen zegel hebben. Op 11 november 1415 ‘op Sente Mertijns dach Episc’ verkoopt Mathijs van Holthuijsen Geretszoon aan Seetze van Brede 7 malder rogge venlose maat ’s jaars uit zijn halve molen te Rijnkensvoert te Maasbree wegens 27 Gelderse guldens à 13 alde vlaams per malder betaalde hoofdsom. Mathijs van Holthuijsen, Goedert van der Voert en Gheraet van Honthuijsen, bastaard van Gherit van Honthuijsen, verklaren de hoofdsom aan Seetze te zullen lossen. Op 11 november 1415 ‘op sente mertijnsdach episcopus’ verklaren Mathijs van Holthusen, Goedert van der Voert en Geraert van Honthusen Gheritzoon, aan Ziets van Brede 7 malder erfrogge schuldig te zijn. Op 20 december 1415 ‘op sente domaesavont’ verkoopt Egbrecht van Honthusen Geretssoen aan Zietsen van Breij een erfrente van 14 malder rogge, gaande uit de halve windmolen te Maasbree toe Rinkensvoert. Oorkonders zijn Dierick van der Heiden, scholtis en schepenen van Maasbree.

Op 3 mei 1418 sluiten Gerard van Vlodrop, ridder, erfvoogd van Roermond, Rabold van Brempt, ridder, Willem van Broekhuizen, erfhofmeester van Gelre, Willem van Kriekenbeek, Rutger van Vlodrop, Dirk van Wickrath, Johan van Oijst, Willem van Kessel, Johan Hermanszoon van Boedberg, Steven van Brempt, Gerard van IJshem, Arnold van Blitterswijk, Bernard van Eijle, Tilman van Eijle, Rutger van Brede, Winrick van Wijdrade, Johan van Wachtendonk, Johan van Boedberg, Johan van Boecholt, Hubrecht van Broekhuizen, Goswijn Spede, Karel van Boedberg, Heinric van Blitterswijk, Zander van Boedberg Hermanszoon, Reinard van Brempt, Seger van der Horst, Zietze van Brede, Willem van Elmpt, Johan van Vrijmershem, Gerard ingher Oe, Heinric van Baerle, Gadert van Bucholt, Zweder van Wachtendonk, Heinric van Wachtendonk, Emont van Pardelaer, Elbrecht Everarszoon van Eijle, Giselbert van Karken, Zeger Johanszoon van Kessel, Johan van Daswijlre, Arnolt Scriver van Kessel, Godert Roffaert van Kessel, Gerard Roffaert, Andries Heithuizen, Heinric Fransoijcs, en Willem van Kessel, bastaard, knapen des lands van Gelre van der Niersen opwaarts, en burgemeesteren, schepenen en raad der steden Roermond, Geldern, Goch, Venlo, Erkelenz, Nieuwstad, een verbond om een eendrachtig te blijven, ook met de andere drie kwartieren, de rechten te handhaven indien de hertog van Gulik en Gelre zonder wettige nakomelingen zal overlijden.

Op 5 juni 1424 ‘op sent boenefaciidach confessoeris’ verklaren Bernt inghen Hoef en Greijt, dochter van Zeitse van Breij, echtelieden, af te zien van goederen, die hun mochten toevallen van Zeitse van Breij en Heilwich, echtelieden. Oorkonders zijn de schepenen van Bree, zegelaar is Johan den Roever, richter.

Op 12 maart 1427 ‘op sint gredoriusdaech’ beleent Jan de Roever, ridder, Seetse van Brede met 26 malder rogge die Jan in leen hield van het goed tgen Hoeve te Brede, in het dorp gelegen. Medezegelaars zijn Wilm van Kessel, neef, en Johan van Eijck, zwager, leenmannen van de oorkonder. Op 3 juli 1430 keurt Arnold, hertog van Gelre, goed dat Alert van Bueren en Fije, echtelieden, aan Sietze van Brede en Helwig, echtelieden, verkopen de windmolen van Rijnkensvoert te Maasbree, onder voorbehoud van de erfpacht die de hertog geniet. De molen is banmolen voor die van Helden onder boete van 5 mark voor de hertog en op verbeurte van het meel voor de molenaar. De banaliteit wordt bevestigd door getuigenverklaringen van 1429. De hertog zal niet toestaan dat er nog een molen gebouwd wordt tussen Sevenum en Kessel.

Op 16 juni 1451 ‘des guedensdaghs nae den heijlige pijnxtdage’ delen Peter en Sijbrecht, zonen van wijlen Zeetze van Brede en Heijlwige, echtelieden, diens goederen. Peter verkrijgt het hof IJnkenvoirt te Baarlo en goederen te Oijen, Broekhuizenvorst, Blerick en Maasbree. Sijbrecht krijgt de hof op Westeringe (te Maasbree), een hof te Blitterswijck en goederen te Sevenum, Grubbenvorst, Kessel en Helden.

Uit dit huwelijk:

Peter Zeetsesz van Bree

2  Sijbrecht Zeetsesz van Bree, overleden 1474-1476. Gehuwd < 1416 met Margaretha van Krieckenbeck, overleden < 1 april 1476

3  Greijte Zeestes van Bree. Gehuwd < 5 juni 1424 met Bernt inghen Hoeff

4  Elisabeth Zeestes van Bree, overleden > 1479. Gehuwd met Gijelis van Horrich, overleden > 25 juli 1474


342632  Arnold van Dursdael, schepen van Roermond (1422-1428), overleden > 1457

Gehuwd met

342633  Hillegunde NN, overleden > 22 april 1441

Op 12 juli 1428 ‘op sent margrietenavent virginis’ verklaren Johan van Baexen, Dederick van Wessem, Mathijs van Gangelt en Aernolt van Dorsdale, schepenen te Roermond, dat twist is gewest tussen de abdij van Onze Lieve Vrouw Munster en Reijnart Smede en Else, echtelieden, en Griet, haar zuster, over een keurmede ten laste van Andrijesch Koufert van 7 bunder land, waarvan de abdij 2 bunder bezat. Iedere partij draagt voortaan zijn aandeel in de keurmede.

Op 25 juli 1435 is Arnold van Dursdoel getuige namens de bruidegom bij de huwelijkse voorwaarden tussen Johan Hillen en Mettele van Loeven, weduwe van Lambert van der Kraecken. Op 22 januari 1439 verkoopt Johan III van Broekhuizen, heer te Wickrath, een jaarrente van 25 malder haver uit het kerspel Süchteln, genaamd Voogdleen, half aan Arnold van Dorsdale en half aan Barbara, dochter van Reinald van Wachtendonk.

Sander van Asselt Goderdzoon verkoopt in 1457 aan Arnold van Dorsdale 25 malder haver erfpacht in Süchteln.

Uit dit huwelijk:

Rabeth van Dursdael de oude

2  (?) Derick van Dorsdaele, schepen te Roermond (1452)

3  Margarethe van Dursdael


342640  Eijlbert Eijlbertsz van Eijll, drost te Gelre, zoon van Elbert Evertsz van Eijll en Margaretha van Oest, geboren ca. 1385, overleden 1456-1457

Gehuwd met

342641  Agnes Muels

Links het zegel van Elbert van Eijle, drost tot Gelre, op 29 december 1445. Randschrift: ELBERT—-/VA EIL—. Voorstelling: wapenschild met lelie, gevat in een sierlijst van driepas en driehoek (Bron: Gelders archief, Charterverzameling, nummer 0243 – 2836/7).

Uit 1406 dateert de Cijnsrol van het Huis Baerlo. Hierop komen onder andere goederen voor van Sijbert van Eijll, Rutger van Brede, Henrick van Kessel, Peter van Inckevoirt, Gubbel in den Stegen en Otto van Holtmolen. Op 6 februari 1406 ‘des neisten manendage na onsser liever vrouwendagh te lichtmisse’ voor Wolter van Assel, leenheer, en de leenmannen Gaedert Assel en Henrich van Joickraeme, verkopen Henrich Spede Johanszoon en Marcelij, echtelieden, zijn broer Wolter Spede en hun zuster Haedwigh ingen Raede, aan Elbert van Eijll Elbertszoon de hof ingen Have te Hartevelt in de voogdij van Geldern, honschap Vernum. In 1406 ‘des sonnendages ijnder Vasten Oculi’ een kwitantie van Wolter Spede Johanssoen voor Elbert van Eijle in verband met de koop van de hof Ingen Haeve, te Hirtevelt gelegen. In 1406 ‘des neisten saterdage na Sijmonis et Jude Apostolorum’ verklaart Henrich Fransoijs van Neersdom dat hij Elbert van Eijle verkocht heeft alle rechten die hij en zijn echte zonen Gelijs en Henrich hadden op de hof ‘an gen Ynde uppen Boijcholt gelegen’ en ook de ‘lijfgewijn ende toseggen’ die Elbert en Walraven, zijn bastaardzonen en hijzelf hadden op de ‘caboijsen totte goide upp Boijcholt’. In 1406 ‘des neesten guedendags na Sente Thomaesdage Apostolor’ verklaart Sander van Kedichem te hebben overgegeven aan Steven van den Eger, ten behoeve van Elbert van Eijl, alle rechten die hij had op een ‘baentgheiten die Ashorst ende anden Ashorst Grave’ en op de Oliemolen met sluis en de vijver, alles zo als het gelegen is in het gericht van Pont.

In 1415 ‘des neisten dinxdages na Invocavit’ verklaren schepenen van Pont, dat voor hun verschenen zijn Wolter die Hertoghen en diens vrouw Haidwig die hebben verklaard te hebben verkocht voor vrij eigen erf aan Albert van Eijle Elbertssoen ‘een had stat Wevelshadstat geheiten ind die Diesdonck so die ijn Wijnantshueve van alts te hoeren plach’.

In 1420 ‘op sente Quirijnsavende’ zeggen schepenen van Stralen dat voor hun verschenen zijn Henken Offerman en diens vrouw Nese die hebben ‘verteghen ende vertijen op alle alsulke cledinghe als oen here Herman van Lievendaill toegesacht ende gelaifft solde hebben vanden goede Yn gen Rade, ende hebben voirt vur oen ende oer erven jonfrow Grieten van Eijll ende Elbert van Eijll oeren soen ende oer erven gentslich dair van quijtgescholden’.

Op 20 september 1424 ‘op sent Matheusavont apostoli et ewangeliste’ verklaren Johan van der Beten, Gadaert Bonijm, Gadaert der Haen, Gerlach van den Vrijthof, Johan Groen, Rut Betmeer en Johan Botz, schepenen van Haelen, dat Elbrecht van Eijle, echtgenoot en voogd van Agnesen Nuels, aan Willem Geraertz son van Kodichaven verkocht heeft het land gelegen in de ‘haenen grijende’ dat Agnesen geërfd heeft van haar oom Henric van den Fellenorde, met uitzondering van een jaarrente van ½ Rijnse gulden en een stuk land dat Agnesen en haar zuster reeds verkocht hebben. Johan Werdken, leenheer, beleent hem hiermee. Op 13 december 1427 ‘op sent Luciendach virginis’ verklaren Johan van der Beeten, Gadaert Haen, Rutte Betmer en Heijn Wambecke, schepenen te Haelen, dat Willem van Kodichaven, zoon van wijlen Geraet, een jaarrente van 8 Rijnse gulden overgedragen heeft aan de Kruisheren voor het lezen van missen ter ere van God en tot heil voor hun ziel, zoveel als redelijk is op het altaar dat Willem en zijn vrouw in de kerk gesticht hebben. Als onderpand geeft hij de goederen in de Hanen Friend, die hij gekocht heeft van Elbrecht van Eijle en diens vrouw Agnesen Muels, die de goederen op haar beurt geerfd heeft van haar oom Heinric van den Fellenorde. Welter Mont, rentmeester en leenheer in de dingbank van Halen, draagt de jaarrente over aan Dederic Koninck, de voogd in deze van het klooster.

Op 25 mei 1448 ‘op sente urbaensdage pape’ verklaren Tilman, Johan en Willem van Eijll, broers, zonen van wijlen Tilman, Willem van Goer, heer te Vronenbroek, Willem en Thijs van Eijll, broers, wijlen Elbertzoons, Johan Petruszoon van Eijl en Elbert van Eijll, drost te Geldern, aan Johan van Boidberg Karlszoon 500 overlandse rijnsguldens schuldig te zijn. In 1448 ‘des frijdages post esto michi’ dragen Frederich van Breempt en diens vrouw Mette een som van honderdtwintig overlandse rijnse guldens over aan Elbert van Eile Elbertssoen, de hof te Swaifhem geheten, ‘dat Bongaertzsche guet ..’. Op 18 december 1449 ‘des donderdags na St. Luciendag’ belooft Elbert van Eijl, drost te Gelre, getrouwheid aan den hertog.

In 1454 ‘op sente Victoirsdaige’ verklaren Johan van Bellickhaven Derixssoen en diens vrouw Alijt van Eijle schuldig te zijn aan Eijlbert van Eijle Elbertzsoen 97 malder rogge. Op 2 april 1454 ‘des neesten dinxsdaighs nae dene sondaige Letare Jherusalem in der Vasten’ verklaren Johan van Bellickhaven en diens vrouw Alijt van Eijll, 100 overlandse rijnse guldens ontvangen te hebben van Elbert van Eijll, als onderdeel van de 1100, door Elbert en Johan van Eijll, broers van Alijt, en zoons van wijlen Elbert van Eijll, broers van Alijt, en zoons van wijlen Elbert van Eijll, voor de bruidsschat beloofde guldens. In 1488 ‘opten dijnxdach na Sijnte Victoirsdach’ verklaren Jacob Haven en diens vrouw Trijn dat Elbert van Eijll, zijn zus Aeheijden van Eijll en Johan van Bellichaven de jaarrente, waarvan in 1462 sprake is, kunnen aflossen met 100 rijnse gulden.

Op 11 januari 1455 ‘des saterdahes nae Dertiendach virg’ de acte van scheiding en deling tussen Elbert en Telman van Eijll, broers, zonen van wijlen Elbert van Eijll en Margarieten van Oeste. In 1455 ‘des dijnsdaiges nae Sente Peters dach des heiligen Apostels ad Vincula’ een actie van Eijlbert van Eijll Eijlbertssoen over 19 malder evenen jaarlijkse rente uit de hoeve te Monster in verband met Loff Wolf van Mer, scholaster te Kerpen en zijn neef Loeff Smalenberch.

In 1457 ‘des donresdages na den sonnendage Belaken Paesschen’ worden de huwelijksvoorwaarden opgesteld tussen Elbert van Eijll, zoon van wijlen Elbert, en Margriete, dochter van Rembolt van Titz.

Uit dit huwelijk:

1  Willem van Eijll, overleden > 6 januari 1458

Mathijs van Eijll

3  Elbert Eijlbertsz van Eijll, ritter, overleden > 1484. Gehuwd (huwelijkse voorwaarden april 1457) met Margriet Rembolts van Titz

4  Johan van Eijll, overleden 1460-1465


342642  Alard van Broeckhuijsen, zoon van Willem van Broeckhuijsen en Agnes de Cock van Weerdenburg, overleden 1448-1451

Gehuwd > 1415 met

342643  Maria van Daert, overleden > 1482

In 1425 verpandt Willem Frederikzoon van Wevelinghoven slot en heerlijkheid Grebben aan Alard van Broeckhuijzen voor 6000 gulden, die Willem schuldig is aan Hendrik Schenk van Nijdeggen.

Op 10 december 1451 wordt de scheiding en deling der goederen gemaakt van wijlen Johan van Broeckhuijsen, ridder, heer te Geisteren en Loe, en diens weduwe Anna van der Straten. De kinderen Agnes en Margriet van wijlen Alart van Broeckhuijsen krijgen 3000 rijnsguldens uit Loe en 2000 rijnsguldens uit Geijsteren. Op 12 december 1452 zal Maria van Baere, weduwe van Alaert van Broichusen, Mathijs van Eijll schadeloos houden wegens borg staan bij Anne van Broichusen-van der Straten voor 300 overlandse rijnsguldens.

Uit dit huwelijk:

Agnes van Broekhuizen

2  Margriet van Broekhuizen, overleden < 1482. Gehuwd > 1451 met Johan van Boedberg, erfmaarschalk van Gelre, heer van kasteel Haag bij Geldern, overleden > 1482


342644  Daniël van Ghoor, heer van Aldenghoor, ambtman van Horn, zoon van Arnold van Ghoor en Catharina van de Weijer, geboren ca. 1380, overleden 7 april 1451, begraven in de kerk te Haelen

Gehuwd < 10 juni 1428 met

342645  Gertrudis van Caldenbroeck, dochter van Alard Vlecke van Caldenbroeck en Elisabeth van Tegelen, overleden 1472, begraven in de kerk te Haelen

Afbeelding links het zegel van Daniel van Ghoor in 1440. Diameter 29 mm. Randschrift: ‘Sigillum Danel van Ghoer’. RAO, Archief kasteel Rechteren, inv.nr. 407.

Op 11 juni 1400 en op 24 augustus 1406 ‘op sent Bartholomeusdagh des heijligen apostels’ verklaren Daniel, Willem en Johan van Gore, gebroeders, dat aangezien zij aan het Kartuizerklooster te Roermond een derde gedeelte van de korentiende en de smalle tiende te Helden hebben verkocht, zij het klooster vrijwaring verlenen tegen aanspraken van derden. Als medeborgen treden op Arnoldt, heer te Goer, Dederic van Oijst, Matthijs van Kessel, ridder, Wijnmaer van Zurs en Johan Trippart van Thoren die in het voorkomende geval te Roermond in leisting zullen gaan.

Gertrudis is op 15 juni 1414 beleend met het Huis Kaldenbroek en de hof te Lomm, als erfgename van haar vader, behoudens haar moeder Lijsbeth den lijftocht.

Op 2 februari 1417 delen Johan, Willem en Daniël van Goor, gebroeders, en Kathrijne van de Wijer, vrouwe te Goor, hun moeder, en Kathrijne en Aleide van Goor, gezusters, nonnen te Bilsen, en Johanna van Goor, hun zuster, de ouderlijke erfenis. De vrouwe behoudt levenslang Huis en hof ten Wijer met molen, panhuis, cijns, keurmeden. De hof te Lotbroek zal men verkopen en uit de opbrengst wordt de schuld van 2400 rijnsguldens aan Johan van Hoekirken betaald die op Wijer rust. Verder ontvangt Johanna 500 rijnsguldens voor haar kindsdeel. Johan krijgt Huis te Goor in het Maasland en de heerlijkheid Pol en Meijel. Het zal daaruit aan zijn tante, de vrouwe van Asten 1500 rijnsguldens schuld betalen. Willem erft het riddergoed ter Weijer onder Heerlen, na de dood van zijn moeder, de hoeve Lotbroek onder Hoensbroek en die van Mooker Oe. Hij betaalt daaruit 500 rijnsguldens. Willem is na de dood van zijn broer Jan heer van Ghoor, Vronenbroeck en Meijel. Daniël krijgt de hof te Ophaven in het land van Borne, de goederen te Sittard, Geleen en Susterseel en de renten en cijnsen van Poll en Panheel. Katherina en Aleijt een lijfrente van 17 malder rogge uit de hof te Hulhave en in het land van Wassenberg 15 malder en uit het goed the Gleene 9 rijnse guldens. Na de dood van de moeder ontvang Willem de hof te Wijer en zal daaruit zijn broers betalen. De-dingslieden zijn Gerard van Vlodorp, ridder, erfvoogd te Roermond, Lizabette van de Wijer, vrouwe te Leute, Claes van der Donck en Lamken van Goor, bastaard. Op 9 februari 1433 ‘des neesten maendagh nae onser liever vrouwenlichtach’ verklaren Johan en Daniël van Ghoer, gebroeders, bij transfix dat hun broer Willem van Ghoer hun 1500 rijnsguldens heeft betaald die hij schuldig was na de dood van hun moeder. Medezegelaar is hun neef Johan van Ghoer Lambrechtzoon.

Op 10 juni 1428 ruilen Daniël van Ghoere en Gertrude van Kaldenbroek, echtelieden, en Wilhem van den Bongart en Goetgin van Licke, echtelieden, van eigendom. Daniël en Gertrude verkrijgen de hof zen Alden Ghoere met land, cijns, pacht, keurmeden, kapoen en een erfpacht te Roggel. Wilem en Goetgin ontvangen hof, land, beemd enz in Ophoven bij Sittard. Zegelaars zijn Daniël en Willem en Johan van Ghoere, Willem van Ghoere, Aleit van Ghoere, Goedert Dobbelstein van Doenrade als man van Katharina van Ghoer, Goedart van Boeckhout als man van Johanna van Ghoer en verwanten van Willem van den Bongart. Op 4 september 1428 ‘op den neisten satersdagh na sent johansdach decollatio’ beleent Frederik graaf van Meurs, heer van Born, momber van het land van Horn, Daniël van Goir met de hof tzen Alden Goir c.a. en 15 malder rogge erfpacht in het kerspel Roggel, verkegen na ruil met Willem van den Bongarde.

