Marssche, Bitter van der (1526-1587/88)

Bitter van der Marssche, jonker, cameraar te Zwolle (1571-1587), scheidman, schepen en burgemeester van Zwolle (1555-1587), zoon van Johan van der Marssche en Aleid van Schroeiensteijn, geboren 1526, overleden 1587-1588

Gehuwd in 1558 met

Judith van Ensse, dochter van Lubbert Everts van Ensse en Geertruijd Ruijssche, overleden < 1579

Gehuwd < 1579 te Zwolle met

Josina Zoudenbalch, jonkvrouw, dochter van Johan van Zoudenbalch en Johanna van den Boetzelaer, geboren en gedoopt 15 april 1543 (get: Haesgen van Baern van Schonauwen, Lijsbet van Baern van Schonauwen), overleden 3 augustus 1623, begraven in de Domkerk te Utrecht

Gehuwd in 1589 te Zwolle met

Johan Kockman, burgemeester van Zwolle, zoon van Hendrik Kockman en Geertruid Weijse, geboren < 1569, overleden 1621-1623. Gehuwd met Judith Loese

 

Bronnen: 1) archieven.nl, 2) collectieoverijssel.nl, 3) hetutrechtsarchief.nl, 6) Recepta ex pulsatione campanarum in funeribus defunctorum. Archief domkapittel no 651 (fabrieksrekeningen) en 702, Simon den Daas. Utrecht, 2012, 4) Overluidingen te Utrecht 1614-1651. In: De Navorscher deel 36 (1886) tot en met deel 51 (1901), 5) wikipedia.org (mbt Zwols oproer), 6) Stemme in staat. De bestuurlijke elite in de stadsrepubliek Zwolle 1579-1795. J.C. Streng. Uitgeverij Verloren, 1997, 7) www.users.on.net/~fsalzbor/, 8) Overijsselse bezittingen van de familie van der Marssche (1477 – 1604). Franz Salzborn, mei 2007

In 1542 is Bijtter van der Marssche, oudste zoon van wijlen Jan ther Marsche, na zijn vaders dood beleend met acht morgen lants gelegen in Mastebroeck In Jutgens Rijet Wesende Leengoet, gelegen naast het land van Borchert van Westerholte, strekkende van de Hasselsedijck to an het land van Seyno Mulardt. Leenroerig aan Fije van Wullen, weduwe van Seino Mulert, met haar zoon Egbert Mulardt als momber, welke acht morgen zij, leenvrouwe, in leen heeft van de proost van Sinte Lebuinuskercke te Deventer.

1543 Anno xv(c)xliii den xv. aprilis en was de derde sonnendach na paeschen smorghens zeer weijnich voor twe Ueren wert ons een dochter geboren dij geheten Joosgen oft Joost / haer peteren waren heer Willem van schellenboerch vijcarijus en die doep ende besithende uude mije vicarij in die buerkerck en mijne neuen ioechste dochter haesgen iost van baeren heer van schonauuen en haar aufste suster lijsbet.

In 1553 cedeert Johanna van den Bossche, weduwe van Johan Bitter, met Hilbrandt ter Kuijlen als haar momber, aan Bitter van der Marssche de Slockenberger tienden in de buurtschap Harckssen, in het kerspel en het gericht Wije.

In 1555 is een akte van verpachting opgesteld door de provisoren van het Heilige Geestgasthuis te Zwolle aan Bitter van der Marssche van een hof te Blalo, buiten de Voorsterpoort. De verpachting wordt verlengd in 1571 en voorzien van een bijlage in 1580.
In 1555 geeft Floris van Jutfaes, op verzoek van Bitter van der Marssche, een verklaring over de betaling van een som gelds in 1546 door Dirkje van Zijll, weduwe van Herman Bitter.

In 1558 wordt de akte van huwelijkse voorwaarden opgesteld tussen Bitter van der Marssche en Judith van Ensse. In 1558 zijn Judith van Ensse en Better van de Merssch wegens een clandestien huwelijk geëxcommuniceerd. Later verklaart de officiaal van de proost en aartsdiaken van Sint Lebuinus te Deventer aan de prastoor en priesters te Zwolle, dat hij aan Bitter van der Marssche en Judith van Ensse absolutie heeft verleend vanwege hun geheim huwelijk.

In 1560 verkoopt Thomas Knoppert een maat te Blalo aan Bitter van der Marssche.

Op 28 maart 1561 verklaren Henrick van Ensse, Lenart van Ensse en Bitter van der Marssche verkocht te hebben aan Jacob Claesen, de helft van 2 maten land, waarvan de koper de wederhelft reeds bezit, gelegen aan de St. Nicolaasdijk aan het einde van Broneppe.
In 1561 procederen de provisoren van het Heilige Geestgasthuis te Zwolle tegen Bitter van der Marssche over de eigendom van een stuk land te Herfte.
In 1561 vindt de scheiding en deling plaats van de nalatenschappen van Lubbert van Ensse, zijn vrouw Geertruid Ruijsch, en van hun zoon Johan van Ensse, tussen Hendrik en Leonhard van Ensse, broers, en Judith van der Marssche en Cunera van Zuijlen van Nyevelt.

