Bitter van der Marssche, dienstman van het Sticht (1477), zoon van Herman Bitter van der Marssche en Nelle Comans, geboren ca. 1455, overleden < 3 maart 1532
Gehuwd met
Elisabeth ten Bussche, overleden > 1510
Bronnen: 1) archieven.nl, 2) collectieoverijssel.nl, 3) Overijsselse bezittingen van de familie van der Marssche (1477 – 1604). Franz Salzborn, mei 2007
In 1477 oorkondt David van Bourgoengen, bisschop van Utrecht, dat hij Bitter Hermenssoen aanneemt als een dienstman van het Sticht en hem alle daaraan verbonden rechten toekent, in tegenwoordigheid van Roeleff van Bevervoirde, raad en hofmeester, en Goert van Reede, ambtsman van Twenthe.
In 1488 transporteert Steventje van Wengel, dochter van Reijnner van Wengel, met haar broer Steven van Wengel als haar momber, aan Bitter van der Marssche en zijn vrouw Lijse, het erve en goed genaamd Reijnner Claessoensgoet, gelegen op de Landtwere in het kerspel Wijhe, in de buurschap Wengele. In 1489 een akte waarbij door scheidsleiden een uitspraak wordt gedaan in het geschil tussen Bitter van der Marssche en Lubbert Bijngerman en zijn moeder Aleid over het bezit van het Reiner Klaassensgoed in de buurschap Wengelo.
Op 28 maart 1493 ‘Opten donredach nae Judica’ verklaart Henrick ter Bruggen, Rigter te Olst, dat Bitter ten Marsch en Lijse zijne vrouw aan de Provisoren van het Heilige Geest of Groote Gasthuis verkocht hebben 12½ gouden overl. R. gl. per jaar uit een kamp lands geheeten die Hoege Camp. Groot omtrent 12 morgen land, in het kerspel Olst, buurschap Scherpensell, met het eene einde schietende aan de landweer naar Wije, met het andere aan land der erfg. Herman Luessen en aan beide zijde tusschen land van Bitter zelf.
In 1493 vestigt Otto van Doetinchem ten behoeve van Bitter van der Marssche een jaarlijkse rente over tien morgen land, Het Loe genaamd, in de buurschap Wijhe.
In 1493 transporteert Clawes Tijasen aan Bitter ten Mersche en zijn vrouw Lijse een doorgaand were in de Waterstrate (in Zwolle), tussen die van Evert Vriese, Clawes voornoemd, de erfgenamen van Alijt Daegens en de erfgenamen van Herman van Bolten strekkende van de Nijestraten tot aan de straat erachter. In 1504 vestigen Bitter ten Mersche en zijn vrouw Lijse een jaarrente van 10 goudgulden ten behoeve van Herman Johanssoen, op het huis in de Nijestraete.
In 1494 vestigen Bitter van der Mersch en zijn vrouw Lijze een rente van 13 goudgulden ten behoeve van Johan Cromer en zijn vrouw Katherijne, gaande uit hun erve en goed Die Haer in het kerspel ende buurschap Wije, gelegen aan de Weteringe en belend door Andrijs Bonnijnge, Arent van Bevervoirde en Bertelt ter Beke. In 1499 verkopen Bitter ten Mersche en Lijse, zijn vrouw, aan het Regulierenklooster te Diepenveen bij Deventer, een jaarrente van 10 Rijnse goudgulden, gaande uit het vrije en eigen erve en goed, die Haer genaemd, dat reeds bezwaard is met een jaarrente van 13 gouden Rijnsche gulden en dat inde buurschap van Tongeren in het kerspel van Wije gelegen is. In 1502 vestigen Bitter ten Marsche en zijn vrouw Lijze een rente van 20 goudgulden ten behoeve van Willem Zwarten, burger te Deventer, gaande uit hun erve en goed Die Haer en uit 10 morgen land bij het genoemde erve gelegen, alles in het kerspel Wijhe gelegen.
In 1495 vestigen Bijtter ten Mersche en zijn vrouw Lijse een rente van 12 goudgulden ten behoeve van Johan Faenken, gaande uit hun erve en goed Dije Lantweer, gelegen in het kerspel Olst, in de buurschap Scherpenseel.
In 1497 vestigt Herbert Splitloff ten behoeve van Bitter van der Marssche een jaarlijkse rente, gaande uit zijn goederen in de marke Assendorp.
In 1498 vestigt Bitter ten Marsche een rente van 15 goudgulden ten behoeve van Henric Voirne, gaande uit een rente die hij heeft van 46 mud rogge uit het erve en goed Wengevelde, gelegen in het kerspel in de buurtschap Wengele. In 1509 een akte van ovedracht door Bitter van der Marssche aan de broederschap van Sint Anthonius van een jaarlijkse rente, gaande uit enkele landerijen in de buurschap Wengele, kerspel Wijhe, met retroacta 1484 en 1490.
In 1500 een akte van verpachting door Roelof Blanckvoort aan Bitter van der Marssche van enig land te Herxen. In 1501 een proces verbaal waarbij diverse buren van Herxen op verzoek van Bitter van der Marssche getuigen dat Luijken Kuten altijd het gebruik gehad heeft van twee akkers land te Herxen.
In 1503 oorkonden priores en gemene convent des regularissen cloester ten Dijepeveen dat zij Bitter ten Marsche en zijn vrouw Lijse vergunnen een jaarlijkse rente van 10 goudguldens, gaande uit het erve en goed Die Haijr in de buurtschap Tongeren, af te lossen met 130 goudgulden.
Op 16 maart 1503 is Bitter then Meersch beleend met ‘dat goet to Scerpenzele, gheleghen in het kerspel Olst’ na dood van zijn vader Herman Bitter. Het goed gaat over op Goert Claeszoon na opdracht door Bitter ten Meersch. Op 3 maart 1532 Johan Bitter na de dood van Goert Claessoon, die het goed alleen ten behoeve van Johans overleden vader Bitter then Mersch ‘in leenscher weer’ en niet in bezit gehouden heeft.
In 1505 stelt Bitter van der Marssche een akte van schuldbekentenis op aan Mette Stolte van een som gelds, onder zekerheidsstelling van een vordering van Bitter op de stad Zwolle, met een retroactum 1498 en met een aantekening betreffende de aflossing in 1548.
In 1508 stellen Bitter van der Marssche en zijn vrouw Elisabeth een akte van cessie op aan Willem Rademaker van een jaarlijkse rente, met een retroactum 1507 en met een aantekening betreffende de aflossing in 1584. Een zelfde akte stelt Bitter op in 1520.
In 1506 transporteert Hendrik Loessen aan Bitter van der Marssche en zijn vrouw Elisabeth een huis en kamp buiten de Sassenpoort in Assendorp.
In 1510 stelt Bitter van der Marssche een akte van schuldbekentenis op aan Johan Stolte en zijn vrouw van een som gelds, met een aantekening betreffende de aflossing in 1569.
Uit dit huwelijk:
1 Johan Bitter ter Mersche, overleden < 1553. Gehuwd met Johanna van der Bussche, overleden > 1555