Op 24 maart 1432 ‘op onss liever vrouwenavent annuncionis’ is Daniel van Ghoer medezegelaar bij de ruil van het hof c.a. op de Vijsscher Oe met abdis en convent van Onze Lieve Vrouw te Roermond door Willem van Ghoer en Arnolt zijn zoon, tegen de Kloosterhof te Heel. Op 9 februari 1433 een kwijtbrief van Johan en Daniell van Ghoer, gebroeders, aan hun broer Wijllem wegens 1500 Rijnse guldens. Op 22 augustus 1435 wordt Daniël van Ghoor namens zijn echtgenote Geertruid beleend met de Kaldenbroekse goederen.

Op 7 juni 1440 maken Dierick van Hetterscheit, Dierick van Eijll, Sander van den Eger, Wolter van Eijl, Danell van Goer, Gerart Vaeck, Tielman van Eijll en Johan van Dart huwelijkse voorwaarden tussen Johan van Eijll Berntszoon en Agnes van Drijpt Johansdochter.

Uit dit huwelijk:

Alart van Goor van Caldenbroeck

2  Arnold van Goor van Caldenbroeck, landrentmeester van de hertog van Gelre (1435-1438), heer van Aldenghoor, overleden < 1500. Gehuwd met Alverta van Oost, overleden 1531

3  Johanna van Goor van Caldenbroeck

4  Catharina van Goor van Caldenbroeck, overleden > 9 april 1472. Gehuwd met Gerard Haex in der Heggen, overleden < 9 april 1472

5  Elisabeth van Goor van Caldenbroeck, priorin der Munsterabdij te Roermond


342646  Mathijs van Kessel, zoon van Sibert van Kessel en Bela van Groesbeek, geboren ca. 1400, overleden < 8 april 1440

Gehuwd met

342647  Merte van Brempt, overleden < 8 april 1440

Op 8 april 1440 ‘op der Speer ende Croenendach’ verklaren Gerat Haeck en Reijner van Breempt, voogden van Sibrechtz van Kessel, IJrmgarden en Belen, zijn zussen, kinderen van wijlen Thijs van Kessel en Berten van Breempt, dat Margrete, Agnese, Katherijne, Stijne en Gadert, dochters van wijlen Heijnrich van Kessell, de hoeve Nederhoeve verkocht hebben met toestemming van hun moeder Katherijnen van Krekelbeck Roffartz en Geraatz van Kessel Roffartz, hun oom, die toendertijd leenman op de hoeve was, aan het klooster S. Katherijnen in Marijendael. Gerat Haeck en Reijner Breempt hebben de heove in leen gegeven aan Gerat van Menss ten behoeve van het klooster. Mocht de leenman sterven, dan zullen zij een andere leenman op de hoeve zetten na overleg met het klooster. Op dezelfde dag verklaren Gerat Haeck en Reijner Breempt, voogden van Sibrechtz van Kessel en zijn zussen IJrmgarden en Belen – leenheren van de hoeve Nederhoeve  verklaren dat Margrete, Agnese, Katherijne, Stijnen en Goedert, dochters van wijlen Heinrick van Kessel geheten Roffart, de hoeve Offenbeck verkocht te hebben aan het klooster S. Katherijnen in Mariendaell en dat zij Gerat van Menss tot leenman gemaakt hebben van de hoeve. Op dezelfde dag verklaren Gerat Haeck en Reijner van Breempt, voogden van Sibrechtz van Kessel, IJrmgarden en Belen, zijn zussen, kinderen van wijlen Thijs van Kessel en Berten van Breempt, dat Katherijne van Krekenbeck, weduwe van Heijnrick van Kessell, en Gerat van Kessell, haar zwager, aan het klooster van S. Katherijnen in Marijendael, in der Oede geheten, gelegen buiten Venlo, het vruchtgebruik en andere rechten op haar hoeve Nederhoeven te Offenbeck hebben overgedragen, van welke hoeve Sibrecht van Kessell en zijn zussen de leenheren zijn. Op dezelfde dag verklaren Gerat Haeck en Reijner van Breempt, voogden van Sibrecht, IJrmgard en Bele van Kessel, dat Katherijne van Krekenbeck, weduwe van Heijnrick van Kessel en haar zwager Gerat van Kessel, het vruchtgebruik en andere rechten van haar hoeve Nederhoeven te Offenbeck hebben overgedragen aan het klooster in Genooij. Als onderpand voor de goede gang van zaken stellen zij hun boerderij te Bunneshoeve in de heerlijkheid Wickerath. De opbrengst van de boerderij, in totaal 850 rijnse gulden, wordt door het klooster rechtstreeks uitbetaald aan diverse schuldeisers.

Op 10 november 1441 ‘op sent Mertensavent in den wijnter, des heilgen bisschops’ verklaren Gerat Haeck en Reijner van Breempt, voogden van Sibrechtz van Kessel en zijn zussen IJrmgarden en Beelen – leenheren van Neerhoeven -, verklaren dat Bele van Geich en Hille van Wachtendonck, overste en procuratesse van het klooster S. Katherijnen voor hen verklaard hebben dat zij Nederhoeven gekocht hebben van de kinderen van Heijnrick van Kessel Roffart en dat de hoeve voor de helft eigendom is van het klooster en voor de andere helft van Margreten van Kessell Roffartz. Opbrengsten en lasten zullen in twee gelijke delen verdeeld worden.

Op 22 september 1445 ‘op sent Mauriciusdach et sociorum eius’ oorkondt Gerard Haeck van Thorn, als momber van Sibrecht, Irmgard en Bele van Kessel, kinderen van wijlen Mathijs en Merte van Breempt, echtelieden, dat voor hem en de leenmannen Derick van Raede, burger van Venlo, en Thijs van ghen Hoeve van Hinsbeck, Margrete van Kessel genaamd Rofferts en Seger van der Horst, haar momber, overdraagt aan het kruisherenklooster St Cornelis te Roermond een chirograaf inzake de helft van de hof en leengoed te Nederhoven te Offenbeek in het kerspel Beesel en Tegelen, die wijlen Heijnric van Kessel genaamd Roffart had. Medezegelaar Gerard van Kessel genaamd Roffart. De andere helft van de boerderij, namens het klooster ‘Sent Katherijnen in Marijen Daile geheiten Inghen Oijden in den gericht van Venlo’ in leen gehouden door Gerat van Menss uit Venlo, wordt rond 1449 overgedragen aan de Kruisheren. Van Menss wordt door Gerard Haeck ditmaal met het volledige leengoed beleend.

Uit dit huwelijk:

1  Sibrecht van Kessel, overleden < 16 oktober 1473

2  Irmgard van Kessel

Bela van Kessel


342648  Reinier van den Sande, leenman van de hertog van Gelre, zoon van (?) Johan opten Zande, geboren ca. 1440, overleden > 1 april 1507

Gehuwd met

342649  Anna Martens, overleden > 1523

Op 26 oktober 1468 ‘des wonsdaigs na Sente Severijnsdach episcopi’ oorkondt Maes Morre dat hij, bij ontstentenis van eigen leenmannen in tegenwoordigheid van Roloff Momme en Reijner van den Zande, leenmannen van de hertog van Gelre en medebezegelaars, Johan van Dalen, koperslager, gemachtigde van de broederschap van Sente Eusebius en van de Zielbroederschap te Arnhem, heeft beleend met het erf en goed Opter Haer, groot 3 morgen, gelegen in het Praeffsche Veld in het kerspel Oesterbeeck, dat voorheen Johan Kelreweert toebehoorde, half ten behoeve van de broederschap van Sent Eusebijs en half ten behoeve van de maandagse spinding van de Zielbroederschap in de Olde Kriche aan de armen.

Op 10 december 1482 ‘des dijnsdaiges na onser Liever Vrouwendach Conceptionis’ oorkonden Wilhem van Broichusen en Johan van den Sande, schepenen van Arnhem, dat Jacob then Westeneng en zijn echtgenote Geertruijt hebben overgedragen aan Reijner van den Sande een stuk land met een huis gelegen op Monnikhuizerbeek. Op 3 mei 1483 ‘op sheilige Cruijssdach Inventionis’ oorkonden Johan van den Sande en Derick van Berck, schepenen van Arnhem, dat Jacob Geritssoon then Westeneng en zijn echtgenote Geertruijt hebben overgedragen aan Reijner van den Sande een erf met het daarbij behorende land, gelegen bij Monnikhuizerbeek.

Op 1 maart 1484 ‘des Manendachz na den Sonnendach esto michi’ maken Wijchart then Haeff, Gerijt van Mekeren en Wolter van Delen eenerzijds en Mr. Derick van der Moelen, priester, Gherijt ten Walle en Reijner van den Sande andererzijds, zekere huwelijksvoorwarden tusschen Derick Huijsswert en Griet then Offerhuijs voor hare dochter Geertruijt, volgens welke de laatstgenoemde huizen en jaarrente uit huizen te Arnhem ten huwelijk aanbrengt.

Op 24 november 1484 ‘op St. Katerinenavond’ oorkonden Aernt van den Zande, Reijner van den Zande, Aernt van Wamel en Gerrijt ter Coecken, dat zij een magescheid hebben gemaakt tussen de kinderen van Johan Wolterssoen en diens vrouw Stine.

Op 28 februari 1485 ‘des manendaiges nae Sunte Petersdach ad Cathedram’ oorkonden Johan Bierwisch en Goessen van Scherpenseell, schepenen van Arnhem, dat Willem van Aller aan Reijner van den Sande overgedragen heeft de jaarlijkse rente gaande uit een half malder zaadland, gelegen bij Monnikhuizerbeek. Op 1 maart 1485 ‘des dijnsdaiges na den Sonnendach Reministere’ oorkonden Jacop Ridder en Brant van Delen, schepenen van Arnhem, dat Willem van Brockhusen en zijn echtgenote Geertruijt aan Reijner van Sande in erfpacht hebben gegeven ongeveer vijf à zes malder zaadland, gelegen op Monnikhuizerbeek. Op 10 april 1487 ‘des dijnxdaiges na den Heiligen Palmdach’ verklaren Herman van Berck en zijn echtgenote Walburch dat Reijnar van den Sande de erfrente die rust op een erf bij Monnikhuizerbeek, afgekocht heeft.

Op 22 februari 1487 ‘des doemresdaiges op Sente Petersdach ad Cathedram’ oorkonden Jacob Ridder en Johan van Mekeren, schepenen van Arnhem, dat Arnt IJeger en zijn echtgenote Grijete hebben overgedragen aan Reijner van den Sande een halve hoeve land gelegen in de Arhemmer mark op de Mussenberg. Op 18 september 1487 ‘des dijnsdaiges na Sente Lambertzdach’ oorkonden Johan Bierwisch en Sander Tengnagell, schepenen van Arnhem, dat Henrick Princet overgedragen heeft aan Reijner van den Sande een stuk land in de Arnhemmer enk op de Molenberg van ongeveer twee malder.

In 1490 belooft Walraven Mom aan Johan van Mekeren en Reijnier van den Sande hen schadeloos te houden van een borgtocht voor een rente van 96 guldens ten behoeve van Armgart van Maerll, zijn tante.

Op 4 januari 1502 ‘des Dijnxsdaiges na den Heijligen Nijen Jaersdach’ verkoopen burgemeesters, schepenen, raad, gildemeesters en de gemeente te Arnhem aan Reijner van den Zande, burger der stad, een losrente van 21 rijnsche guldens ’s jaars, gaande uit de stadswaard buiten de Sabelspoert.

Op 1 april 1507 ‘opten Witten Donredach’ is het goed van Reijnart van den Zanden, belendend aan een huis en hofstede in de Beckerstraet.

In 1523 is een overeenkomst gesloten tussen Johan Quijnon, commandeur te Arnhem en Nijmegen, en de weduwe van Reijner van den Zande betreffende eenige renten door den laatste aan de commanderij bij testament vermaakt.

Uit dit huwelijk:

Johan van den Sande


342656  Elijas van Wede, leenman van de heer van Egmond, schepen (1430-1443), vijf (1436) en burgemeester (1446) van Amersfoort, tjinsmeester (1440), zoon van Elijas van Wede en Deliana Lubbert Francken, geboren ca. 1400, overleden 1447-1449

Gehuwd met

342657  Mergriete NN

Links het zegel van Elijs van Wede op 5 maart 1438. Beschrijving: zes lelies (Bron: Archief Eemland, regestnummer 85).

Op 28 juli 1424 ‘des frijdages na Sante Jacops dach’ oorkonden deken en kapittel der kerk van Sante Georgius te Amersfoirde, dat zij aan Elijas van Wede al het recht hebben overgedragen op een tiende uit Coeps camp. Op 5 augustus 1432 oorkonden Reijner Poijt Everts soen, schout, Diric Poijt Everts soen, Johan van Bemel en Heijnric van Riin, schepenen te Amersfoirde, dat Elijs van Weede en Mergriete, zijn echtgenote, overgedragen hebben aan Herman Lamberts soen en Aliid, zijn echtgenote, alle rechten die zij hebben op een kamp land, gelegen op onser stad nije graft buiten de Bloemendaelsche poort, geheten Coeps camp, met de bijbehorende tiende. Aansluitend oorkonden schout en schepenen van Amersfoort dat Herman Lambertszone en zijn vrouw Alijt schuldig zijn aan Henric Costerszone ten behoeve van deken en kapittel een erfelijke jaarrente van 1 Beierse gulden uit een kamp land genaamd Coipscamp, gelegen op de nieuwe gracht van de stad buiten de Bloemendalse poort, zoals Elijs van Wede aan deken en kapittel had beloofd.

Op 23 augutus 1440 ‘op Zante Bartolomeeus avont’ oorkonden Reijner Reijner Everts soens soen, schout in de maalschap van Wede en Emijnglair, vanwege de bisschop van Utrecht, Elijaes van Wede, tijnsmeester, en Jacob vander Weteringe als tijnsmeester vanwege de gemeente, en Egbert die Beer, Diric Poijt Everts soen, Wouter Botter, Arnt Scaep, Steven Maes soen, Wouter die Beer, Johan Willams soen en anderen, malen en landgenoten, dat Agniese, weduwe van Diric van Aelst, opgedragen heeft ten behoeve van de zuster van het convent van de Elf dusent Mageden binnen Utrecht onder de Smede, de eigendom van de helft van het goed Ten Coep met toebehoren, gemeen gelegen met het land van voornoemde zusters, behoudens de tijns voor Elijaes van Wede en de gemene malen, het recht van overpad voor de kamp land van Herman Cairman Johans soen en het recht op lijfrente voor Mergriete, weduwe van Diric van Renen op de Cruuscamp.

Op 7 december 1447 is Elias van Weede beleend met de tiende, grof en smal van Groot Weede, Luttike Weede en Schoonoord in de maalschap Weede en Emmeklaar. Op 19 februari 1464 Elias van Weede met ledige hand met de helft zoals Elias, zijn vader, en bij overdracht door Hendrik Ottenz van Wolfwinkel met de andere helft.

Op 28 juli 1449 ‘op zunte Pantholeoens dach’ oorkonden Evert van Stoutenborch, schout, Jan van Bemel, Peter Gijsberts soen en Willam van Lienler, schepenen, dat Reijer Lumans en Geertruijt, zijn vrouw, hebben overgedragen aan Gosen vander Oese, ten behoeve van de vicarie gesticht voor het zielenheil van Elijaes van Wee aan de noordzijde van de Sint Joriskerk, huis en hofstede in de Krommestraat, met behoud van de erfpacht van Peter van Westrenen, overeenkomstig de twee voorgaande akten waaraan deze bevestigd is. Bij in gebreke blijven van Reijer en Peter mag dit verhaald worden op het huis op de Hof waar zij in wonen.

Op 5 juni 1456 ‘op sante Bonifaciusdag’ zijn de erfgenamen van Eelgijs van Wede belendend aan een stuk veen in Zeldert.

Uit dit huwelijk:

1  Elis van Wede, burgemeester (1462, 1471), substituut schout (1477-1481) en schepen van Amersfoort (1460-1479), overleden 1489-1495. Gehuwd met Dirckje van Hamersfelt

Johan van Weede


342680  Johan Stevensz die Witte, leenman van de hofstede Oostum, zoon van Steven de Keijser en Belije van Leeuwen, geboren ca. 1410, overleden 1464-1469

Op 26 januari 1434 is Johan de Witte Stevenszoon beleend met ‘vier merghen lants also als die gelegen sijn in Hermans gerichte van Wulven in den Meren, dair baven ende beneden naest gelant is Gerit van Voern mit lande, dat hij holdende is van den Gesticht van Utrecht’, na opdracht door Willam van Oestrum. Op 1 april 1457 id. Op 30 juli 1469 Steven die Keijser na dode zijns vaders Johan de Witten Stevenszoon.

In 1440 voor Gerijt Janss, scout van Goij, compareren Heinrick Pawe en Gerijt van Utert die transporteren 3 morgen. Over waren Jan de Witte Stevenss, Wouter Luijtgenss en Dirck van Scadick Daemss lantgenoten. Op 6 april 1440 voor Gerijt Janss, scout int Goij, compareren Jacob van Zulen van Blickenborch die transporteren een hofstede met 11 morgen daer Dirc van Drijell nu ter tijt op woent, en 7 hont, 2 morgen en 3 morgen op St. Pieter. Over waren Wijer de Witte, Jan de Witte Stevenss, Daem van Schaijck en Gerijt Janss lantgenoten.

In 1443 zegelt Johan Stevenss de Witte met drie schaapscheerdersscharen met in het schildhoofd een sterretje.

Op 9 september 1458 is Johan de Wit Stevensz beleend met een viertal land in Schalkwijk, bij dode van Willem de Keijser. Op 24 november 1469 Steven de Keijser, als getuige vermeld in 1458, bij dode van Jan, zijn vader.

In 1463 ‘op St. Mathijsavont’ voor Gerijt Janss van den Velde, scout int Goij, compareert Jan van der Haer Dircss die transporteert de helft van 8 morgen op St. Barbaren en St. Laurens gasthuijss. Over waren Jacob van Vijanen, Jan de Witte Stevenss, Gerijt de Keijser, Gerijt Gerijtss van de Velde, Lubbert van Utrecht, Dirck Claes Engbertssoenssoen en Dirck Janss. Op 3 maart 1464 voor Peter Gerijtss van den Velde, scout, compareert Steven van Zulen Aerntss, borger tUtrecht, die procuratie toent van Windesheim bij Swoll om te transporteren een hoeve op Gheenkisdam int Goij. Over waren Gerijt die Keijser, Gerijt Hermanss en Johan die Witte.

Kinderen:

Steven Jansz de Witt ‘die Keijser’


342736  Otto van Diepholz, graaf van Diepholz (1426-1484), zoon van Konrad van Diepholz en Irmgard van Hoija, geboren ca. 1420, overleden 1484

Gehuwd in 1441 (huwelijkse voorwaarden 3 juli 1441) met

342737  Heilwich van Bronckhorst, dochter van Otto van Bronckhorst van Borculo en Agnes van Solms, overleden > 1 oktober 1461

Op 3 juli 1441 worden te Horst de huwelijksvoorwaarden opgesteld tussen Otto van Diepholz en Heijlwich, dochter van Otto van Bronchorst en Borkelo. Maagmannen en huwelijkslieden zijn Rudolf van Diepholz, bisschop van Utrecht, Willam van Hoecklem, abt van St. Pauwel binnen Utrecht, Frederic van den Rutenberge en Johan van Enijchloe, anders geheten Pladijse, aan de zijde van Otto van Diepholz, en Everwijn, graaf van Benthem en heer van Stenforde, Willam, heer van Berge en Bilant, Johan, heer van Ghemen, en Johan, heer van Homoet en van Wijssch, vanwege Otto van Brochorst en Borkelo. Otto trouwt met Heilwich van Bronckhorst dankzij de diplomatieke inspanningen van zijn oom, Rudolf van Diepholt, bisschop van Utrecht. De bruidsschat omvat eigendommen in de omgeving van Wagenfeld, Bokel en Struten en zorgt voor behoud van de eigendommen rondom kasteel Auburg.

Op 1 oktober 1461 geeft Otto van Diepholz, met goedkeuring van zijn zoon Coenraet, aan zijn gemalin Heijlwijch enige goederen in lijftocht.

Uit dit huwelijk:

Coenraet van Diepholt

Rudolf van Diepholz

3  Elisabeth Diepholz, overleden 1475. Gehuwd in 1459 met Johan van Hoija. Gehuwd in 1467 met Johan van Spiegelberg


342740  Ubbo Nonnena, predikant in Larrelt (D)

Gehuwd met

342741  NN Remets

Uit dit huwelijk:

Remet Ubbena

2  Garrelt Ubbena, overleden > 1515. Gehuwd met Hijma van Upgant und Visquart


342742  Hompo Haijen, burgemeester van Embden (D) (1472-1511), geboren ca. 1440, overleden ca. 1511

Gehuwd met

342743  Fossa Remets

In 1483 in literis Haijonis Buttvangers, civis Emdani, nominantur post ipsum Haijonem: Tanno et Liuppo tho Vletum wonafftich, fratres eius; deinde Hompo Haijen, Gert van Gelre, consules Embdani, Claus Goltsmit et Helmerus Sibrantz senatores. Sigillum Cosme et Damiani.