In 1566 procedeert Bitter van der Marssche tegen Rijckman Wolffsen over het terugbrengen in de oude staat van een stuk aangegraven land op Steenwijkerwold.

In 1567 transporteren mr Johan Leiendekker en zijn vrouw Trude aan Bitter van der Marssche en zijn vrouw Jutte van Ensse van een huis en were in de Roggenstraat.

In 1573 vestigt de stad Zwolle een jaarlijkse rente ten behoeve van Bitter van der Marssche, gaande uit de stadsgoederen, om er de soldaten onder Gillis van Barlaymont, vrijheer tot Hierges, mee te betalen.

In 1576 transporteren Jacoba van Hackfort, weduwe van Gosen van Raesfelt, en Bitter van der Marssche aan de erfgenamen van de marke Herxen hun beider gedeelte van de Toege, gelegen op de Herxerwaard.

In 1578 transporteren de provisoren van het Heilige Geestgatshuis te Zwolle een hof te Blalo, buiten de Voorsterpoort, aan Bitter van der Marssche.

In 1579 zijn als burgers van Utrecht ingeschreven Bitter ter Mast 1200 p tot lijve van Jfr Jozina van Zoudenbalch zijn huijsvrouw, Johan hun zoon 3 jaar, Elisabeth 2 jaar en Janna 4 jaar.
In 1579 vestigen Bitter van der Marssche en zijn vrouw Josina van Soudenbalch een lijfrente ten behoeve van hun dochter Elisabeth, gaande uit de stadsgoederen van Utrecht.

Op 15 en 16 juni 1580 vindt het Zwols oproer plaats, een strijd tussen de katholieke en protestante inwoners van Zwolle. De protestante zijde won de strijd en de katholieke leiders moesten de stad ontvluchten. De huizen van de belangrijkste katholieke leiders Thomas Knoppert, Johan Loese, Bitter ter Marsch, Derck Hartgers, Hendrik ten Holthe en Michiel Munter, werden geplunderd. Bitter was toen al reeds burger van Utrecht.

In 1586 transporteren Wijcher Hendriks Smit en zijn vrouw Fennigje Philips aan Bitter van der Marssche en zijn vrouw Josina van Soudenbalch een halve morgen land bij “die Bijle” in de buurschap Wijhe.

Tussen 1600 en 1603 procederen de erfgenamen van Bitter van der Marssche tegen Gerrit ter Helle wegens een vordering in geld.

In 1604 vindt de scheiding en deling van de nalatenschappen van Bitter van der Marssche en zijn broer Jacob plaats tussen Bitter’s kinderen Johan, Evert, Johanna vrouw van Hendrik van Suchtelen, Elisabeth en Judith:

  1. Aan Johan vanden Marssche is ten deel gevallen: “het huijs staende in de Nijestraete tusschen den Droste van Zallandt ter eenre en den golden Aeckerbloem ten andere sijede, item eenen Hoff gelegen achter het voirschreven huijs streckende voer vanden straeten tot achter aan die Aa, item noch een huijs staende tegen het voirschreven huijs over daer Baete Jacobs tegenwoerdich in te woenende, welcke twee voirschreven huijsen beswaert sijn met seven golden gulden jaerlickx en seven stuivers, ende noch een en twintichste halve golden gulden jaerlicx”. Daarnaast zal Johan “aen sijn suster Judith vanden Marssche allen jaeren op Pauli conversionis uut die voirschreven behuijsingen betaelen”. “Item een erve en goet geheten Wengervelde, tegenwordich bij Jan Gerrijts als Meijer gebruijckt wort met allen sijnen olden en nijen toebehoren, beswaert met drije goltgulden en seventijende halve stuiver haere rente met noch een affgegraeven stucke lants genaempt den Oldenhouw beplantet met Eijckeholt streckende achter aen Wengervelde beswaert met twintich roeden dijcks. Item een erve en goet geheten Hermelinck en Boemhuijs gelegen inde kerspel van Heemse en Buirscap Diffele. Item noch acht morgen lants gelegen in Mastebroeck in Jutgens Rijet wesende leengoet, item die gerechte helfte van een erve geheten Reijner Claessgoet soe dat men sijnen olden en nijen toebehoir inden kerspel van Olst en Wijhe gelegen is met negen roeden dijcks op Scherpenzeel, die welcke die gebroeders en susters voirschreven inden sie waebaer mochten worden die anderen sullen helpen opmaecken en ijder voer sijn vijfte perte. Item twee morgen lants gelegen in Blaelock twelcke tegenwoerdich bij Pieter opten Noerberch gebruijckt wort. Item noch een hoff mede in Blaelock gelegen dwelcke oick tegenwoerdich bijde voirschreven Pieter gebruijckt wort, ende noch de helft van eenen hoff mede in Blaerlock gelegen die oick bij Pieter voirschreven gebruijckt wort”,
  2. “Ten tweeden is Everhardt vanden Marssche toegescheijden een erve en goet geheten die Haer met sijnen olden en nijen toebehoir soe dat gelegen is inden kerspel van Wijhe ende buirschap Hengefeldt. Item een halff morgen lants geheten Kapenkamp. Noch een halff morgen lants gelegen voer den Noertberch soe Hendrick opten Noertberch gebruijckt. Item noch twee akkers lants gelegen achter die Haer”,
  3. “Ten derde is Hendrick van Suchtelen” … (gedeelte is verdwenen),
  4. “Ten vierde is Joffrou Elisabeth vander Marsche toegescheijden eene erve en goederen teene geheten Mulerts goet soo dat mitstijt bij Johan Hermsen gebruijckt wort en tander Alphert Dircksens goet genoempt soo nu tertijts bij Gart Berentsen gebruickt wort beijde inder buirschap Hessum int kerspel van Dalffsun gelegen. Item noch een kotterstede inde voirschreven buirtschap soo Roeloff Henricksen int gebruick heeft. Item een halff erve en goet geheten Voscamp gelegen int kerspel van Wijhe en buirschap Wengelo met dertig roeden en twee voeten dijcks beswaert met drije goldguldens ses stuivers hare rente. Item twee mergen landes gelegen in Blaelock beswaert met elff golden gulden jaerlicx. Item noch een mergen lants in Blaelock geheten t’Kasteels camphen wesende beswaert tot erffpacht mit twee golden gulden jaerlicx. Item noch die gerechte helfte vant huijs waer sije tegenwoirdich in woenende is streckende aen de behuijsinge van den voirschreven Johan vanden Marsshce en achter opte Bitterstraete uutgaende. Noch die helft vant huijs inde Roggestraete uutgaende”,
  5. “Ten vijften ende laetsten is Joffrou Judith vander Marssche in erffscheijdinge tot haeren deele gevallen eene erve en goet geheten Witte Lubberts goet gelegen inden kerspel van Wijhe ende buirschap Harcksen met drije kottersteden gelegen in die voirschreven buirschap. Item een erve en goet geheten Herbertinck gelegen in die buirschap Wijtman inde kerspel Zwolle. Item een tende toe Harxen geheten de Slottenberger Tenden. Item die helfte vant huijs daer zij tegenwoirdich woenende in is. Daervan die andere helfte oire voirschreven suster Elijsabeth toegescheijden is, te manieren en limiten als boeven verhaelet welcke behuijsinge bij versterft van Jufferen Elijsabete en Judith vanden Marssche de wetlicke erffgenaeme Johan vander Marssche offe sijnen erffgenaemen mit die somme van vierhondert golden gulden aende voirschreven huijsinge nemen sall moegen. Item die helfte vant huijs inde Roggenstraete uutgaende daer Pieter Schultinck Liechtiaet tegenwoerdich in is woenende”.

In een latere akte uit 1604 vindt de scheiding en deling plaats van enige onverdeeld gebleven goederen.

In 1618 wordt het testament opgesteld van Josina van Soudenbalch, vrouw van Johan Kockman.

Op 17 november 1621 wordt door Johan Kockman namens zijn echtgenote Josina Zoudenbalch aan Hendrik Jacobsz in erfpacht uitgegeven de helft van een stuk uitgegraven veld in het Rhenense veen bij Prattenburg onder Veenendaal.

In 1623 vindt de scheiding en deling plaats van de nalatenschap van Josina van Soudenbalch, weduwe van Bitter van der Marssche, tussen haar kinderen en kleinkinderen.

 

Uit het 2e huwelijk:

Johanna van der Marssche, geboren 1574-1575, overleden 12 juni 1608 te Utrecht. Gehuwd op 24 april 1593 te Zwolle met Hendrick van Suchtelen, zoon van Gerrijdt van Suchtelen, geboren te Zutphen

Johan van der Marssche, jonker, markerichter van de Herxenweerd, geboren 1575-1576, overleden 15 juli 1656 te Zwolle. Gehuwd 1630-1634 met Johanna van den Klooster, overleden < augustus 1634

Elisabeth van der Marssche, geboren 1576-1577, overleden te Zwolle, begraven 25 februari 1639 en aangetekend 4 maart 1639 te Utrecht. Gehuwd met Johan Kockman, zoon van Johan Kockman en Judith Loese

Evert van der Marssche

Judith van der Marssche