Op 1 januari 1490 verkoop Aijteth Addena, burger van Emeden, aan Gheerke Lijuppen, burger van Emeden, 6 Arensgulden jaarlijkse rente uit zijn huis ‘beleghen ijn Emeden, achter dat gasthues bij der Emese, dar Hompo Haijen ene kameren heft bij lijgghen ijnt oesten, unde Gheerd van Ghelderen ock ene kameren ijnt westen’ voor ‘vijff stijge Arnse gulden, teijn grote Emedersch vor den gulden’.

Uit dit huwelijk:

Elske Hompen


342744  Willem van Egmont, heer van Egmond, IJsselstein, Schoonderwoerd en Haastrecht, heer van het land van Mechelen, drost, rentmeester en kastelein van Leerdam, stadhouder van Gelre (1473), raadsheer bij het Hof van Holland (1452), zoon van Jan van Egmont en Maria van Arkel, geboren 26 januari 1412 te Egmond-Binnen, overleden 17 januari 1483, begraven in de St. Elisabethskerk te Grave

Gehuwd op 22 januari 1437 met

342745  Walburga van Meurs, vrouwe van Baer en Lathum, dochter van Frederick van Meurs en Engelberta van Kleef, geboren ca. 1420, overleden 1459, begraven in het Predikherenklooster te ’s Gravenhage

Links een afbeelding van Willem van Egmont, gedateerd 1473 (Bron: Wikipedia).

Rechts het zegel van Wilhem here tot Egmondt, op 9 december 1468. Randschrift: S. WILLEM BRODE – TOT GELRE HE TEGM/ ONT TYSSELSTEIN ENTLAIS VA MECHELE. Voorstelling: gevierendeeld wapenschild I en IV gekeperd, II en III twee beurteling gekanteelde dwarsbalken, gewende helm met verentooi, twee leeuwen als schildhouders (Bron: Gelders archief, Oud archief Arnhem, nr 2000 – 1089-reg no. 1030/3).

Willem brengt zijn jeugd door aan het hof van hertog Reinald IV van Gulik en Gelre, zijn oom. Als zijn oom overlijdt, wordt Willem’s oudere broer Arnold hertog van Gelre. Hij staat zijn broer bij  in het besturen van het hertogdom Gelre en steunt hem onder andere in zijn strijd tegen diens zoon Adolf die in 1465 het hertogdom opeist en Arnold gevangen zet. Na Arnold’s overlijden steunt hij het huis van Bourgondie, in de persoon van Karel de Stoute. Ook na de dood van Karel de Stoute verzet Willem zich tegen Catharina, de zuster van hertog Adolf. Zo bezet hij Arnhem en houdt vanuit daar strooptochten door Gelderland. Hij wordt daarop in 1478 op het kapittel te Brugge door hertog Maximiliaan tot Ridder van het Gulden Vlies verheven.

In 1477-1478 wordt Willem lid van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap. Hij betaalt ook direct doodschuld tijdens het leven. In 1483 is aangetekend dat de doodschuld is betaald tijdens het leven, de betaler is overleden.

In 1525 verleent Floris, graaf van Buren enz, als gouverneur van de stad Grave, aan deken en kapittel van de Sint Elisabethkerk te Grave toestemming de hopaccijns te Grave te lossen, voor welke concessie het kapittel jaarlijks 3 jaargetijden dient te houden voor de zielerust van hertog Arnold van Gelre, heer Willem van Egmond en graaf Frederik van Buren.

In 1765 is de tombe van Willem en Arnolt van Emond ontdekt in de kerk in Grave, waarna een grafmonument is opgericht met beeldhouwwerk en levensgrote beelden. Het moment is in 1794 bij het beleg door de Fransen verloren gegaan. In 1802 is nieuw praalgraf geplaatst dat nog steeds aanwezig is. “Een kelderken behoord de kerk voor een lijk leggende op het koor, aan de regterzeijde van den sark no 5 waar van den ingang is (zonder trappen) na den kant van den predikstoel. Een Tombe staande op het groote koor, waar van het omschrift van het grootste gedeelt uitgegaan is, maar als men daar wel op let, zal men vinden dit volgende. Hier leijd begraven den Hooggeboren Vermogende Vorst Hertog Arnoud van Gelre, en van Gulik, Grave van Zutphen, sterkt in ’t jaar 1473, Den 23e Febr. En die Edele Waalgebooren Her Willem van Egmont tot Baar, en tot Kessel, Twee gebroeders, en sterft in ’t jaar ons heeren 1483, den 17e dag Januarij. Deze twee lighamen leggen ook in deze Tombe, sonder kisten in droog sant begraven, zoo als men schijnd te moeten opmaken, wijl de beenderen van ’t eene lighaam op deze wijze ontdekt zijn, op dato den 4 September 1765. Aldus letterlijk afgeschreven naar eene nota van wijlen den schoolmeester Kraals door mij ondergeteekende te Grave den 19en Junij 1835”.

Beleningen

Op 27 oktober 1428 is Aernt, hertog van Gelre en Gulick, graaf van Sutfen, beleend met de heerlijkheid van Haestrecht met gerecht, tijnzen en tienden, te land en te water, en de leenmannen, bij dode van heer Jan van Erkell, heer van Pierpont, en draagt het leen over aan jonkheer Willem, zoon tot Egmont en IJsselstein. Dit geldt tevens voor het gerecht achter Everdingen op Outenae, genaamd de tijen hoven, met tijnzen, tienden en toebehoren, te water en land, strekkende van de heerschappij van Hagensteijn tot Lange Bolgerijen; een akker land te Everdingen in de heerlijkheid van Hagensteijn, strekkende uit de Lecke tot de Hantenaeschen weg; een vrije hoeve met gerecht en tiende te Scalcwijc, strekkende uit de Scalcwijker wetering tot de Tulrewetering.

Op 30 mei 1435 is Willem van Egmont, broeder tot Gelre, door de Bisschop van Utrecht beleent met het land, met hoge en lage heerlijkheid, van der Leede, met de stad Lederdamme, Schoenrewoerd, met landen, tienden en toebehoren. Hij zal 8 jaar lang geen aanspraken op het leen doen gelden ten nadele van zijn broer de hertog van Gelre en Gulick. Op 16 oktober 1437 heeft Elijsabeth van Goirlitz, palsgravin op de Rijn, hertogin in Beijeren en Lutzemberg, gravin van Chijni, vrouwe van Voirne, van Arckel, weduwe van Johan van Beijeren, haar lijftocht aan het leen en lost het kasteleinschap en drostambt van de heer van Egmont en draagt dit op aan Huge van Lannoij, heer van Santes. Op 16 maart 1454 Heer Willem, broeder tot Gelre, heer van Egmont etc. Op 16 maart 1477 is het leen toegewezen aan heer Frederik van Egmond, heer van IJsselstein en Buren, nadat heer Willem, heer van Egmond, neef van de leenheer, zijn vader, bezat en in 1466 overdroeg aan Karel de Stoute, vader van de leenheer, en zoals de heer van Arkel had.

Op 27 februari 1436 oorkondt Gerijt van Zijl, ridder, heer tot Pormereijnde, dat hij den Aelbrandswairdt met alle toebehooren heeft verkocht aan Willem van Egmond, heer tot Isselsteijn, en dezen beloofd heeft te zullen afdoen de lijfrenten, die jonkvrouw Marij, heer Alewijnsdochter van Rijzoirde, non te Koninxvelt en jonkvrouw Jan Kerstantsdochter van den Berge, op dien tijd heer Herpers wijf van der Werve, op het goed hebben. Op 1 maart 1436 oorkondt Philips, hertog van Bourgondië, dat zijn getrouwe raad, heer Geijt van Zijl aan heer Willem, broeder tot Egmonde, heer van IJselsteijn, de heerlijkheid van Albrantswairde heeft verkocht en beloofd heeft de lijfrenten af te doen, waarvoor hij met zijn goed Pormerende borg blijft. Op 26 februari 1437 oorkondt Gerijt van Zijl, ridder, heer tot Purmereijnde, dat hij verkocht heeft, voor zich en zijn erven en nakomelingen, de heerlijkheid Aelbrandtswaerdt hoog en laag met tienden, tijnzen, visscherijen, renten en alle verdere toebehooren aan heer Willem van Egmond, heer van IJselsteijn, voor een som gelds die heer Willem hem vol en wel betaald heeft. Op 22 september 1447 oorkondt Philips, hertoghe van Bourgogne, dat voor zijn president, heer Goeswijn de Wilde, is gekomen zijn getrouwe raad en kamerling heer Willem van Egmond, heer van IJselsteijn, die den hertog heeft opgedragen ten behoeve van Aernt, zijn bastaardzoon, de heerlijkheid Albrantswairt. Overlijdt Aernt zonder wettige nakomelingen, dan vererft het goed op Yolente, zijn zuster, bastaarddochter van heer Willem voornoemd. Stert Yolante zonder wettige nakomelingen dan komt het op Willem van Egmond of diens rechte leenvolger, alles echter behoudens de lijftoch die heer Willem Hillegonden Henrick Hugescoutsdochter, moeder van Aernt en Yolante op het goed gevestigd heeft, alles in presentie van de getuigen Gerijt van Zijl, Arent van Gendt en Geijt Potter van der Loo.

Op 11 november 1438 ‘op sente Mertiinsdach in den wijnter des heiligen bisschops’ verleenen Joirden van der Lauwijc Joirdensz, Derich van der Lauwijck en Derick ingen Nuwelant, bastaard, aan Willem, zoon van Egmond, broeder tot Gelre, recht van wederinkoop op de tienden Langenkamp, ’s Gravenslach, Rijckenloet, die Winkell, Veluwerweijde, Gortpoel en Bovenhaer. Op 7 januari 1441 verklaart Godschalk Oem, heer van Wijngaarden, dat hij een stuk land genaamd Diemernesse, bij Diemen, te hebben verkocht aan Willem van Egmonde, heer van IJsselstein.

Willem verkrijgt in 1444 de heerlijkheid Mechelen van zijn broer Arnold, hertog van Gelre, maar moet deze in 1459 overlaten aan Jan, heer van Wesemael, maarschalk van Brabant, nadat er een twist is gerezen over de rechtmatigheid van het bezit. Op 24 juni 1444 ‘op sente Johansdach off Midzomer, lijftocht Willem, zoon tot Egmonde, broeder tot Gelre, heer ’s lands van Mechelen, zijn vrouw Walburgh van Moirsse aan het slot Nergenna, den tol te Iisseloirde, de tienden van Veluwen, alle bij hem in pand, waarvan de pandbrieven in bewaring gegeven worden aan de stad Ruijrmunde.

Op 25 januari 1451 is Willem, heer van Egmond, beleend met de voogdij en het recht van de abdij van Egmond met toebehoren, bij dode van Jan, zijn vader. Op 21 mei 1460 Jan van Egmond. Op 6 augustus 1451 beleend Philips, graaf van Holland, Willem, heer van Egmond, met de goederen van Jan van Egmond, zijn vader. Op 21 januari 1453 is heer Willem, broeder van Gelre, heer van Egmond, IJsselstein en het land van Mechelen, beleend met het gerecht in Eiteren aan beide zijden de IJssel, tijm, veer, visserij (IJsselstein), bij dode van Willem, zijn oom, wiens belening wordt betuigd, omdat hij destijds geen akte kreeg.

Op 18 augustus 1454 ‘des Sonnendaiges nae onser Liever Vrouwendach Assumptionis’ verklaart Vincencius, graaf tot Moirse en tot Sarwerden, verkocht te hebben aan zijn zwager heer Willem, broeder tot Gelre, heer tot Egmond, Iisselsteijn en het land van Mechelen, zijn slot Vrienensteijn en de renten en heerlijke rechten van Uchten, leenroerig aan het hertogdom Gelre, en verzoekt te hertog dezen hiermede te beleenen.

Op 13 maart 1455 ‘des Donredages nae sunte Gregorius dach pape’ oorkondt Ott van den Stade, richter in Averbetue, dat Albert Adelijen, rentmeester van heer Willem, broeder tot Gelre, heer tot Egmond, IJselsteijn en het land van Mechelijn, voor een schuld van 1000 rijnsche guldens het kasteel Vrijenstein en andere goederen van Vincencius, graaf tot Moirss en tot Zaerwarden, in het kerspel Hetern gerechtelijk heeft doen verkoopen aan Johan van der Steghe. In 1456 staat de hertog van Gelre aan Walburg van Meurs, echtgenoote van zijn broeder Willem van Egmond, het vruchtgebruik van het slot Vrijnenstein en de heerlijkheid Ochten toe.

In 1460 verkoopt de graaf van Hornes c.s. Bahr en Lathum aan Willem van Egmond. In 1465 wordt Willems zoon Frederik van Egmont door de hertog van Gelre beleend met de heerlijkheid Baar na opdracht door Willem van Egmond.

Op 26 december 1483 ‘op Sunt Stevensdach prothomartiris’ draagt Willem, broeder tot Egmondt, heer van Hoips etc., uit kracht van de boedelscheiding tusschen hem en zijn broeders heer Johan, heer tot Egmondt etc, en de heer Frederick, broeder tot Egmond, heer tot IJsselsteijn, aan zijn zuster juffer Elizabeth, dochter tot Egmont, vrouwe tot Bronchorst, den hof te Laickemont en de jaarlijksche inkomsten van de aan Macharius die Hert verpachte goederen over, terwijl hij belooft haar jaarlijks 50 rijnsche guldens te zullen betalen, totdat hij een jaarlijksche rente van dat bedrag te haren behoeve zal hebben gevestigd op goederen in Overbetuwe.

Geschillen en verdragen

In 1433 verklaart Willem van Egmont, dat hij zich in zijn geschil met Johan, heer van Heukelom, aan de arbitrage van zijn broeder, de hertog van Gelre, onderwerpt. Op 27 maart 1433 ‘op den vrijdag na den sonendage als men in der heijliger kirchen ten inganck van der misse singt Letare’ verklaren Willem, zoon tot Egmonde en broer tot Gelre, en Frederik van Rechteren, heer van Voirst, van Asperen en van Keppel, dat zij een verbond hebben gesloten over de stad Asperen inhoudende: 1) Willem zal Frederich helpen stad en slot Asperen te verkrijgen, 2) Frederich zal als dit gelukt aan Willem binnen één jaar 500 Rijnse guldens betalen en binnen het volgende jaar 550 Rijnse guldens, 3) Willem zal Frederich binnen Lederdame bescherming bieden, 4) Willem zal op verzoek van Frederich de vijand worden van heer Johan van Langerack en diens bondgenoten, uitgezonderd de hertog van Bourgonnijngen, zijn broer de hertog van Gelre en de vrouwe van Hollant, 5) Frederich verbindt zich tot vrijwillige gijzeling binnen Arnhem bij het niet nakomen van zijn geldelijke verplichtingen.

In 1436 leeft Willem in onmin met het kapittel van St. Marie te Utrecht. Op 27 juni 1436 wordt over de tussen hen voor het hof te Rome en elders aanhangige processen een zoenverdrag opgesteld.

Op 10 juli 1445 ‘des Saterdaics na sunte Kijliaensdach martiris’ verklaart Willem, jongheer tot Egmond, broeder tot Gelren, heer van het land van Mechelen, dat de geschillen tusschen hem en heer Johan, heer tot Culenborch en ter Lecke, betreffende de Langebolgerije, bijgelegd zijn, waarbij Johan den eigendom daarvan behoudt.

Op 12 mei 1448 ‘opten heijligen Pinxterdach’ beloven Willem, jongheer tot Egmondt, broeder tot Gelre en heer ’s lands van Mechelen, Dirck van Bronchorst, heer tot Batenborch, Anholt, Gronsfelt en Ringberch, en burgemeesters, schepenen en raad van de stad Nijmegen, de burgers en ingezetenen van Tijel en Zandtwijck schadeloos te zullen houden wegens de hulp die zij hun tegen die van Drijel hebben toegezegd. Op 21 mei 1448 beloven Willem, jongheer tot Egmond, broeder tot Gelre en heer van het land van Mechelen, Vincencius, jonggraaf tot Moirss en Sarwarden, Diderich van Bronchorst, heer tot Batenborch, tAnholt, tot Gronselt en Rijngberch, burgemeesters, schepenen en raad der steden Nijmegen, Rueremunde, Zutphen en Arnhem, den poorters van Bueren en Boesinchem de in dezen brieven opgesomde punten, te zullen handhaven.

Op 6 juli 1454 ‘Rome apud Sanctum Petrum’ verklaart paus Nicolaus V in het geschil tussen heer Willem van Egmond en deken en kapittel van S. Catharina bij Egmond op den Hoef enerzijds, en abt en convent van Egmond en broeder Arnoldus anderzijds, over de kerk van Egmond, die naar beweren van de eerste partij door paus Johannes met het kapittel geïncorporeerd zou zijn en naar beweren van de tweede partij door paus Eugenius met de abdij geïncorporeerd zou zijn, dat naar de jongste brieven geoordeeld moet worden worden dat deze geëxecuteerd moeten worden.

Op 24 oktober 1456 bepalen Arnt van Hemerdt, doctor in de decreten, Willem Butenwech, beide conventuaal in Egmonde, Gijsbert van der Huell, rentmeester, en Derick van Riedwijck, baljuw te Egmonde, zegslieden in het geschil tussen heer Willem van Matenesse, abt van Egmonde, en zijn convent enerzijds en heer Willem, broeder tot Gelre, heer van Egmond, IJsselsteijn en ’s lands van Mechelen anderzijds, dat ten aanzien van de achterstallen van wagendiensten, de erfhuren en het cariteitsland de uitspraak van Gijsbrecht van Vijanen c.s. zal uitgevoerd worden; dat de abt terzake van verpanding en toewijzing dezelfde rechten als de heer van Egmond zal hebben; dat de heer van Egmond zal waken dat zijn onderzaken, die dienstland van het godshuis houden, dit onveranderd en overdeeld zullen houden en dat reeds vervreemde landen weer aan de dienst teruggebracht zullen worden. Op 26 juli 1458 ‘woensdaghes na Sinte Jacobsdach den heijligen apostel’ verklaart Willem, broeder van Ghelre, heer van Egmonde, IJselsteijn en het land van Mechelen, goed te vinden dat de beslissing van de kwestie, gerezen tussen de kanunniken van zijn slot te Egmonde en de abt van Egmonde uitgesteld wordt. Op 21 december 1458 verklaart Willem, broeder van Ghelre, heer van Egmond, IJselsteijn en het land van Mechelen, goed te vinden dat in het proces voor het Hof van Rome, gevoerd door abt en convent van Egmond enerzijds en deken en kapittel van Egmond anderzijds, de pleitredenen uitgesteld worden tot S. Johansmis te midzomer.

Op 18 augustus 1458 ‘des vrijdaeghs nae onser liever vrouwendach assumptionis’ hebben, op verzoek van Johan van Loen, heer te Heinsberg, Millen, Stein en Lummen, en Jacop, graaf te Horn, heer te Altena, Montigny en Kortessem, en gelet op de belangen van het land van Gelre, Arnolt, hertog van Gelre, en zijn medestanders ter ene, en burgemeesteren, schepenen, raad en gehele gemeente der stad Nijmegen en hun medestanders, uitgezonderd Adolff, jonghertog van Gelre, ter andere zijde, de beslechting van de geschillen overgegeven in handen van de heren van Heinsberg en Horn en Willem, heer van Egmond, indien deze zich daarbij wil voegen en waartoe deze verzocht zal worden, aan baanderheren en ridderschappen, gedeputeerd op de laatste dagvaart te Nijmegen, en de steden Roermond, Zutphen en Arnhem om die uit de weg te ruimt op de volgende wijze: de hertog en de stad zullen binnen 1 maand hun wederzijdse klachten in handen stellen van de burgemeesteren van Roermond, die ze naar de andere partij zullen zenden, respectievelijk aan de burgemeesteren van Nijmegen of de portener aldaar en de drost.

In 1459 doen de graaf van Hoorne, de heer Heinsberg, Willem van Egmond en afgevaardigden van bannerheren, ridderschap en steden, een poging tot bijlegging van een ruzie tussen hertog Arnold en zijn zoon Adolf. Op 13 oktober 1459 ‘op Saterdach na St. Victoersdach’ doen Willem heer van Egmond en IJsselstein en de gedeputeerden des lands van Gelre compromissoriale uitspraak in den twist tusschen hertog Arnold en deszelfs zoon Adolf. Als in 1465 Adolf van Gelre, zoon van Arnold van Gelre, zijn vader gevangen neemt en hem tot aftreden dwingt, verzet Willem zich tegen Adolf. Op 24 juli 1466 ‘op Sente Jacopsavont apostoli’ oorkondt Adolph, hertog van Gelre, dat de belofte van de ridderschap en de kleine steden van de Veluwe om 100 paarden te bekostigen tegen de aanvullen die van uit Arnhem en Baer, door den hertog van Cleve, Willem, heer van Egmond, en Gerard, heer to Culenborch, in de Veluwe worden ondernomen, vrijwillig en onverplicht werd gegeven. In 1466 wordt een bestand van 3 maanden gesloten tussen hertog Johan van Kleef, heer Willem van Egmond, zijn zoon Johan, Gerart, heer van Culemborg, en de stad Arnhem enerzijds, en hertog Adolf van Gelder anderzijds. Op 5 oktober 1467 ‘des neisten Manendaiges na Sunt Franciscus dach’ verbinden Johan, hertog van Cleve, graaf van der Marcke, Wilhem, broeder tot Gelre, heer tot Egmont etc, Johan oudste zoon en Frederick, zoon tot Egmont, alsmede burgemeesters, schepenen, raad, gildemeesters en de gansche gemeente van Arnhem, zich tot onderlinge hulp tegen heer Adolph, hertog van Gelre etc. Op 9 december 1468 ‘op den Vrijdach neist na Onser Liever Vrouwen dage Concepcionis’ bekrachtigen Adolph, hertog van Gelre enz, ter eenre, en heer Wilhem, heer tot Egmondt, met zijn zoons heer Johan en jonker Frederick en de stad Arnhem ter andere zijde, de door bemiddeling van jonker Vincencius, graaf tot Moirse en tot Sairwerden, tusschen hen tot stand gekomen verzoening, op de punten, in den brief vermeld. Dito sluit Adolph, hertog van Gelre enz, door bemiddeling van Vincencius, graaf tot Moirse etc, opnieuw een verzoening met de stad Arnhem, welke zich met zijn oom heer Wilhem, heer tot Egmondt en Bair etc, en diens zoons heer Johan en Frederick tegen hem had verbonden. Wijllem, heer van Egmont, zijn zoons Johan en Frederick, en burgemeesteren, schepenen en raad der stad Arnhem ontslaan Johan, hertog van Kleef en graaf van der Mark, van de eed op het verbond dat zij tezamen gesloten hebben tegen Adolff, hertog van Gelre, aangezien door bemiddeling van Vincentius, graaf van Meurs en Serwaerden, een vergelijk is getroffen. Op zijn beurt ontslaat Johan, hertog van Kleef en graaf van der Mark, Wijllem, heer van Egmont, Johan en Frederijck, zijn zonen, en burgemeesteren, schepenen en raad der stad Arnhem van de eed op het verbond als hierboven genoemd. Burgemeesteren, schepenen, raad, gemene burgers en ingezetenen der stad Arnhem oorkonden dat zij aan de heer van Egmont en Bair hulde en eed gedaan hadden in naam van Arnolt, hertog van Gelre, en zich met Johan en Frederijck hadden verbonden tegen Adolff, hertog van Gelre. De heren van Egmont hebben de stad nu van de eed ontslagen. Wijllem, heer te Egmont en Baire, ontslaat burgemeesteren, schepenen, raad, gemene burgers en ingezetenen van de stad Arnhem van de hulde, eed en beloften aan hem en zijn zoons Johan en Frederick gedaan om hem bij te staan tegen Adolff, hertog van Gelre, en diens helpers. Alle geschriften die hierop betrekking hebben zullen zij overgeven in handen van Vincentius graaf van Meurs, die ze zal vernietigen. Willem steunt Karel de Stoute in zijn strijd tegen Adolf van Gelre. In 1471 wordt Adolf door Karel de Stoute gevangen genomen en Arnold van Gelre bevrijd. Arnold neemt het hertogschap weer op zich en erkent in 1472 in ruil voor 300.000 goudsgulden Karel de Stoute als zijn erfopvolger.

Op 30 maart 1460 ‘opten Sonnendagh ludica’ schrijft Willem, broeder tot Gelre, heer tot Egmond, Iiselstein en van het land van Mechelen, aan Willem, heer ten Berge etc, dat de hertog van Gelre weigert een vrijgeleide te geven aan afgevaardigen naar Utrecht, in het bijzonder wegens de aanwezigheid van Gerijt die Greve.

Op 25 november 1463 ‘op St. Cathrinendagh des heijliger jouffrouwe’ schrijft Vincentius, graaf van Meurs en Serwaerden, aan Arnold, hertog van Gelre, over de vijandelijkheden die Wilhelm van Hensbergh en de zijnen en de ingezetenen van de voogdij van Gelre hebben aangericht alsmede over de geschillen die tussen hem en de hertog bestaan. Hij stelt voor de beslissing daarin en over de verdachtmakingen die de hertog aan zijn adres heeft geuit voor te leggen aan de bisschop van Munster, de Paltsgraaf, de hertog van Kleef, Adolff, zoon van de hertog van Gelre, en Willem van Egmont, heer van IJsselstein en Baar, of enige uit hun midden. Hij verzoekt de hertog een dag daarvoor te willen bepalen.

Op 28 juli 1472 ‘des Dijnxdages post festum Jacobi apostoli’ gaan Gherart, heer tot Culenborgh, Everwiin, broeder tot Culenborgh en de stad Culenborgh een bestand aan met de drie kwartieren van Gelre. Op 29 juli 1472 ’s neesten Goensdages na sinte Panthaleonisdach’ beloven Gerardt, heer tot Culenborch etc, burgemeesters, schepenen en raad van Culenborch, Hubert en Sweder van Culenborch, bastaarden, Johan van Kuuck en Aernt van Dichteren, indien zij het bestand van 28 juli 1472 mochten opzeggen toch niet te zullen toestaan dat Wilhem, broeder tot Gelre, heer tot Egmont en Bair, Johan, jongheer, en Frederick en Willem, zoons tot Egmonde, schade toebrengen aan de Gelderschen uit hun stad of land van Culenborch.

Op 22 juni 1474 bevelen Willem, heer tot Egmond en Baer, stadhouder-generaal, en Jan Stoep, eerste raad van den Raad van het land van Ghelre en stadhouder van de leenen van Ghelre en Zutphen, den buurmeester van het kerspel Pannerden de bewijsstukken dat Pannerden niet met Nijmegen begrepen zou zijn in de door die stad gesloten verdragen, op 25 juni e.k. te Nijmegen, aan hen voor te leggen.

Op 1 april 1476 oorkondt Johan hertog van Cleve, dat zijn twist met zijn zwager heer Willem heer tot Egmont over de buurschap Lathem op zekere voorwaarden is bijgelegd.

In 1480 verklaart Willem, heer van Egmond, met de stad Elburg verzoend te zijn. Op 10 augustus 1480 ‘op Sente Laurensdach des heiligen mertelers’ oorkonden Mr. Ludolph van der Veen, domdeken en andere door de steden Deventer en Campen aangewezen raden en vrienden van den bisschop van Utrecht en Adolph, graaf van Nassouw, Willem, heer tot Egmond en Baer, en Remprecht van Rijckenburch, raden en commissarissen van Maximiliaen, aartshertog van Oistenrijck, de voorwaarden van het verdrag dat zij, in tegenwoordigheid van de drosten van Dinxlaecken en van Goch, raden van Johan hertog van Cleve, met de gemachtigden van Harderwijck, Elborch en Hattem hebben gesloten, waarbij deze steden met den Aartshertog zijn verzoend en zich aan hem hebben onderworpen. Op 23 april 1481 ‘des manendaiges nae den Heiligen Paischdach’ stellen Adolph, graaf tot Nassouwe, maarschalk, en Willem, heer tot Egmont, Bair, etc met de gemachtigden van Tijell en Santwijck de voorwaarden vast waarop laatstgenoemden de hertog van Oostenrijck als landsheer aannemen. Op 18 december 1481 beloven vier gevangen genomen personen voor het kasteel Ter Eem (Jan Jordaensz, Paulus Gerritz, Thomas van de Maet en Jacob Cornelisz) om niets meer tegen de bisschop, Frederik en Willem van Egmond en de steden Wijk bij Duurstede en Rhenen te ondernemen.

Uit dit huwelijk:

1  Johan van Egmont (alias Manke Jan), heer van Egmont, Baer, Lathum, Hoogwoude, Aartswoude, Purmerend, Purmerland en Ilpendam, graaf van Egmond (1486), stadhouder van Holland (1493-1515), Zeeland en West-Friesland, kamerheer van Maximiliaan van Oostenrijk, geboren 3 april 1438 te Hattem, overleden 21 april 1516 te Egmond. Gehuwd in 1484 met Magdalena van Werdenburg

Frederik van Egmont

3  Willem van Egmont, stadhouder van Gelre, heer van Hoips. Gehuwd met Margriet van Meer, overleden 1483-1484

4  Anna van Egmond, geboren 1440, overleden 1 september 1462. Gehuwd in 149 (huwelijkse voorwaarden 14 augustus 1459) met Bernard van Bentheim, graaf van Bentheim, geboren ca. 1435, overleden 28 november 1476

5  Walburgia van Egmond, non te Renkum

6  Margaretha van Egmond. Gehuwd met Johan van Merode, heer van Leefdael. Gehuwd met Godert Torck

7  Elisabeth van Egmond, geboren ca. 1455, overleden 1539. Gehuwd met Gijsbrecht van Bronckhorst en Borculo, heer van Bronkhorst (1458-1489) en Borculo (1477-1489), landdrost van Zutphen, overleden < mei 1490. Gehuwd met Jan van der Aa, heer van Bokhoven, ridder in de Orde van het Gulden Vlies, drost van Gorinchem


342762  Bernhard van Lippe (alias Bellicosus), heer van Lippe (1429-1511), zoon van Simon van Lippe en Margaretha van Braunschweig-Grubenhagen, geboren 4 december 1428, overleden 2 april 1511

Gehuwd in 1452 (huwelijkse voorwaarden 27 juli 1452) met

342763  Anna van Holstein, dochter van Otto van Holstein-Schaumburg en Elisabeth van Honstein-Lohra-Klettenburg, geboren ca. 1435, overleden 23 september 1495

Bernhard was met 81 jaar de langst regerende edele in Europa. Vanwege de vele bloederige conflicten waarin hij verwikkelt was, werd hij ook ook wel Bellicosus (= de Strijdbare) genoemd.

Zijn vader sterft als Bernhard nog geen jaar oud is. Hij staat tot 1446 onder curatele van zijn oom Otto, zijn oudoom, de aartsbisschop van Keulen Diederick II van Moers en de ambtsman Johan van Mollenbeck.

In 1443 sluit Bernhard een huwelijkscontract met graaf Otto van Holstein en Schaumburg. Op 15 september 1443 spreken beide partijen af dat Bernhard met graaf Otto’s dochter Anna zal trouwen en in de daaropvolgende vijf jaar bij hem op het kasteel zal wonen. Zij zijn naar verluidt pas in 1452 daadwerkelijk getrouwd. Door zijn huwelijk is er een alliantie ontstaan met Holstein en Schaumburg.

Op 29 juni 1444 sluit Bernhard een verbond met hertog Adolf van Kleef-Mark waardoor Bernhard betrokken raakt bij de zogenaamd Soester twist met de aartsbisschop van Keulen. In dat jaar onttrok de stad zich aan de bescherming van de aartsbisschop en wordt onder bescherming van hertog Adolf van Kleef-Mark geplaatst. De aartsbisschop schakelt in juni 1447 troepen uit Saksen en Bohemen in dat het land van Lippe en de steden Blomberg en Detmold plunderen en verwoesten. De steden Lippstadt en Soest blijven gespaard. Na de beslechting van het geschil in 1449 woont Bernard in eerste instantie op kasteel Blomberg. In 1468 kiest hij voor Detmold als woonplaats.

Bernhard vecht zijn geschillen met verschillende tegenstanders en bondgenoten. Zo helpt hij in 1469 landgraaf Lodewijk II van Hessen tegen diens broer Hendrik III. Hij steunt daarentegen zijn broer Simon tegen dezelfde landgraaf Lodewijk II gedurende de Hessen-Paderbornse twisten tussen 1464 en 1471.

Op 14 oktober 1469 schrijft Simon van der Lippe, bisschop van Paderborn, aan zijn broer Bernhard VII van der LIppe dat Simons volgeling, Reijneke van der Lippe, klaagt dat er vee van hem en dat van Vinsebeck gestolen is door Bernhard VII. Simon vraagt om teruggave van de dieren. Op 8 oktober 1472 verklaart de stad Lubeck zich verzoent met Bernhard VII na de diefstal van paarden in Lippe.

Op 21 september 1470 vraagt Margaretha van Gleichen, abdis van de keizerlijke abdij van Herford, haar oom Barnhard VII van der Lippe aan de ‘Soester’ te schrijven dat zij de 2 gulden jaarlijkse rente plus rente op achterstallige betalingen zal betalen die zij Johan van der Lippe, kapelaan van klooster en canon Elisabeth van der Lippe, schuldig is.

Op 8 september 1482 verklaren Johan van der Lippe, Adell weduwe van Reineke van der Lippe, Simon, Reineke, heer Johan, Erasmus en Willem, broeders van der Lippe, zonen van Reineke van der Lippe, knape, dat ridder Clamor van der Bussche en hun broerder, gatte en vader, de genoemde Reineke van der Lippe, een schuldbrief van Simon IV van der Lippe over 1450 Rijnse guldens, berustend op de Schwalenberg, in bezitting had. Bernhard VII van der Lippe heeft de schuld betaald en de genoemde Adell ziet af van de lijftocht.

Op 19 juni 1493 sluiten graaf Otto van Waldeck en Bernhard VII van der Lippe een huwelijksovereenkomst voor hun kinderen Eva van Waldeck en Bernhard van der Lippe. Ze regelen in detail de bruidschat, de lijftocht en de verdeling van het graafschap Waldeck indien Otto zoonloos overlijdt.

Uit dit huwelijk:

1  Simon van Lippe, heer en graaf van Lippe, overleden 1536

2  Bernhard van Lippe, overleden 1513 te Brake. Gehuwd in 1493 met Eva van Waldeck

3  Margaretha van Lippe, overleden > 3 april 1527. Gehuwd ca. 22 februari 1475 met Johan van Rietberg, graaf van Rietberg, overleden 1516

4  Anna van Lippe, overleden > 27 december 1533. Gehuwd ca. 24 november 1470 met Otto van Hoija, graaf van Hoija, overleden 1497. Gehuwd in 1510 met Johan van Nassau-Beilstein, overleden 1513

Elisabeth van Lippe

6  Irmgard van Lippe, overleden 24 augustus 1524. Gehuwd ca. 1488 met Joost van Hoija, graaf van Hoija, overleden 1507


342764  Bernhard van Regenstein-Blankenburg, graaf van Regenstein-Blankenburg, zoon van Bernhard van Regenstein-Blankenburg en Agnes van Schwarzburg-Leutenburg, geboren ca. 1420, overleden 12 mei 1458 te Blankenburg (D)

Gehuwd met

342765  Elisabeth van Mansfeld, dochter van Gebhard van Mansfeld en Ursula van Schwarzburg-Wachsenburg, geboren ca. 1425, overleden 1474

Uit dit huwelijk:

Ulrich van Regenstein-Blankenburg

2  Barbara van Regenstein-Blankenburg, overleden 1529. Gehuwd met Georg van Kirchberg, burggraaf van Kirchberg


342766  Johan van Honstein-Vierraden, graaf van Honstein-Heldrungen (1450-1498), Vierraden en Schwedt, zoon van Hendrik van Honstein-Kelbra en Margaretha van Weinsberg, geboren ca. 1425, overleden 13 november 1498

Gehuwd in 1467 met

342767  Agnes van Anhalt-Zerbst, prinses van Anhalt-Zerbst, dochter van Georg van Anhalt-Dessau en (?) Sophia van Honstein, geboren ca. 1445, overleden 8 april 1492

Johan studeert in 1447 aan de Universiteit van Erfurt. Daarna wordt hij soldaat en vecht in de oorlog van de Duitse Orde tegen Pruisen. In 1450 wordt hij regent van Honstein na de troonafstand van zijn broer Ernst. In 1461 onderneemt hij met hertog Willem van Saksen een bedevaart naar Palestina.

In 1481 verwerft hij, van de vorst van Anhalt, de heerschappij van Schwedt aan de Oder. In 1484 verkoopt hij het slot en de heerschappij van Heldrungen aan Gebhard van Mansfeld.

Uit dit huwelijk:

1  Walburg van Honstein-Vierraden, geboren ca. 1465, overleden 1528. Gehuwd ca. 1480 met Lodewijk van Everstein-Naugard, graaf van Everstein-Naugard, geboren 1461, overleden 1512

2  Bernhard van Honstein-Vierraden, graaf van Honstein-Vierraden

3  Margaretha van Honstein-Vierraden, geboren ca. 1470, overleden 15 oktober 1508. Gehuwd ca. 1490 met Volrad van Mansfeld, graaf van Mansfeld, heer van Rammelburg, geboren ca. 1445 in Mansfeld (D), overleden 27 november 1499 in Merseburg (D). Gehuwd ca. 1500 met Joachim van Lindau-Rippin-Möckern, graaf van Lindau-Rippin-Möckern, geboren ca. 1475, overleden 14 januari 1507 te Neuruppin (D)

Anna van Honstein-Vierraden

5  Wolfgang van Honstein-Vierraden, graaf van Honstein-Vierraden, geboren ca. 1485, overleden 1535. Gehuwd ca. 1510 met Catharina van Honstein-Klettenburg

6  Katharina van Honstein-Vierrraden, overleden 1536 te Wunstorf, abdis in Gandersheim


342770  Bertold van Plettenberg, knaap (1438), ambtsman van Lülsdorf (1463-1479), hofmeester van Berg (1468-1487), heer van Klötinghof, burggraaf van Eversberge (1449), zoon van Wolter van Plattenberg en Grete, geboren ca. 1410, overleden 1487-1491

Gehuwd met

342771  Gostike Lappe, dochter van Dirck Lappe-Meijerich en Drerke van Bögge

Op 30 mei 1424 verkoopt Wolter von Plettenberg, zoon van Bertold, met goedkeuring van zijn vrouw Grete en hun kinderen Diderik, Bertold, Wolter, Johann, Enneke en Alheid aan de broers Wessel en Johann von Landsberg, zijn permanente woning in Welschenbeck in de parochie van Belecke met alle bijbehorende gronden en rechten als vrij bezit. Het huis is onbezwaard behalve een pensioen van 7 1/2 gulden. De verkoper wordt geacht dit pensioen te vervangen.

Op 22 februari 1431 verpanden de broers Dietrich en Bertolt von Plettenberg, zonen van Wolters, met toestemming van hun broers Wolter, Johann en Berthem hun huis en woning in Welschenbeck en de boerderij in Altenbelecke, in kerspel en gerecht Belecke, aan hun oom Johan von Landsberg voor 230 Rijnlandse guldens. De goederen die ze van hun vader hebben geërfd, zijn allodiaal en vrij van lasten, behalve een pensioen van 8 gulden, dat hem voor 80 gulden is teogekend. De aflossing kan ten vroegste negen jaar na de volgende Michaëlsdag plaatsvinden. De aflossing moet vooraf worden aangekondigd op de dag van Cathedra Petri. Als de aflossing wordt aangekondigd, maar vervolgens niet plaatsvindt, moet de Plettenberg toch de gemaakte kosten dragen. Als iemand aanspraak maakt op de verpande goederen, moet de Plettenberg ze op eigen kosten afweren. Alle verplichtingen die hun ouders Wolter en Grete vóór de datum van dit document aan Johann en de broers en aan Welschenbeck hebben opgelegd, zouden moeten vervallen en alleen deze verplichting van 230 gulden zou voor Johann moeten gelden.

Op 14 juni 1451 laat schildknaap Bertold von Plettenberg een dienaar uit het klooster van Liesborn vrij.

Op 8 maart 1462 verkoopt Bertold von Plettenberg, zoon van Wolter, aan zijn zwager Dietrich von Erwitte en zijn vrouw Welschenbeck, de boerderij in Altenbelecke en heeft hem ook de aflossingsbrief gegeven die Bertold en zijn broer van hun oom Johann von Landsberg heeft. Bertold en zijn broer Dietrich willen de koper zo snel mogelijk een erfrechtverklaring afgeven, zodat deze zekerheid heeft. Gebeurt dit niet, dan wil Bertold de opslag in Lippstadt aanhouden op aanmaning totdat de erfrechtverklaring is opgemaakt. Op 12 maart 1462 verkopen de broers Bertolt en Diderich von Plettenberg, zonen van Wolter, aanDiderich von Erwitte het landgoed te Welschenbeck en de boerderij te Altenbelecke, in de kerspelen  Belecke en Mülheim, beide in eigendom. De verkopers behouden geen rechten op de verkochte goederen.

Uit 1462-1464 dateren brieven van Albrechts vom Zweiffel. De brieven uit 1462 zijn afkomstig van Gerlach von Braunsberg, Johann von Eltz, Heitgin von Hattenheim zu Andernach, Daem ingen Huls, Dietrich Luninck, Johann von Merode-Frankenberg, Bertold von Plettenberg, Friedrich vom Stein genaamd Schauff, Graaf Wilhelm von Wied. De brieven, veelal die van Johann von Merode, betreffen leningen in Keulen, de geldvordering van graaf von Wied (1400 gulden) en onderhandelingen met Bertram von Nesselrode. De brieven uit 1463 zijn afgkomestig van Gerlach en Johann von Breitbach, Petrus de Busco, Godart von Harff, Konrad von Heydersdorff genaamd Seckendorff, Johann von Imhusen, Johann Laener von Breitbach, Dietrich von Landsberg, Wilhelm Lüninck, Heidenrich Mant von Lympach, Johann von Merode-Frankenberg, Hermann von Nuwerstat genaamd Mant, Bertold von Plettenberg. Het merendeel van de brieven betreft een vete met de heren van Isenburg en met de von Stein genaamd Schauff, die van Petrus de Busco de zonen van Albrecht in Keulen bestudeerde. De brieven uit 1464 zijn afkomstig van Gerlach von Breitbach, Johann von Eltz, Godart von Gevertzhan genaamd von Kotzeride, Gerlach von Isenburg-Grenzau, Peter vom Kraym, Heidenrich Mant von Lymbach, Adam Yde von Morle, Schultheiß zu Valendar, Bertold von Plettenberg, Marsilius von Reiffenberg, Gerhard von Reiffenberg Graaf von Sayn, Wilhelm von Steinenbach. De brieven gaan vooral over de Isenburgvete. Er zijn verschillende conceptantwoorden bijgevoegd.

Op 20 februari 1469 bemiddelt Bertold von Plettenberg namens hertog Gerhard von Jülich en Berg bij een vergelijking tussen aartsbisschop Roprecht van Keulen en Johann von Palant zu Wildenburg. Op 23 maart 1469 zijn de kathedraaldeken Nikolas, graaf zu Lyngen (Leiningen), en de kathedraalkoster, paltsgraaf Stephan, namens het kathedraalkapittel en Bertold von Plettenberg namens de aartsbisschop van Keulen, het met de ridder van Burscheid eens dat hij moet kunnen om het kasteel, de stad en het Ambt Lechenich te gebruiken in ruil voor 12.900 goudgulden en maakte een volledige verzoening voor de eerdere vete.

In 1472 is een kwitantie opgesteld voor Bertold van Plettenburg voor het betalen 50 Gulden voor burgerschap etc.

Op 3 januari 1491 verkopen Bertolt en Johan van Plettenberch, zonen van de overleden Bertoldes van Plettenberch aan Meyderke, ook in naam van hun andere broers en zussen, aan Wilm Papen dem Alden 3 aren land in het veld bij Meyerke naast de Vlederkes Kerckwege, met de verpanding van hun goederen, ide eventueel kan worden toegepast op Soist of Werle.

Uit dit huwelijk:

Anna Margaretha van Plettenburg-Meijerich

2  Wolter van Plettenburg-Meijerich, grootmeester van de Duitse Orde, rijksvorst van Lijfland, overleden 28 februari 1535 te Cesis (Letland)

3  Johan van Plattenberg, overleden ca. 1523. Gehuwd met Barbara van Tödwen

4  Bertold van Plattenberg-Meijerich, overleden < 18 oktober 1505

6  Helene van Plattenberg, overleden 1510. Gehuwd met Harmen Prowetstingck, geboren te Hilbeck (D), overleden 7 december 1574 te Riga (Letland)

7  Elisabeth van Plattenberg. Gehuwd met Albrecht Torta

8  Regina van Platteberg. Gehuwd met Ritolaus van Buttlar


342776  Reineke van Calenberg, zoon van Herman van Calenberg en Gertrude NN 

Gehuwd met

342777  Judith van Schachten, dochter van Conrad van Schachten en Anna van Hanstein, overleden 1429

Op 6 januari 1424 lost Reineke von Calenberg zijn schuld af bij abdis Ermgard zu Neuenheerse binnen vier jaar na de verpanding van 4 Malter graan voor 100 gulden van zijn deel van de werf in Masenheim naar Abdinghof klooster, die werd uitgevoerd met haar toestemming.

Uit dit huwelijk:

Herman van Calenberg


342778  Frederick van der Windelen, burgemeester van Warburg (D), overleden 1457

Gehuwd met

342779  Ilseke van Brakel, dochter van Segehard van Brakel en Ilse van Papenheim, overleden > 1460. Gehuwd 1457-1460 met Johan van Niehausen

Op 11 mei 1448 treedt Friedrich van der Windelen op als vertegenwoordiger van de Warburgse burger Manegold Berve en diens vrouw Adelheid, als kopers,  bij de verkoop van tienden in Audaxen.

In 1457 overlijdt Friedrich van der Windelen met achterlating van zijn vrouw Ilseke en dochter Hildaberga. In 1460 draagt Ilseke, gehuwd met Johan van Niehausen, over aan Hildaberga, haar man Hermann von Calenberg en hun kinderen 7/12 deel van het huis Stern.

Uit dit huwelijk:

Hildeborg van Windelen


342780  Johan Rave van Papenheim van Cogelnberg, leenman van de aartsbisschop van Keulen, zoon van Rave van Papenheim en Meta van Padberg, geboren ca 1370, overleden (?) 1446. Gehuwd met Hilleborch NN

Gehuwd met

342781  Else van Ense, overleden > 1440

Bronnen: 1) Archive in Nordrhein Westfalen

Op 25 januari 1406 getuigen Abt Wylbrant (Wulbrant), Prior Widekind en Provoost Heinrich … ricus van het klooster van Corvey, dat Johann Rave, zoon van de overleden ridder Rave von Kogelnberg, van zijn verplichtingen met betrekking tot het landgoed te Papenheim voor Warburg en anderhalf Hufen Landes, die zijn grootvader en vader von Corvey als pand hadden en behoorden tot het Ambt, Papenheim en nu samen met het Ambt zijn verkocht aan het Hardehausen-klooster (Herdehusen).

Op 13 mei 1412 verkopen knaap Borchard von Papenhem en zijn zonen Friedrich, Borchard en Rave verkopen, ook in naam van hun neef Johann Rave von Papenheim en zijn erfgenamen, voor vijftien mark Warburg-valuta aan de prior, de subprior en de gezamenlijke Warburger conventie van de Dominicaanse Orde, haalde de helft van hun jaarinkomen en rente-inkomsten uit vijf huisjes in Warburger Huffe tegenover Warburg, namelijk die van Henne Dreverdes, Sander Benekamus, Albert Hoetmeker, Kunne Weygecoppes en Gercke de Zeger. De exposanten behouden zich het recht voor deze rente-inkomsten jaarlijks met Pinksteren terug te kopen voor een bedrag van vijftien Mark Warburg penningen of vier en een halve mark Warburg zilvervaluta, indien de penning in de tussentijd van waarde is veranderd. De schildknaap Borchard en zijn zoon Friedrich zegelen voor zichzelf en voor Borchard en Rave. De deal wordt bevestigd door Johann Rave von Papenheim, die ook zegelt.

Op 12 maart 1426 verkopen Johann Rave von Papenhem, knaap,  en zijn vrouw Hilleborch, aan het Dominicanenklooster Warburg voor dertien mark Warburg-valuta de aan de nieuwe stadsmuur gelegen ‘vrije woesten stede’. Na tien jaar kunnen de exposanten gebruik maken van hun terugkooprecht en, na kennisgeving, die moet plaatsvinden tussen Michaelis (29 september) en Martini (11 november) tot aan Maria Lichtmis, voor dertien mark Warburger-valuta of het equivalent daarvan in zilver. Als de verkopers besluiten terug te kopen voor het einde van de periode van een jaar, moeten ze dat binnen de afgesproken termijnen kunnen doen. Indien op de betreffende boerderij gebouwen zijn opgetrokken, verbinden de exposanten zich ertoe deze aan te kopen tegen de prijs die is vastgesteld door de vertrouwelingen van beide partijen, Johann de Jude, Bertold von Geismar, Servus Vorwinden en Cord Engelen. Mocht een van hen overlijden, dan moet er een ander voor worden aangesteld. Indien de terugkoop pas plaatsvindt na het verstrijken van de termijn van tien jaar, komen de gebouwen kosteloos in het bezit van de exposanten.

Uit dit huwelijk:

Curt Rave van Papenheim van Cogelnberg


342782  Herman van Hidessen, zoon van Herman van Hidessen en Meta Schultete van Warburg, geboren ca. 1410, overleden < 1483

Gehuwd in 1444 met

342783  Meta van Immenhausen gen. Sieverdes, dochter van Matthijs III van Immenhausen gen. Sieverdes en Mette Wedderold, geboren ca. 1450, overleden 1482

Uit dit huwelijk:

Margaretha van Hidessen


353596  Sijmon Bartholomeusz van Schilperoort

Gehuwd met

353597  Floortgen NN

Uit dit huwelijk:

Jacob Sijmonsz van Schilperoort

2  Barthelomeus Sijmonsz Schilperoort, schoenmaker, schepen van Scheveningen


353598  Hubrecht NN

Gehuwd met

353599  Machteld Gerrits Paert, dochter van Gerijt Jansz Paert en Adriana Gerrits, geboren te Scheveningen, overleden 2 juli 1526 te Scheveningen

Machteld vererft het collatierechts en de rente van de vicarie van Ursula, Hubertus, Maria, Petrus en alle Heiligen en dat van St. Anthonius te Scheveningen van haar broer Adriaen Gerrits, de kinderloos overleden schepen van ’s Gravenhage.

Uit dit huwelijk:

Pleuntje Hubrechts


408064  Brant Gerritsz Hissinc, zoon van Gerardus Wenemar Hissinc, geboren ca. 1375

Hij is gegoed met het goet Meijerinck (Gietelo) of Withagen, leen van de Abdij van Prum.

Kinderen:

1  Jutta Brants. Gehuwd met Johan NN

Willem Brantsz

3  Herman Brantsz. Gehuwd met Fenne NN

4  Jan Brantsz. Gehuwd met Jacobje NN

5  Frederick Brantsz. Gehuwd met Truijde NN

6  Jacob Brantsz

7  Peter Brantsz

Stijne Brants


408072  Lubbert Wenemar Hissinc, zoon van Wenemar Wenemar Hissinc, geboren ca. 1375, overleden 1432-1439

Gehuwd met

408073  Mette Praesincks, dochter van Hendrick Praesinx. Gehuwd met Gerardus Spronc

Lubbert is vermeld in 1408 in de lijsten van inkomsten van de Abdij van Prum te Arnhem en Voorst. In Gietelo “bona Lubbenhuus, per Johannem te Lubbenhuus et Lubertum Hissinc. II½ scepel siliginis et VII scepel ordei”, in Appen “bona Lubberti Hijssincs”.

In 1432 is hij vermeld op de 2e tijnsrol van het schoutambt Voorst: “Lubbertus Hissinc de Y jug. IIIs IIIId. Wenemar Hissincx I jug IIId. Wenemar Hissinc de VI jug. I hont”. Na 1439 “Henrick, Jacob en Jan Hijssinck, fratres Lubberti Hissinck de III jug. III hont dictus dat Ruweveen”. In 1448 “Gerardus Spronck, meisterszn, de II jug III hont in die Haverhoeve quondam Lubberti Hissinck”.

Uit dit huwelijk:

Hendrick Lubbertsz Hissinck

2  Evert Lubbertsz Hissinc

3  Jacob Lubbertsz Hissinc

4  Engele Hissinc

5  Johan Lubbertsz Hissinck, overleden > 1489. Gehuwd met Kerstken Mensinck


414408  Gaert Gaijmans, zoon van Gheret Gaijmans, geboren ca. 1360, overleden > 1424

Kinderen:

Wilhelm Gademans

Johan Gaijmans

3  Gaert Gademans, geboren ca. 1390, overleden > 1447


414410  Lubbert van Silvolde, (?) kerkmeester van Twello (1365, 1366)

Gehuwd met

414411  Aleijd NN

Uit dit huwelijk:

Catharina van Silvolde

2  Aleijdt van Silvolden. Gehuwd met Arndt Budelmaker

3  Luta van Silvolden. Gehuwd met Wilhem Rijpescheit

4  Henric van Silvolden, overleden (?) < 1393


414416  Willem Borre van Doernic, zoon van Willem Borre van Doernic, geboren ca. 1350, overleden > 10 december 1420

Gehuwd met

414417  Gude Wijnants Wijnants Ridder, dochter van Wijnant Wijnantsz Ridder

Op 1 december 1382 ‘des Manendages nae Sente Andries dach des apostels’ oorkonden Henric van Aller en Henric Beteric, schepenen te Arnhem, dat Willem Borre van Doernic en diens vrouw Goede hun dochter Marije gezet hebben in ee hoeve hout in Arnhemmermarck en in een daarbij hoorenden morgen land in Arnhemerbroec.

Op 5 april 1404 ‘des Saterdages na den heiligen Paeschdaghe’ oorkondt Heer Dirc van Lijenden, ridder, heer tot Hemmen, dat Willem Borre van Doernic Willem Borrenzoen van Doernic schuldig erkent te zijn aan Lubbert Pothave en Henrick van Wormingen 200 geldersche guldens, met als onderpand zijn tienden grof en smal te Orden en Berchuijs in het kerspel Apeldoorn, leenroerig aan oorkonder.

Op 23 augustus 1409 ‘op sunte Bertolomeus avent des heijligen apostelen’ erkent Jan van Steenbergen, oudste zoon van Gherit van Steenbergen, erkent als Zutphensch leen ontvangen te hebben het huis te Doernic met 60 morgen land, zoals Bertout van Doernic dit van heer Borre van Doernic, zijn broeder, te placht houdt.

In 1411 dragen Johanna, weduwe van Vrederic Joe, Johan en Vrederic die Joede, over aan Willem van Doernic en Johan Kuseman 26 morgen 3 hont onder Dornick.

Op 10 december 1420 ‘des Dijnsdages na Onser Liever Vrouwen dach Concepcionis’ oorkonden Wijnant van Doirnick en Henrich van Brienen, schepenen te Arnhem, dat Wijnant Ridder overgedragen heeft aan Willem van Doirnick Borren zoon, een rente van een oud schild ’s jaars, gaande uit zijn huis aldaar, genaamd Vosshael, en het daertoe behoorende land in het Broick.

Uit dit huwelijk:

1  Marije van Doornick

2  (?) Wijnant van Doornick


414432  Arnt Tolleken, lid van het St. Nicolaibroederschap (1436), zoon van Johan Tolleken en Aleijd NN, geboren ca. 1410. Gehuwd met weduwe Gadert van Pufflick

Op 25 oktober 1439 oorkonden Wolter Gruter en Wolter van Aler, schepenen te Arnhem, dat Arnt Tolken aan Johan van Kranenborch een jaarrente van 1 oud schild heeft overgedragen, te betalen op Sint-Peter ad Cathedram, uit huis en hofstede voorheen van Johan die Conijnck, thans van Geertruijt Jeger.

Kinderen:

Rutger Tolleken

2  Johan Tolleken, overleden < 3 juni 1463. Gehuwd met Allert van Wetten

3  (?) Wilhelmus Tolleken. Gehuwd in 1456 met NN Gruuthuijsen


414448  Wilhem Gaijmans, zoon van Gaert Gaijmans, geboren ca. 1390, overleden < 1427

Gehuwd met

414449  Alijt NN

Uit dit huwelijk:

1  Jacob Gaijmans

2  Evert Gaijmans

3  Johan Gaijmans


416768  Zuermont van Wikersloet, zoon van (?) Steven Zuermont van Wikersloet en Geertruijd Roelof Goes, geboren ca. 1365, overleden 1429-1430

Gehuwd met

416769  Mergriete NN

In 1401 tienden van de Dom in Langbroek: 30-02 Zuermont van Wikersloet. Op 14 december 1402 Zuermont van Wikersloet een hoge boet tegen Ghisebert van Vuelcoep.

Op 22 december 1407 een pachtbrief (van de Dom) voor Suermont van Wijckersloet gehuwd met Mergriete, van 13 morgen int Overrijnschevelt streckend van de Hoefwetering aen de Hoghewech, boven her Robert van Rijnswoude ridder, ben de Dom zelve.

Op 25 juli 1411 koopt Zuermont van Wijckersloot 3 morgen in Nederlangbroek in de Dertighoeven Goijwaarts, van Gerard van den Rijn.

In 1412 tienden van de Dom in Langbroek: 30-2 Zuermont van Wikersloet, borgen Roelof Goes Henricx, Roelof Goes Gerits, Henric van Wijc. 25-1 Roelof Goes Henrickx, borgen Zuermont van Wikersloet, Henric van Wijck, Jan Stamer. In 1413 tienden van de dom in Langbroek: Jan Dircx Ridder, borgen Zuermont van Wikersloet, Roelof Goes Henricss.

In 1414 tienden van de Dom te Cothen: Overrijnschevelt – Zuermont van Wikersloet, borgen Henrick Goes, Roelof Goes Henricss en Jan van Bemael. In 1415 tienden van de Dom te Cothen: Overrijnschevelt – Zuermont van Wikersloet, borgen Jan van Benmael, Roelof Goes Henrickx en Jan Stamer. In 1416 tienden van de Dom te Cothen: Overrijnschevelt – Zuermont van Wikersloet, borgen Aelbert van der Kule, Jan van Bemael en Aelbert van Strimaet. In 1415 tienden van de Dom in Langbroek: 40-2 Ude de Brwn, borgen Zuermont van Wijkersloet, Jan Bemael. In 1416 tienden van de Dom in Langbroek: Gerijt Spronc, borgen Zuermont van Wikersloet, Gijsbert v/d Weijde, Franck Janss.

In 1417-1418 landerijen van de Dom te Cothen: Zuermont van Wikersloet 13 morgen gekocht van Eerst van Hindersteijn. In 1419 tienden van de Dom te Cothen: Overrijnschevelt – Zuermont van Wikersloet, borgen Roelof Goes, Dirck Goes en Gerijt van der Eem. In 1420 landerijen van de Dom te Cothen: Zuermont van Wikersloet 13 morgen, 1430 Roelof van Wikersloet.

In 1423 tienden van de Dom in Langbroek: 40-3 Suermont van der Cuul, borgen Suermont van Wikersloet, Henric Goes, Henric Vos. In 1425 tienden van de Dom in Langbroek: 25-1 Mathijs Dircss, borgen Zuermont van Wikersloot, Gherijt Knoep, Henric Vos, Henric Cluetinc.

In 1423 tienden van de Dom te Cothen: Overrijnschevelt – Suermont van Wikersloet, borgen Gerijt van den Sijl, Daem Stamer en Ghijsbert van Benmael. In 1424 tienden van de Dom te Cothen: Ossenweert – Roelof Goes, borgen Suermont van Wikersloet en Roelof van Wikersloet. In 1425 tienden te Cothen behorend aan de Dom: Garsttijende te Cothen – Zuermont van Wikersloet, borgen Herman van Lewen, Henric Prijs en Johan van der Eem Aerntss. In 1426 tienden van de Dom te Cothen: Wtvelt – Zuermont van Wikersloet, 21 scut, borgen Herman van Lewen, Ghisbert van Bemael en Jan van Bemael. In 1429 tienden van de Dom te Cothen: Middelvelt – Gerijt van Benmael, borgen Zuermont van Wikersloet en Jan van Benmael. In 1430 tienden te Cothen van de Dom: Wtvelt en Hoftijend- Dir van Ghemen, borgen Zuermont van Wijkersloet, Henric Goes en Henric Claess.

In 1429 op ‘donderdach na Heijlige Kersdach een pachtbrief van IJde Stultinc Janssoen voor 10 jaar van 4 morgen te Cothen die Zuermont van Wijckersloet te bruken plach.

Uit dit huwelijk:

Roelof Zuermond van Wijckersloot

2  Steven Zuermont van Wijckersloot, overleden > 2 maart 1452


416896  Korstiaen van Voerst, zoon van Johan van Voerst, geboren ca. 1330 te Rhenen, overleden > 1393, begraven in de St. Pauluskerk te Utrecht

Gehuwd met

416897  Alijt Gerrits van Isselstein

Korstiaen is in 1360 vermeld als ‘Korstiaen van Voerst Johannes soen van Renen borger tUtrecht’.

‘Ontrent den jaere 1380 leefden Christiaen van Voorst borger tUtrecht als men can speuren uuijt seeckeren gerechtsbrieff ende hadde drie soonen. Ick meene dat sijn vader Christiaen was genaempt ende sijn huijsfrou Alijt Gerrisdochter van Isselstein ao. 1397 nisi ad filium huius Christianum haec sint referenda’.

In 1393 is vermeld ‘Korstiaen van Voerst ende Alijt sijn wijf ende haere husinge tusschen de Niegraft ende Nustraet bij S. Pauwelsstege’.

Uit dit huwelijk:

1  Christiaen van Voerst, overleden 1421

2  Gerrit van Voerst

Johan van Voerst

4  Borwicht van Voerst. Gehuwd met Gerard Bogaert


417096  Evert Johansz van de Polle, landgenoot te Linschoten (1390, 1402), zoon van Jan van den Polle, overleden < 1422

In 1374 is Evert Johansz belendend aan een halve hoeve land boven de poort van Montfoort. Op 13 december 1398 Johan van de Polle Evertsz.

In 1387-1388 voert het kapittel van Oudmunster voor de officiaal van de bisschop een proces tegen Evert Janss van den Polle over de betaling van huur van een viertal land onder Linschoten.

In 1422 zijn de erven Evert van de Polle belendend aan 2 morgen land in Kattenbroek.

Kinderen:

1  Johan van de Polle Evertsz

2  (?) Wouter Evertsz van de Polle


417098  Gijsbert Jansz, geboren ca. 1380, overleden 1426-1429

Gehuwd met

417099  Machteld Jan Melis, dochter van Jan Melisz

Op 17 februari 1410 is Gijsbert Jansz beleend met 4 morgen gemeten land aan de zuidzijde van de Linschoten, in een begraven viertel aan de overeg. Op 5 maart 1410 lijftocht van Machteld, dochter van Melis Jansz, vrouw van Gijsbert Jansz, op f 10 dordrechts jaarlijks. Op 26 februari 1426 Gijsbert Jansz.

Op 25 juli 1419 is Gijsbert Jansz beleend met een viertel land in Willeskop, bij overdracht door Jan Loefsz, met lijftocht van Machteld, dochter van Jan Melisz, zijn vrouw, te komen op hun kinderen. Op 20 juni 1429 Jan Gijsbertsz, eventueel te komen op zijn zusters, dochters van Gijsbert Jansz bij Machteld, de jongste eerst.

Uit dit huwelijk:

1  Jan Gijsbertsz, overleden < 30 november 1473. Gehuwd met Clementia van Hoof

Heijltje Gijsbert Jans


417524  Reinald van Gelre, (alias de Rode of de Zwarte), graaf van Gelre (1326-1339), hertog van Gelre (1339-1343), vicaris van de keizer in de stad en bisdom Camerijk (1337), zoon van Reinoud van Gelre en Margaretha van Dampierre, geboren ca. 1295, overleden 12 oktober 1343 te Arnhem. Gehuwd in 1318 (huwelijkse voorwaarden 11 januari 1311 te Roermond) met Sophia Berthout van Mechelen, geboren ca. 1305, overleden 6 mei 1329, begraven in het klooster ’s Gravendaal

Gehuwd op 24 oktober 1331 in de Sint Stevenskerk te Nijmegen met

417525  Eleonora van Engeland (alias Alianora van Woodstock), dochter van Edward van Engeland en Isabella van Frankrijk, geboren 8 juni 1318 te Woodstock (GB), overleden 22 april 1355 te Deventer, begraven in de Broerenkerk te Deventer

Rechts een afbeelding van Reinald’s zegel van 6 januari 1322. Het zegel komt voor het eerst voor op een stuk van 4 november 1316 en voor het laatst op 20 mei 1323. De voorstelling op het zegel is een jonggraaf te paard, naar rechts rijdende, met een vogel op de linkerhand en een hond tussen de benen van het paard. Het randschrift is “SIGILLUM: REINALDI 1. PRIMOGENITI 1. COMITIS : GHELRIE’.

Reinald krijgt in 1316 vindt hij zijn vader niet langer in staat is om Gelre en Zutphen te besturen en neemt het bestuur over. Op 6 april 1318 ‘dunresdag na halfvasten’ sluit hij met zijn vader een compromis waarbij dezelve de uitspraak hunner geschillen en twisten stellen aan vier segsluiden, Reinald heer van Valkenburg, Florens heer van Mechlen, Gerard heer van Voorne, en Johan here van Arkel, alsmede aan den grave van Holland, en een ander, door dezelve te kiesen, als overmannen, in geval zij niet accordeerden. Op 16 juni 1318 ‘vrijdags na Pinxteren’ doen Gerard heer van Vorne en Jan van Arkel, en op 3 september 1318 ‘sonnendags na Sint Gijelesdaghe’ doet graaf Willem III van Holland een arbitrale uitspraak en regeert Reinald als ‘soen des graven van Gelre’ over het graafschap Gelre en Zutphen. Zijn vader wordt gevangen gezet in kasteel Montfort. In 1326 overlijdt zijn vader en benoemt Reinald zichzelf tot graaf van Gelre en graaf van Zutphen.

Tussen 1322 en 1326 voert Reinald een strijd om Bredevoort, die hij uiteindelijk wint. In 1326 verleent hij Erkelens stadsrechten.

In september 1331 organiseert Eleonora’s broer Edward III, die in 1330 de macht had gegrepen, een riddertoermooi om Eleonora’s volwassenheid te vieren. Zij is dertien jaar oud geworden. Zij krijgt haar eigen hofhouding en er wordt naarstig naar huwelijkskandidaten gezocht. Nadat een aantal koninklijke gegadigden zijn afgevallen, schuiven de graaf van Holland en de Duitse keizer de bijna 40-jarige weduwenaar Reinald II van Gelre naar voren. Deze maakt net als zij deel uit van een bondgenootschap met Engeland. In het huwelijkscontract belooft koning Edward vrije overtocht, een geheel ameublement voor haar woning en 10.000 pond sterling. Graaf Reinald verzekert haar een jaarlijks inkomen van 14.000 vlaamse ponden uit de belastingen van de Veluwe, om haar staat als gravin op te houden, plus een weduwegoed mocht hij voor haar komen te overlijden. Verder wordt bepaald dat de vier dochters uit Reinald’s eerste huwelijk, bij erfopvolging worden gepasseerd door Eleonora’s kinderen.

Eleonora vertrekt met alle mogelijke pracht en praal naar Gelre en arriveert een kleine 3 weken later in Nijmegen. Vijf dagen later (24 oktober 1331 in Nederland en 22 mei 1332 in Engeland) wordt het huwelijk ingezegend door Jan van Diest, bisschop van Utrecht. Alle edelen uit Gelre en Zutphen zijn aanwezig. Ter ere van de jonge gravin, wordt een groot steekspel georganiseerd. Een menigte zangers en speellieden zijn in Nijmegen aangekomen en vermaken het volk met hun luiten, vedels, tamboerijnen en trompetten. Ook zijn er kamerspelers die gebeurtenissen uit de bijbelse of wereldlijke geschiedenis naspelen. Het feest duurt enkele dagen. Rechts een afbeelding van Eleonora.

Op 28 september 1331 consenteert bisschop Jan, als overheer, dat de kinderen welke graaf Reijnald bij zijn tweede vrouw Alianora mogte komen te verwekken, aan hunnen vader souden opvolgen, en zelfs voorgetrokken worden voor de dochters welke hij uit zijn eerste huwelijk verwerkt heeft, in alle de leengoederen welke hij van het Sticht te leen bezit. 

Het paar neemt zijn intrek op kasteel Rozendael (zie afbeelding links uit 1577).

Op 11 mei en 24 juni 1332 sluiten Johan, koning van Bohemen en graaf van Lucemburg, den aartsbisschop van Keulen, den bisschop van Luik, de graven van Vlaanderen en Holland, Reinald grave van Gelre, de graven van Gulik en van Los en anderen stellen een onderling verdrag tegen den hartog van Braband. Op 11 april 1333 vernietigd en verklaard Philip, koning van Vrankrijk, het verdrag kragteloos. Op 30 november 1335 ‘le jour S. Andrieu’ stellen ze opnieuw een onderling verdrag op.

Op 27 maart 1335 ‘maandag na Vrouwendach Annunciatio’ stelt graaf Reinald van Gelre zijn testament op.

Hij is bondgenoot van de Engelse koning en zwager Edward III van Engeland tegen Frankrijk en waarschuwt in 1338 de Engelsen over een Franse vloot die het Zwin nadert. Hij blijft ook Edwards trouwste bondgenoot tijdens de eerste fase van de Honderdjarige Oorlog. Vanwege zijn steun aan Engeland, wordt Reinald in de Rijksdag in Frankfurt door keizer Lodewijk tot de rijksvorststand verheven en wordt daarmee hertog van Gelre. Op 19 maart 1339 ‘Datum Francofurti die 19 martii anno millesimo trecentesimo nono’ verklaart Lodewijk IV dat hij in aanwezigheid van Hendrik, aartsbisschop van Mainz, Balduin, aartsbisschop van Trier, Jan, koning van Bohemen, Rudolf, Rijnpaltsgraaf en hertog van Beieren, Rudolf, hertog van Saksen, en Lodewijk, markgraaf van Brandenburg, en van zijn eigen eerstgeboren zoon, Reinald graaf van Gelder tot hertog heeft verheven. Hij wordt tevens beleend met Oost-Friesland. Hij ontvang een brief van 2 mei 1342 van de cardinalen der Roomsche kerk, hem vermanende en verzoekende, om tusschen den koningen van Engeland en Vrankrijk, zo veel in hem is, te zien te bewerken eene vrede, of ten minsten een stilstand, tot dat er een nieuwe paus zou gekoren zijn.

Na de geboorte van hun tweede zoon, Eduart, ontstaan er grote problemen in het huwelijk van Reinald en Eleonora. Dit kan herleid worden uit het verslag van de Duitse kroniekschrijver Hendrik van Herford. Hij beschrijft hoe Reinald verwarder wordt en steeds zwaarder gaat leunen op zijn voornaamste raadgever, de Arnhemse proost Jan Moliart. Om de hertog te beschermen, sluit Moliart hem op in zijn eigen vertrekken en zorgt dat er niemand meer in zijn buurt kan komen. Eleonora wordt in 1336 van het hof verbannen, omdat Moliart beweert dat zij aan melaatsheid lijdt. Mogelijk verblijft Eleonora tijdens haar verbanning in Deventer, waar zij uit haar eigen middelen de bouw van de kloosterkerk van de Franciscanen bevordert. Om te trachten een eind te maken aan haar verbanning, gaat ze te voet naar Nijmegen. Ze weet dat Reinald daar de voornaamste raden ter vergadering bijeen heeft geroepen. Met aan iedere hand een zoon, komt Eleonora plotsklaps de vergaderzaal van het Valkhof binnenvallen. Eleonora werpt haar mantel af en vervolgens haar fijne zijden onderkleed. Met blote boezem staat ze fier rechtop voor de hertog en zegt: “Mijn heer, hier ben ick, deemoedelijk en vorderende, dat over ’t gebreck van mijn lichaam mij aengestreden kennisgenoomen werde, en oogenschijn of ick eenigh quaed zeer ofte vuijligheijd op en onder de leeden hebbe, dan eer gaef en fris ben, gelijk een vrouw behoord te weesen. Dier haer aen mijn zijd staen zijn onse kinderen, die van gestaltenis en zeeden hun vader niet en zijn te ontkennen. Zulke vruchten hadden wij buijten twijffel meer bijeen verweckt, indien de klappers tusschen beijde niet waren gelopen. Daer sal een tijd koemen, dat Gelderland, ziende hare vorsten met ons zaed uitgestorven, dese scheijdinge sal betraenen’. Reinald en de raden zijn diep getroffen. Na deze affaire verzoent Reinald zich met Eleonora, en op kasteel Rosendael wordt een groot verzoeningsfeest gegeven.

Na de dood van Reinald, in 1343, klaagt Eleonora Moliart aan. Tijdens de zitting van het gerechtshof verschijnt ze met haar beide zonen. Zij beschuldigt de proost van zelfverrijking en van het wederrechtelijk gebruik van het hertogelijk zegel. Om Moliarts verhaal over haar vermeende melaatsheid te ontkrachten, ontbloot zij haar arm voor de rechters en alle andere aanwezigen en roept: “Zie of mijn lichaam rein is ! Deze zoon der boosheidm heeft mijn man voorgelogen dat het onrein zou zijn”. En wijzend op haar zonen zegt ze: “Ziedaar twee knapen van buitengewone schoonheid. Als dit schandelijk schepsel er niet geweest was, zouden er nog drie of vier geweest zijn”. Eleonora eist de doodstraf voor de proost, maar moet zich schikken in het vonnis van gevangenschap voor Moliart.

Vanaf 1343 treedt Eleonora op als regentes voor haar nog minderjarige zoon. Hoewel haar regentschap officieel wordt aanvaard, ontstaan er toch moeilijkheden als een achterneef van haar overleden echtgenoot, Jan van Valkenburg, als mederegent wil optreden. Al in 1344 gaat de dan elfjarige Reinald III in naam zelfstandig handelen. Eleonora trekt zich na 1344 terug uit het openbare leven. Zij gebruikt voortaan de titel ‘Vrouwe van de Veluwe’ naar het gebied dat zij als weduwengoed heeft gekregen. Zij doet vooral van zich horen als begunstiger van de verschillende kloostergemeenschappen binnen en buiten Gelre. Zij heeft een grote sympathie voor de orde van de clarissen, en op het einde van haar leven reist ze langs de verschillende clarissenkloosters. Haar laatste jaren woont ze in Deventer.

Eleonora komt voor in een mirakelverhaal van de heilige Cunera van Rhenen. Bij een bezoek aan de relieken van deze heilige wil de hertogin een aantal draden van de wurgdoek (‘dwale’) hebben waarmee Cunera vermoord zou zijn. De heilige was volgens de legende een Engelse prinses, en dus een ‘nicht’ van haar. Ze krijgt de draden mee, maar op het moment dat Eleonora met de relieken wil vertrekken, weigeren de paarden in beweging te komen. Zo realiseert zij zich dat dit het werk van God en Cunera is. Eleonora brengt de draden met groot eerbetoon en met geschenken terug naar de kerk, waarna zij in vrede met haar gezelschap verder kan reizen.

Uit dit huwelijk:

Reinald van Gelre

2  Eduart van Gelre, hertog van Gelre (1361-1371), geboren 12 maart 1336, overleden 24 augustus 1371 te Baesweiler


426016  Otto Nikolaasz Koel

Op 7 februari 1420 is Otto Koel Nikolaasz beleend met 2 morgen in Culemborgerbroek op Rietveld, strekkend van de nieuwe wetering tot de Rietveldse weg, boven erven Willem van Rumelaer, beneden een hoeve waarvan de helft behoort aan een altaar in de kerk van Culemborg, dat de heer Jan Spronck bezit, en de andere helft broeder Jan Spronck met leen van Culemborg. Op 4 februari 1422 wordt Nikolaas Koel beleend. Tussen 1423 en 1453 wordt Otto Nikolaasz beleend met 2½ morgen in het Nieuwe Slag, genaamd Geren, enerzijds Nikolaas Ottenz en een altaar in de kerk van Eck, beneden de hoofdgraaf van Huismaat.

Op onbekende datum wordt Gijsbert, bastaard van Culemborg, beleend met 4 morgen 2 hont 14 roeden, die Gerard Pieter Koksz en Otto Nikolaasz verbouwden.

Kinderen:

1  Nikolaas Koel, overleden < 27 maart 1453

2  (?) Gerijt Koel


426020  Peter van Dichteren, gasthuismeester van het St. Petersgasthuis te Culemborg (1392-1400), geboren ca. 1360, overleden > 26 juni 1415

Op 19 december 1400 ‘des Sonnendages nae Sente Lucijen dach’ oorkonden Ywijn Hacke van Overrijn, richter te Culenborch, Wemmer Wemmerszoon, Willem Doncker Janszoon, Willem van Est en Jan van Spijck, schepenen, dat Peter van Dichteren wegens een rentebrief ten laste van Heinric die Goijer gepand heeft aan een huis naast het gasthuis, welk huis hem daarna ten behoeve van het gasthuis in eigendom wordt overgedragen.

Op 26 juni 1415 geeft Peter van Dichteren een stuk land, groot 6 morgen, over de Landweer tussen de Leckedijk en de Oudae, op voorwaarde van levenslange uitkering van de pacht aan hem en aan zijn zoon Willem die Vlieger.

Uit dit huwelijk:

1  Willem die Vlieger

Wouter van Dichteren

3  Arnout van Dichteren, overleden 1487-1489. Gehuwd met Johanna Gillis, overleden < 27 mei 1502


426022  Jan Gijsbertsz Hack, knape, schepen (1440-1469) en burgemeester te Culemborg, zoon van Gijsbert Jacobsz Hack, geboren ca. 1385 te Culemborg, overleden 1466-1470

Gehuwd met

426023  Geertruijt Gosen van Pothuijsen, dochter van Gozewijn van Pothuijsen en Bartraet NN, geboren ca. 1390 te Culemborg, overleden > 1468

Op 2 mei 1452 is Jan Gijsbertsz beleend met 2½ strepen in Goilberdingen in het land van Culemborg, strekkend van de Parijse straat tot de Lek, bij overdracht door Wouter Sasse, Hendrik Gerritsz en Arnout Gerritsz, broers.

Jan Gijsbertsz en Wouter van Dichteren (zijn schoonzoon), beide knapen, verklaren op 5 december 1455 een vicarie gesticht te hebben in de Sint Barbarakerk te Culemborg op het Heilige Geestaltaar. Zij vermaken daaraan landerijen op Goilberdingen, Zowijk en Buurmalsen. Goezewijn Woutersz van Dichteren, zoon van Wouter van Dichteren uit zijn eerste huwelijk, wordt eerste vicaris. Er wordt bepaald dat elke week vier missen zullen worden gehouden door de vicaris. Bovendien zullen Jan Gijsbertsz en Wouter van Dichteren, of hun erfgenamen, op hun kosten een altaar laten maken, stichten en wijden. De eerste mis van de week moet op zondag worden gehouden, onder ‘die hoemesse’ en na het evangelie. De tweede mis moet met een collecte door de vicaris worden gehouden op dinsdag. Elke dinsdag zingen dan de kosten en twee coraelen. De koster krijgt hiervoor ½ vrancrijschen schildt, te betalen op Sint Martijnsdag in de winter of veertien dagen daarna. Hij moet vervolgens ¼ van een oude schildt uitreiken aan de twee coraelen. Tevens zal de koster elke dinsdag om even uur de misklok een ‘lange poijs luijden’. De derde mis, die van Onser Liever Vrouwen, moet de vicaris houden op woensdag, de vierde op vrijdag, steeds met een collecte. De vicaris zal jaarlijks twintig vrancrijxe schildt krijgen, de deken en het kapittel krijgen er zes. Te allen tijde zal de vicaris een nakomeling en/of bloedverwant moeten zijn van beide stichters. De betreffende persoon zal hiervoor een studie moeten volgen, welke zal worden betaald door de vicarie.

Op 18 september 1466 wordt Johan Gijsbertsz beleend met een viertel in Goilberdingen met 11 morgen door Gerard Coel, bij opdracht uit eigen, te komen op Hendrik, zoon van Wouter van Dichteren en Geertruida, zijn dochter, of Gijsberts, diens broer, met lijftocht van Geertruida, dochter van Gozewijn van Pothuizen, zijn vrouw, Wouter van Dichteren en diens vrouw. Op 14 mei 1470 gaat het leen op Aleid, dochter van Wouter van Dichteren, gehuwd met Gerard Coppier, eventueel te komen op Hendrik, haar broer, of Jutte, hun zuster, met lijftocht van haar man.

Op 18 september 1466 is Johan Gijsbertsz beleend met twee strepen in Goilberdingen, strekkend van de Parijse straat tot de leenheer met zijn waard, vermeerderd met de helft van 4 strepen aldaar, gemeen met Wouter van Dichteren. Op 12 november 1470 gaat het leen naar Hendrik Cool voor Elisabeth, dochter van Wouter van Dichteren, zijn vrouw, bij dode van Johan Gijsbertsz.

Op 18 september 1466 is Johan Gijsbertsz beleend met de helft van vier strepen land op Goilberdingen, gemeen met 2 strepen die Jan Gijsbertsz houdt van Culemborg, strekkend van de Diefdijk tot de Lek, boven de Capellenakker te Goilberdingen, beneden de Diefdijk. Het leen te komen op Hendrik, zoon van Wouter van Dichteren en Geertruida, zijn dochter, of Gijsbert, diens broer, met lijftocht van Geertruida, dochter van Gozewijn van Pothuizen, zijn vrouw, Wouter van Dichteren en diens vrouw.

Op 18 september 1466 wordt Jan Gijsbertsz beleend met een huizing en hofstede, tuin en getimmerte met het voorste huis aan de Voorstraat en het achterste aan de Achterstraat in Culemborg, bij opdracht uit eigen met lijftocht van Geertruida, vrouw van Wouter van Dichteren, zijn dochter.

Uit dit huwelijk:

Geertruijt Jan Gijsberts

2  Elisabeth Jans Hack, overleden < 7 juni 1485. Gehuwd met Gerrit Visscher


427628  Boijkin Gerard Boijkinsz, zoon van Gerard Boijkinsz

In 138. zijn Gerard Boijkin en Hubert, zijn zoon, beleend met 6 morgen land in Zijderveld. Op 12 juni 1392 is Gerard Boijkin Gerard Boijkinsz beleend met 2 morgen land aan de bovenzijde van eerder genoemd 6 morgen land in Zijderveld. De overige vier morgen land zijn naar Hubert en Hendrik, zoons van Gerard Boijkin, beide met de helft. Op 13 juli 1411 de 2 morgen land naar Hubert Gerardsz.

Kinderen:

1  Gerard Boijkin Gerard Boijkinsz, leenman van Vianen overleden < 13 juli 1411

Heijmen Boudewijnsz


428872  Willem van Rijebeeck, vicaris van de Dom (1418), notaris te Utrecht (1403-1419), zoon van Claes Godevaertsz Pawe

Op 8 juli 1396 compareert voor Aernt van Lunenborch, rechter in Nederlangbroek, Johan van Wiic die transporteert op Johan van Zulen al het recht dat hi hadde aen 6 morgen. Over waren Nijclaes Pawe Godevaertssoen en Willam van Rijebeeck siin soen, thinsgenoten.

Op 12 juli 1403 voor Willam, heer van Apcoude en Duerstede, constitueert Ghijsbert Henricss om te transporteren aan Margriet Alfersdr van Schueren de helft van een hoeve onderdeeld in 40 hoeven tussen Hoefwetering en Goijerwetering die Dirric van Honswijc in huerweer heeft en die ons aanquam van Willam van Riebeec.

In 1408 is Willem van Riebeeck beleend met een halve hoeve in Nederlangbroek in de Veertighoeven. Op 20 juni 1416 is Willam van Rijebeeck in Nederlangbroek belendend met land van de heer van Gaesbeeck.

Op 1 maart 1418 stelt Wilhelmus van Rijebeeck, vicaris van de Dom, zijn testament op.

Kinderen:

1  (?) Goessen Willemsz van Rijebeeck

2  Wouter van Rijebeeck Willemsz, overleden > 13 maart 1450


455968  Reinoud van Brederode, heer van Bredero (1377-1390), graaf van Gennep, zoon van Dirk van Brederode en Beatrix van Heinsberg van Valkenburg, geboren 1336-1337 te Santpoort, overleden 1390

Gehuwd in 1366 met

455969  Jolente van Gennep, dochter van Jan van Gennep en Johanna Both van der Eem, geboren ca. 1350, overleden 29 maart 1413

Links het zegel van Reijnolt van Brederade, heer van Ghenp, over 24 maart 1379. Randschrift: —-NOLDI + DOMINI —— BREDERODE+ ET+ DE+ GHENN—. Voorstelling: schild met klimmende leeuw waarover een barensteel met drie hangers, schildhouder twee zittende figuren (Bron: Gelders archief, Charterverzameling, nr 0243 – 478 / 15).

Reinoud is, evenals zijn vader, aanhanger van de Hoekse partij in de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Hij is in 1358 door Albrecht van Beieren, graaf van Holland, benoemd tot baljuw van Kennemerland. In oktober van hetzelfde jaar wordt er een moordaanslag op hem gepleegd in Castricumerzand. Hij loopt daar met een klein gevolg in een hinderlaag van de Kabeljauwen. Hij weet te ontsnappen en schuilt in de kerk van Castricum, waar hij zich als in een heilige plaats, veilig waant. Zijn achtervolgers willen Reinoud alsnog vermoorden maar de Castricummers willen niet dat hun kerk wordt geschonden en ontheiligd en verjagen de Kabeljauwers. Kort daarop begint hij het Beleg van Heemskerk waar de vermoedelijke aanslagplegers zich schuilhouden, maar ook heer Wouter van Heemskerk wordt verdacht het brein achter de aanslag te zijn. Het beleg vindt plaats tussen 4 december 1358 en 24 maart 1359. Wouter van Heemskerk moet zich uiteindelijk overgeven.

Als in 1371 hertog Reinoud van Gelre overlijdt, barst er een oorlog uit om de macht van Gelre. Hij steunt daarin zijn zus Mechteld, weduwe van de Graaf van Kleef, tegen Maria, vrouw van de Hertog van Gulik.

Op 11 november 1377 volgt hij zijn vader op als heer van Brederode.

Uit dit huwelijk:

1  Dirk van Brederode, monnik het een karthuizerklooster nabij Arnhem, geboren 1370, overleden 1415

2  Jan van Brederode, heer van Brederode (1390-1402), lekenbroeder in het kartuis Sint Jansbergklooster te Zelem (1402-1409), geboren 1370-1372 te Santpoort, overleden 25 oktober 1415 te Azincourt (F). Gehuwd in 1393 met Johanna van Abcoude, non in het Dominicanessenklooster Maria Magdalena te Wijk bij Duurstede (1402-1411), geboren ca. 1375, overleden 10 januari 1411 te Wijk bij Duurstede

Walraven van Brederode

4  Willem van Brederode, admiraal-kapitein, geboren 1380, overleden 1451 in Frankrijk. Gehuwd met Margaretha van Merwede van Stein, overleden 1451 in Frankrijk


455970  Hendrik van Vianen, ridder, heer van Vianen en van den Goije (1391-1417), Ameide, Tienhoven en Twaalfhoeven, burggraaf van Utrecht (1411), zoon van Gijsbrecht van Vianen en Beatrix van Egmond, geboren 1357, overleden 17 april 1417

Gehuwd in 1373 met

455971  Heilwich van Herlaer, dochter van Jan van Herlaer en Maria van Arkel, geboren 1358, overleden > 26 maart 1399

Links het zegel van Heijnrick here van Vijanen, van den Goije ende van der Ameijden op 14 april 1395. Randschrift: /S:HEINDRIC ——-. Omschrijving: wapen gevierendeeld: I en IV drie zuilen, II en III vijf maal doorsneden, de oneven balken beladen met schuinkruisjes. Gewende gekroonde pothelm met Ht: een uitkomende ezelskop. Sh: twee meerminnen (Bron: Het Utrechts Archief, Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht, inventarisnummer 857.0).

Hendrik trouwt in 1373 met Heilwich, de oudste dochter van de heer van Ameide. Aangezien zij familie van elkaar zijn, moet de paus toestemming geven voor hun huwelijk. In ruil daarvoor moet het echtpaar twee altaren in de Grote Kerk van Vianen stichten.

Op 8 april 1377 verklaren Otte, heer van Arkel, Johan, heer van Culenborch en van de Leck, Ghisebrecht, heer van Vijanen en van den Goeije, Heinric van Vijanen, heer van der Ameijde en diens vrouw Heijlwijch van Heerlaer, Otte van Hoekelem, heer van Ackoij, en Gherijt van den Run als momber van Heinric Zoudenz van den Run, een overeenkomst aangegaan te hebben over aanleg en onderhoud van een watergang ter afwatering van hun landen door den Zidewiin in de Leck bij der Ameijde, in plaats van zooals vroeger door den Zeeric in de Linghe.

Op 8 april 1389 maakt bisschop Floris van Wevelinkhoven een vonnis bekend waarbij Hendrik van Vianen, heer van Ameide, en zijn aanhangers vogelvrij worden verklaard wegens doodslag bedreven aan Jacob van der A Volprechtsz.

De landen van Vianen en Ameide leiden in 1387 een nederlaag tegen de Van Arkels met als gevolg dat Ameide in 1390 verloren gaat. Hendrik sluit zich, als Hoekse aanhanger, aan bij Willem van Holland, de erfzoon van Kabeljauwse graaf Albrecht. Als de minnares van Albrecht, Aleid van Poelgeest, wordt vermoord, jaagt Albrechtd zijn zoon Willem het land uit en neemt wraak op de Hoeken. Hendrik van Vianen wordt gedwongen om Meerkerk en Kort-Bolgerije in te leveren aan Jan van Arkel, voordat Albrecht in 1394 vergiffenis biedt aan Hendrik van Vianen.

Hendrik komt in grote financiële problemen en is gedwongen zijn bezittingen in Lexmond en Hoog- en Laag-Raven op te geven en de heerlijkheden en het kasteel van ’t Goij en Houten te verkopen. Zo doet op 31 juli 1392 de bisschoppelijk officiaal uitspraak waarbij aan heer Henricus van Vijanen, ridder, wegens wanbetaling zijn recht op de tienden te Tull worden ontzegd. Op 24 maart 1396 ‘op onser Vrouwenavont Annunciatie’ oorkondt Alfer van Lichtenberch, proost van Oudemunster tUtrecht, dat heer Henric, heer van Vijanen, den Goije en der Ameijde, opdraagt ten behoeve van Hubert, heer van Culenborch en van der Lecke, het gericht en de heerlijkheid van Overzidervelt tusschen den Wivediic en Everdinghen. Op 14 april 1396 beleent Frederic, bisschop tUtrecht, na opdracht door heer Henric, heer van Vijanen, den Ghoije en der Ameijden, heer Hubert, heer van Culenborch en van der Leck, met het goed Zogewiic met gericht en tijnsen. Hendrik behoudt slechts Vianen, Neder-Boeicop, Lakerveld, Lang-Bolgerije en een stukje Autena. Zijn bezittingen zijn volledig ingesloten door Jan van Arkel. Hij is daardoor gedwongen om telkens vrijgeleide aan te vragen als hij naar Holland reist. Op 26 maart 1399 is Johan, heer van Arkel, Pierrepont en het land van Mechelen, neef van de leenheer, beleend met huis en land van Ameide met gerecht en heerlijkheid hoog en laag met toebehoren, bij koop na toewijzing met dijkrecht aan de leenheer tegen heer Hendrik, heer van Vianen, en Heilwig van Herlaar, vrouwe van Vianen, en hij mag met 500 of 400 mannen, gewapend, een huis en veste in Ameide bij de sluis timmeren, en de leenmannen, die eerst bij de leenheer hun leen verhieven, zullen het nu bij de leenman doen. Op 28 juli 1400 verklaart bisschop Frederik van Blankenheim dat de tienden, gerechten en erven, gelegen in het land van Vianen, in de uitspraak, welke hij in 1398 had gedaan tussen het kapittel en heer Henric van Vianen, die de goederen verbeurd had wegens wanbetaling door heer Gijsbert en hemzelf door verzuim van verzoek, bedoeld geweest zijn al de goederen, die heer Gijsbert in een brief van 1381 in pacht had ontvangen.

De omstandigheden veranderen doordat graaf Albrecht zich verzoent heeft met zijn zoon Willem en steeds meer taken aan hem overlaat. In 1400 onderhandelt Hendrik van Vianen met de bisschop van Utrecht over hulp bij een nieuwe oorlog met Jan van Arkel. Jan van Arkel verklaart in 1401 de oorlog aan Holland. In 1402 sluit Willem van Holland een aanvalsverdrage met de bisschop van Utrecht, de stad Utrecht en Hendrik van Vianen, waarbij de buit bij voorbaat wordt verdeeld. Een belegering van Gorinchem mislukt nog waarna een aanval volgt op Hagestein en Everstein, Everstein valt en op 23 december 1405 moet ook Hagestein zich overgeven na een beleg van 7 maanden. Beide kastelen worden volledig vernietigd. Hendrik van Vianen krijgt Ameide en Meerkerk terug. Hij regelt met de kapittels van de Dom en Oudmunster het gezamenlijk bestuur van Lexmond en hij ruilt in 1407 en 1411 Lang-Bolgerij tegen Zouden-Bolgerij. Op 30 mei 1411 ‘opten heiligen Pijnsteravont’ erkent Henric, heer van Vijanen, van den Goije, burggraaf tUtrecht en heer ter Ameijde, verkocht te hebben aan heer Hubrecht, heer tot Culenborch etc, de heerlijkheid van Langbolgrij, leenroerig aan de grafelijkheid van Hollant. Op 25 mei 1413 beleent Willem, paltsgraaf, graaf van Hollant, heer Hubrecht, heer van Culenburch, na opdracht door heer Henric, heer van Vijanen, met de heerlijkheid Langhebolgrij.

Tussen 1410 en 1416 voeren de kapittels van de Dom en Oudmunster en Henricus van Vijanen, ridder, te Rome een proces over de tienden in Gasperde, Lexmond en Vianen. In 1414 is er een proces wegens geweldadige inbezitneming van de tienden te Gasperden door Hendrik van Vianen. Op 20 en 26 januari 1417 doen scheidslieden uitspraak in het geschil tussen de kapittels van de Dom en Oudmunster, en Henricus, heer van Vianen en het Goij, burggraaf van Utrecht, over de tienden in Hagestein, Vianen en Lexmond.

Op 11 augustus 1414 ‘des Saterdages nae sente Louwerens’ dach’ maken Philips van Wassenaer, burggraaf van Leijden, en Bartout, heer tot Assendelff, ridder, namens Walraven, heer van Brederode en tot Genip, ter eenre, en Johan van Vijanen, broeder tot Vijanen, en Johan van Vijanen van Beverweerde, ridders, namens hun broeder heer Henrick, heer van Vijanen, van den Goije, burggraaf Utrecht en heer tot Ameijden, als vader van jonkvrouw Johanna, vrouwe van der Ameijden, huwelijksvoorwaarden.

Op 20 augustus 1416 ‘gescreven ende gedaen in den Hage’ maken hertog Willem van Beteren, graaf van Hollant etc, Hubrecht, heer van Culenborch en van der Leck, en Heinrick, heer van Vijanen en van den Goije, een overeenkomst tusschen het land van Arkel en de landen van Culenborch, Vijanen en Hagenstein inzake een gemeenschappelijke watergang.

Uit dit huwelijk:

Johanna van Vianen


455976  Gerrit Dever, zoon van (?) Jan Dever van Mijnden, geboren ca. 1360, overleden < 11 december 1435

Gehuwd met

455977  Agnes van Pruisen, dochter van Jan Gerardsz bastaard van Pruisen

Op 20 december 1387 is Gerard Ever beleend met Geije Vriezen werf in Heemskerk, vermeerderd met zijn singel, voor Agnes van Prusen, zijn vrouw, bij dode van Jan, haar vader. Op 11 december 1435 Jan Dever van Mijnden de 4 1/20 geers ten eigen in ruil voor het laatste perceel.

Op 13 januari 1388 is Gerard Dever bij opdracht beleend met 5 morgen land in Sassenheim, waarvan 2 morgen genaamd Klaas Scoutenweide.

In 1405 wordt Gerrit Dever ten oorlog ontboden met 4 man.

Op 30 april 1420 oorkonden Dirck van Zanthorst, Gerijt van Bennenbroeck, Willam van Poelgeest, Jan van Poelgeest, Aernt van Hodenpijl, Egbrecht van der Spanen, Jan van den Weerde, Willam van den Weerde, Jan Dever van Minen, Gerijt Dever, Vranc van Zaenden, Gerijt Albout, Claes Albout, Peter Albout, Heijnrick Albout, Huge Albout, Dirck Albout, Willam Bloet, Gherijt van Poellenberch, Jan van der Mije en Jan Hughe Starcken enz., dat zij zich hebben aangesloten bij het verbond van 15 april 1420 voor de duur van 5 jaar tussen Frederick van Blanckenheim, bisschop van Utrecht, Johan burggraaf van Montfoorde, Philips heer van Wesseneer, burggraaf van Leijden, Willam van Bredenroede, heer van Genepe, Steijn en ter Merweden, en burgemeesters, schepenen en gemene raad van Utrecht, Leijden en Amersfoert, waarbij zij de heer van Egmont, heer Gerijt van Heemskercke en de verdere uitgewekenen uit Leijden tot vijand hebben verklaard en dat zij alleen gezamelijk vrede zullen sluiten.

Bij beleningen is (zoon) Jan Dever van Mijnden genoemd als neef van Willem, heer van Naaldwijk, en neef van Dirc van Zanthorst. Hoe dit verband loopt, is mij (nog) niet duidelijk. Op 15 april 1434 is Jan van Mijnden beleend met 2 akkers land ten noorden van zijn zaat ten halve lande en de noordertuin in Heemskerkt, strekkend van de Beifertse weg tot de Broeksloot. Op 24 maart 1439 Jan van Mijnden. Op 27 maart 1460 Jan Gerritsz bij dode van Jan van Mijnden, zijn broer. Op 23 juni 1463 Joost Dever van Mijnden bij dode van Jan Gerritsz, zijn oom.

Uit dit huwelijk:

1  Jan Dever van Mijnden, kastelein van het huis en slot Montfoort (1447), geboren ca. 1400, overleden 1457-1460. Gehuwd met Aleid die Wale

2  Jan Gerritsz, overleden 1460-1463

3  Gerrit Dever


455978  Gerijt de Bruijn

Gherijt Bruijnsz is op 2 februari 1369 belendend aan 10 morgen land te Zoeterwoude in het weer van Claes Godevaert.

Kinderen:

1  Jan Gerritsz

Willem Gerijts de Bruijn


455980  Adriaen Woutersz van Mathenesse, heer van Mathenesse, hoogheemraad van Schieland (1415-1430), zoon van Wouter van Mathenesse en Elisabeth Alpherts van der Horst, geboren ca. 1385, overleden 1434

Gehuwd in 1405 (huwelijkse voorwaarden 29 juni 1405) met

455981  Alijdt Philips van Spangen, dochter van Philip van Spangen en Elisabeth Gijsberts van IJsselsteijn, geboren ca. 1385, overleden 1448

Op 28 juni 1405 bepaalt Wouter van Matenesse, ridder, dat zijn zoon Adrijaen, ter gelegenheid van diens huwelijk met jonkvrouwe Alijdt, dochter van Philips van Spaengen, zal ontvangen:

1) de hofstad te Matenesse met 17 morgen land. Op 8 december 1413 krijgt Adrijaen van Mattenesse ten eigen 5 morgen land in Mattenesse aan het einde van de Spansen dijk, strekkende van de watering van Mattenesse tot Danel Sijmonsz, en 3 morgen land langs de Groeneweg, strekkende van deze weg tot aan de werf van Jacob Doedenz. Op 25 november 1435 Wouter van Mattenesse, bij dode van zijn vader,

2) het ambacht Matenesse. Op 4 april 1396 staat Wouter van Mathenes aan de stad Schiedamme af het dagelijks gerecht over een breedte van 50 gaarden aan weerszijden van de haven tot in de Maes en de visserij in de oude haven, zoals dit op 13 september 1394 is bepaald door graaf Aelbrecht, maar hij behoudt het recht van schouw met zijn heemraden binnen de stadsvrijheid van de sluis met de toegangen, de waterberging en de sluisvlieten. De heffing van de schatting binnen de 50 gaarden zal in wederzijds overleg plaatsvinden, het visrecht in de vest tussen de Rotterdamse poort en het Huis te Riviere komt niet aan de stad. Het visrecht in de Oude Haven buiten het stadsrecht zal in gezamenlijk overleg worden uitgeoefend.

3) de burcht buiten Sciedammen, genaamd het Huis te Rivire met de singels en de boomgaarden binnen de uiterste sloot. Op 24 maart 1394 doet Johan van Beijeren, elect van Ludic, afstand van zijn rechten omdat zijn vader en leenheer Aelbrecht, hertog etc., het leen had gegeven aan Wouter van Matenesse,

4) 9 morgen land bij de stad Sciedamme aan de noordzijde van de Scie, 6 morgen land tussen Scie en Sciedamme aan de zuidzijde van de Scie, 11 morgen land ten zuiden van de Scie langs de weg tussen de dijk, waarop het huis te Starrenborch staat en de Hoge Hem,

5) 3 morgen land in de Zantberchsate te Hillegersberch.

Op 14 juni 1406 Adriaen van Matenesse, na overdracht door zijn vader heer Wouter van Matenesse. Op 2 december 1430 Adriaen van Matenesse met ledige hand. Op 13 februari 1436 Wouter van Matenesse, gehuwd met Durf Everaertsdochter van den Rijn, bij dode van zijn vader Adriaen van Matenesse.

Op 29 juni 1405 verklaren de ridders Filips van Spangen en Wouter van Matenesse dat zij ‘bi onsen maghen ende vrienden ende hijlicxluden van beijden ziden’ huwelijkse voorwaarden overeengekomen zijn voor het huwelijk tussen Filips’ dochter Aleid en Wouter’s zoon Adriaan. Als ‘maecxsmanne ende hijlicxlude’ treden op de knapen Pieter heer Danielsz van Matenesse en Dirk Jan heer Dirksz van Matenesse, Herbaren van IJsselstein en Alfer van der Horst. De eerste twee zijn bastaarden van broers van Wouters grootmoeder van moederszijde. Herbaren is een zwager van Filips van Spangen, namelijk de oudste broer van zijn vrouw Elisabeth van IJsselstein. Alfer van der Horst is Wouters zwager. Daarnaast treden nog enkele borgen op, namelijk Filips Herbaren van IJsselstein, Gillis van Kralingen, Jan van IJsselstein en Jan van Hodenpijl, respectievelijk zijn zwager, zeer verre achterneef, zwager en neef, voor Wouter Arend van Duivenvoorde, Alfer van der Horst, Kerstant van den Berge en Hubrecht van Matenesse, respectievelijk zijn vriend, zwager, broer en zoon.

Op 22 februari 1415 ‘op Sinte Pieters dach ad Cathedram’ verklaart Adriaen van Matenesse in erfleen te geven aan Danel en Clais, kinderen van Jan heer Danelszoon, elk voor de helft, zekere landerijen, gelegen in het Nijeuwe lant van Matenesse, benevens een rente van 6 pond, 4 schellingen en 10 penningen, gaande uit 1/8 deel van dit Nijeuwe lant, voorts een boomgaard in Schiedamme en enig land in Oude Matenesse en Schieveen, door zijn oom Kerstant van den Berghe van de heer van IJselsteijn voormaals in leen gehouden, met bepalingen omtrent versterf van de lenen en de heergewade.

Uit dit huwelijk:

Wouter Adriaensz van Mathenesse

2  NN Adriaens van Mathenesse, abdisse tot Rijnsburg, overleden 1499

3  Elisabeth Adriaens van Mathenesse. Gehuwd met Dirck van der Does

4  Philips van Mathenesse, overleden 10 april 1533. Gehuwd met Maria van de Woude


455982  Gillis van Cralingen, ridder, heer van Voorschoten, baljuw van Noord-Holland (1395), Woerden (1408), ’s Gravenhage (1421) en het Rijnland (1425), hoogheemraad van Rijnland (1438), zoon van Willem van Cralingen en Christina van Zuijdwijck, geboren ca. 1370, overleden 1440-1441. Gehuwd met Gijsberta van Raephorst

Gehuwd met

455983  Meijne van Swieten, dochter van Dirk van Swieten en IJsenbeel van Borssele van Brigdamme

Op 31 mei 1384 oorkonden Willem van Cralinge, ridder, en Kerstijn van Zuijdwijck, vrouwe van Rodenrijse, dat zij, met toestemming van hun mondige zoon Gillijs van Cralingen, aan hun zoon Daenel van Roedenrijse de volgende goederen schenken: de hofstad tot Rodenrijse met alle achterlenen en 90 morgen land, luttel min of meer, uit welke goederen Danijel jaarlijks aan zijn broer Dirc 25 lb zal uitkeren. Danijel zal deze goederen in achterleen houden van zijn broer Gillijs, op gelijke wijze als zijn moeder deze houdt van haar neef Dirck van Hoedenpijl. Indien Danijel kinderloos komt te overlijden, zal zijn broer Dirck dit leen erven, doch deze moet dan het huis te Croeswijck, het ambacht van Sluijpwijc en 26 morgen land afstaan aan zijn broer Jan, maar mag het ambacht van den Tempel en 3 morgen land, in leen gehouden van de graaf, behouden. In 13.. is Gillijs van Cralingen beleend, vermeld op 15 november 1392. Op 10 november 1466 Florijs van Cralinghen.

In 139. is Gillijs van Cralinghe beleend met 18 morgen land onder Overschie, bij dode van zijn moeder de vrouwe van Roderise, zijn broer Dirc zal hem het heergewaad vergoeden. Op 11 oktober 1452 Florijs van Cralingen bij dode van zijn vader heer Gillijs van Cralingen.

In 1393 belooft de hertog van Holland om Gillis te ontheffen van alle opdracht en verzet doen van zijn leengoed aan ’s hertogs zoon Willem van Oostervant, die zijn vijand geworden is.

In 1395 neemt hij als baljuw van Noord-Holland Jacob van der Loet, kampvechter van de hertog, gevangen, die wegens manslag vervolgd wordt. Hij heeft zich op het kerkhof te Alphen verscholen en is daar door Gillis met 19 gewapende mannen ingesloten. Hij moet zich na 5 dagen overgeven. Gillis berekent voor vertering van zich en de zijnen 16 pond.

Hij neemt deel aan de krijgstochten naar Friesland, evenals zijn vader. In 1401 trekt hij met 10 man te velde en wordt naar Stavoren gezonden. In april 1405 neemt hij deel aan de oorlog tegen Arkel. De graaf van Holland roept hem op 12 oktober 1407 naar Woudrichem ten oorlog met vier gewapenden. Ter voldoening van onafgedane schulden wordt op 17 maart 1408 het morgengeld in het baljuwschap Rijnland bewezen op Gillis, Jan en Daniel van Cralingen en Costijn Gillisz van der Goude.

Op 27 september 1403 beveelt Margriete van Cleve, hertogin in Beijeren, gravin van Hollant etc, aan heer Gillis van Cralingen, baljuw van der Wijc en van Noortich, de abt en het convent van Egmond te handhaven in het bezit van een deel land, door hen voor 43 jaar gekocht van Bartout Viviensz, waarover vroeger reeds uitspraak is gedaan door de graaf van Bloijs. Zij beveelt de baljuw Bartout te gelasten het klooster Egmond ongemoeid te laten.

Op 12 mei 1406 is heer Ghielis van Cralingen, neef van de leenheer Adriaen van Raephorst, beleend met het ambacht van Wassenaer, de vistol van dit ambacht, de wind met de molen aldaar, de korentienden te Vorenbroeck met de helft van de smaltienden, de Hof te Suijtwijck binnen de buitenste gracht, 11 morgen gheestland tussen de Hof en de Rijnweg van de steghe ingaande oostwaarts, 2 hond land onder de Halcken, 1 akker groot 1 hond aan het einde van de laan van Suijtwijck over de Rijnweg, 1 akker bij Doedinslaan groot 1 hond genaamd de Boemakker, ½ morgen land voor de hofstede waarop vroeger Pieter Neve woonde en nu Claes Petersz, ½ morgen land waarop Trude Hoekelincs woont, 5 morgen weiland die aan de naaste watering achter het Mof te Suijtwijck gaat, binnen de naaste watering aan beide zijden van de laand, een halve morgen weiland en geestland waarop Jan Buijse woont, en een halve morgen gheest- en broekland waarop Jan Gheritsz woont. Op 6 februari 1460 Florijs van Cralingen, zoon van heer Gillijs van Raephorst, bij dode van zijn vader.

In 14.. is heer Gillis van Cralingen beleend met 15 morgen land in het ambacht van Hodenpijl en twee paar zwanen rond de hofstad van Zuitwijck. Op 26 januari 1463 Floris van Cralingen, gehuwd met jonkvrouwe Elizabeth Jacobsdochter van Cats, neef van de leenheer Johan, heer van Wassenair en burggraaf van Leijden, na verzuim tijdens zijn minderjarigheid, bij dode van zijn vader heer Gillis van Cralinghen, ridder.

In 1410 en 1411 heeft Gillis van Cralingen moeilijkheden met graaf Willem van Holland, die op 23 juni 1411 worden bijgelegd. Hierbij bekent de graaf zekere gelden aan Gillis schuldig te zijn.

Op 14 juni 1413 klaagt hij bij de graaf dat zijn zoon Vranck beschuldigd wordt van doodslag op Alfert van Polanen en biedt aan de onschuld van zijn zoon te bewijzen. Hij verzoekt daartoe als scheidsrechter te benoemen Dirck van de Lecke, Arent van Duivenvoirde, zijn neef Jan van Hodenpijl en Jan van IJselstein. Het is niet duidelijk of het gelukt is om de onschuld te bewijzen. Wel is er in de kerk van Wassenaar een vicarie ‘Cralinx vicarije’ gesticht door Gillis van Cralingen met twee lezende missen per week en nog een misse per week ‘van den doodslag dien Gillis van Cralingen dede’.

Op 28 maart 1415 belooft Johan van Heemsteden, heer tot Benthuijsen, onder verband van leisting, Johan, burggraaf van Montfoird, schadeloos te zullen stellen voor allen hinder of nadeel dat er voor hem mocht voortspuiten, dat hij met Johan van Heemsteden onder verband van leisting beloofd heeft Gilles van Cralingen eene som van 1300 Engelsche nobels te betalen. Op 14 maart 1416 verpachten IJsenbeel van Brugdam, weduwe van heer Dirk van Swieten, en heer Gillis van Cralingen, ridder, land in Leiderdorp aan Jonge Willem Reijniersz, die erkent 10 pond schuldig te zijn aan pacht.

Op 15 augustus 1416 erkent hij, samen met andere ridders, Jacoba als landsvorsting, na de dood van graaf Willem van Holland. Hij is aanvankelijk trouw aan Jacoba. Zo neemt hij op 31 mei 1418 deel aan de beraadslagingen over de tocht naar Dordrecht en behoort hij tot de vrienden en raden van Jacoba en Jan van Brabant, die op 26 augustus 1418 borg blijven voor 2000 nobelen ’s jaars lijfrenten in Brabant en elders verkocht. Hij is op 16 februari 1419 te Wouderichem aanwezig bij het sluiten van een bestand tussen Jacoba en Jan van Beieren. Daarna kiest hij, met zijn broer Daniel, de zijde van Jan van Beieren en na diens dood van Philips van Bourgondië.

Op 26 september 1426 is hij als raad en vriend van Philips aanwezig bij diens verbond met de hertog van Gelre tegen Jacoba, Gouda, Schoonhoven, Oudewater en Utrecht.

In 1427 draagt hij Rijnegom over op zijn zwager Boudewijn van Swieten.

Op 10 juli 1437 maakt Gillis van Cralingen, ridder, heer van Voirscoten, aan het klooster Mariënpoel buiten Leiden een rente van 20 pond hollandsch, verzekerd op 5 morgen land aan den Ouden Rijn en de Waard bij Leiden, voor de rust van hem, zijn beide echtgenooten, zijn ouders en zijn kinderen, en verzoekt Boudijn van Zweten, die een gelijke rente aan het klooster heeft geschonken, met hem dezen brief te bezegelen.

Uit dit huwelijk:

1  Frank van Cralingen

2  Floris van Cralingen, overleden < 23 februari 1473. Gehuwd met Elisabeth Jacobs van Cats

Elisabeth Gillis van Cralingen

4  Margaretha van Cralingen. Gehuwd met Barthout van Assendelft


455984  Abrioen Jansz van Vianen, schout van Vianen (1430), zoon van Jan van Vianen, overleden 1430-1431

Gehuwd met

455985  Elisabeth van den Werestein, dochter van Jan Witte van Werestein en Lijsbeth NN, overleden > 12 juni 1439. Gehuwd < 2 juni 1433 met Lubbert van Groenewoud

Op 3 oktober 1412 wordt Abrioen, bastaard van Jan van Vianen, beleend met vijf morgen land in Achthoven. Op 21 februari 1420 Abrioen, bastaard van Vianen, eventueel te komen op heer Jan van Vianen, zijn vader. Op 27 februari 1448 Joost Abrioensz uten Goije.

Op 2 januari 1429 wordt Arentje van Werenstein, dochter van Jan Witte, beleend met zes morgen land in Jaarsveld, bij overdracht door Nikolaas Sloijer, eventueel te komen op Elisabeth haar zuster, gehuwd met Abrioen van Vianen, bastaard, met lijftocht van Hendrik van Rijsenburg en Wendelmoed, diens vrouw. Op 2 juni 1433 Lubbert van Groenewoud voor Elisabeth zijn vrouw, bij dode van Arentje van Werenstein haar zuster, eventueel over te dragen aan Wendelmoed, haar tante.

Op 30 maart 1430 voor Abrijoen van Vijanen, bastaert, scout van Vianen, Jan Sconouwen, Claes van der Wild Dirckx en Dirc de Grijemer Jacobsz scepenen, compareren Ghije van Asperen heer van Tulle en Janne die hun huis te Vianen bestemmen voor de langstlevende.

Op 26 juli 1431 zijn de erven Abrioen, bastaard van Vianen, belendend aan twee morgen land in Lang Achthoven.

Op 12 juni 1439 een viertal land in de Biesen in het land van Hagestein naar Gerard van Groenewoud, bij overdracht door Lubbert van Groenewoud voor Elisabeth, diens vrouw en zijn moeder, eventueel te komen op zijn jongere broers of zusters of op Joost Abrahamsz van Vianen, bastaard.

Uit dit huwelijk:

Joost Abrioensz Uten Goije

2  Polixena Abrioens, overleden > 25 december 1442. Gehuwd met Nikolaas Arnoutsz


456024  Jan Jacobsz, overleden > 1435

In 1435 sluiten Johan Jacobs soen met Jacob zijn zoon aan de ene kant en Bertraet weduwe van Ghijsbert Jordens soen, met Jorden van der Mathe als voogd, en Ghijsbert joncfrouw Bertraets dochter aan de andere kant, een huwelijksovereenkomst.

Kinderen:

Jacob Jansz


456026  Ghijsbert Jordaansz van der Maet, schepen van Amersfoort (1407-1430), zoon van Jorden Gijsbrechtsz van der Maet, overleden 1430-1434

Gehuwd met

456027  Bertraet Both, dochter van (?) Volcken Both en Anthonia Goedens, overleden > 2 mei 1437. Gehuwd met Gijsbert van Ruhorst

Op 16 juni 1406 ‘des woensdaghes nae sunte Odulfs dach’ oorkondt Evert van Wede, knape, dat hij Bertout Pouwels sone vanden Zande beleent met de tienden het goed Onstede, ten overstaan van de leenmannen Gherijt Zoes, Vrederic vanden Voerde, Johan Carman en Ghisebert vander Mathe Jordens soen.

Gijsbert van der Maat Jordaansz is in 1411 genoemd als getuige te Amersfoort. Hij is in 14.. beleend met de hofstede Luttike Weede met toebehoren. Op 17 maart 1451 is Jacob Jansz beleend (zijn schoonzoon) voor Gijsbert, zijn zoon.

In 1435 sluiten Johan Jacobs soen met Jacob zijn zoon aan de ene kant en Bertraet weduwe van Ghijsbert Jordens soen, met Jorden van der Mathe als voogd, en Ghijsbert joncfrouw Bertraets dochter aan de andere kant, een huwelijksovereenkomst. Op 2 mei 1437 ‘des donresdages nae meijdaghe’ oorkondt Roedolph, bisschop te Utrecht, dat Jacob Johans soen en Bertraet, weduwe van Gijsbert Jordens, beloven zich aan alle punten in de akte waardoor deze is gestoken te zullen houden, ten overstaan van Aernt van IJselsteijn en Gerit van Zuijlen van Blickenborch.

Op 28 september 1435 oorkonden schout en schepenen dat Bertraet de weduwe van Gijsbert Jordenszone en haar voogd Henric Bot, en Goirt de zoon van Volken Bot met Willem Cairman, Henric Both en Volken Bot als voogden hebben gegeven aan Bertout van den Hove ten behoeve van deken en kapittel, de eigendom van een hofstede in de wijk Langestraat gelegen naast de hofstede van Rijcout Evertszone en die van Margriete Hoefliet.

In 1437 worden burgerrechten van Amersfoort verleend aan Ghijsbert van Ruhorst, behilict aen Berteraet de Ghijsbert Jorden soens wijff was.

Uit dit huwelijk:

1  Jorden Gijsbertsz van der Maet, schepen (1429-1448), burgemeester (1439) en vijf (1444) van Amersfoort

Ghijsbert Gijsberts van der Maet


456920  Reijnier van Langelaar

Kinderen:

Gijsbert Reijniersz van Langelaar

2  Jacob Reijniersz van Langelaar, geboren ca. 1410, overleden < 11 november 1471


465922  Jan Herman Hendricksz, zoon van Herman Hendricksz, overleden 1419-1422

Gehuwd met

465923  Incken Andries Goede

Op 6 november 1419 is Jan Herman Hendriksz beleend met een hoeve in Woudenberg op de wetering, bij overdracht door Elias van Laar Roelofsz met lijftocht van Jutte, dochter van Goede Andriesz, zijn vrouw, op de mindere helft. Op 7 september 1422 Hendrik Hermansz voor Aleid Jansdr bij dode van Jan Hermansz, haar vader, waarna overdracht aan Jan van Scadewijk.

Uit dit huwelijk:

Aleit Jan Hermans


487424  Willem van Snellenberch, knape (1352, 1361), zoon van (?) Arent van Benschop, geboren ca. 1330, overleden > 26 oktober 1387

In 13.. is Willem van Snellenberg beleend met 8 morgen land in de Achtersloot in het gerecht van de heren ten Dom, als getuige vermeld 1338-1354. In 13.. Arnout van Snellenberg, als getuige vermeld 1347. In 14.. Pieter van Snellenberg.

Op 15 september 1344 zegelt Willam van Snellenberch met een in twee rijen geschaakt schuinkruis.

Op 7 februari 1352 belooft Jacob Loefsz van Ruwiel, knaap, 4 morgen land binnen twee mijl van de stad Utrecht, niet belast met onderhoud van de Lekdijk, voor Pasen a.s. op te zullen dragen of anders 100 pond te zullen betalen, bevestigd door Gijsbert van IJsselstein Herbarenz, ridder, en Nikolaas van Zuilen en Willem van Snellenberg, knapen.

Op 15 maart 1359 zijn Willem van Snellenberg en Sander, zijn zoon, beleend met een halve hoeve van 8 morgen in de Lage Biesen in het gerecht van de heren ten Dom naast de Benschopper steeg, bij overdracht door Jan Gerard Benschopsz die hield van Willem V. Op 17 april 1379 Pieter van Muiden bij overdracht door Sander van Snellenberg, bevestigd door Wouter, diens zoon.

Op 1 maart 1361 getuigt Willem van Snellenberch, knaap, dat heer Otte van IJsselstein als vergoeding voor krijgsdienst, de heer van Voorne bewezen te Vollenhove in diens tocht tegen de hertog van Gelre, een stuk land in Asperen gekregen heeft en dat daarna de heer van Valkenborch hem in Dordrecht er mede beleend heeft om het te houden, zoals hij het van de heer van Voorne hield.

Op 22 februari 1368 koopt Willem van Snellenberch drie ’s erfelicken vuijt den lande Tanckenvene.

Op 26 oktober 1387 pacht Willem 4 morgen land in Maarssenbroek.

Kinderen:

Peter van Snellenberch

2  Sander van Snellenberch, leenman van de hofstede Amstel, overleden > 17 april 1379


487428  Gijsbert de Gruter, kerkmeester te Woerden, geboren ca. 1370

Op 9 november 1395 verbinden Ghisebert de Gruter en Vrederic Marten zich Ghisebert Over de Vechte Henrixsoen te voldoen volgens de getransfigeerde akte.

Op 11 mei 1405 verkopen Ghizebrecht de Gruter, Claes Dircszoen en Jacob Kreijc, kerkmeester van de kerk te Woerden, en Willam van Rijnevelt en Reijnoud Zael, aangewezen door het kerspel van Woerden, aan het convent van Oudwijk van 1 morgen land in de Houtdijk in het gerecht van de heer van Abcoude, gelegen in een weer land van 7 morgen, waarvan de andere 6 de Sint Stevensabdij toebehoren, ten behoeve van timmerwerkzaamheden in de kerk van Woerden.

Kinderen:

1  (?) Gijsbert de Gruter

2  (?) Heijmen de Gruter


487430  Egbert van Groenenberch, leenman van de bisschop van Utrecht, gildebroeder van het snijdersgilde, raad van Utrecht (1405-1417), geboren ca. 1370, overleden 1445, begraven in de Buurkerk te Utrecht

Op 26 mei 1406 besluit de raad van Utrecht tot een tocht naar de Antwerpse markt. Die raet van der stat heeft geset vier homans, alse Timan van Dorssche, Timan Walmer, Jacob Haec ende Engbrecht van Groenenberch.

Op 31 maart 1414 is Egbert Jansz van Groenenberch beleend met een halve hoeve lants gelegen in Vreeswick bi der Nijer Vaert.

In 1415 ‘andere dag na St. Jacobsdag’ huert Egbert van Gronenberch 14 morgen int Goij op Oesterlaeck geheten den Steenberch. In 1432 St. Geertrudenavont ontvangt Egbert van Gronenberch voor 20 jaar 14 morgen int Goij op Oesterflake geheten den Scoenberch, toebehorende het 11.000 maechden alter inde Dom.

Op 9 december 1417 draagt Gherijt Ghisebertszoen Zoudenbalch op aan Egbert van Groenenberch de helft van een huis genaamd Coenraet-bisscop bij de Plaats. Op 28 juni 1418 belooft Tijman Janssoen aan Egbert van Groenenberch, met de ingelaschte brieven, geen aanspraak te zullen maken op de helft van het huis genaamd Coenraet-bisscop, door Gherijt Ghisebertszoen Zoudenbalch aan Egbert verkocht.

In 1421 ‘andere dag na H. Dertijendach’ ontvangt Egbert van Gronenberch, borger tUtrecht, 5 morgen int Goij.

In 1422 zaterdach na Korsdach voor Eerst van Roeden, scout van Oudenrijn, compareert Jfr Elsabe die Jacobs wijf was van Zulen ende van Nijevelt, die transporteert 3 morgen in 12 morgen gemengde voren met Willem van Zulen en Jfr Ghiisbert van Gherensteijn Jacobsdr van Zulen van Nijevelt, op Egbert van Gruenenberch.

In 1423 ‘des vrijdages nae Margarete’ Frederic van Drakenborch ende Egbert van Gronenberch die saken sijn op gesat 14 dage. Op 22 april 1423 draagt Ghisebert van der Horst op aan Egbert van Groenenberch de helft van een huis.

In 1434-1436 morgengeld Goij en Houten: Egbert van Gruenenberch 17 morgen.

Kinderen:

Elisabeth van Groenenberch