Peter Teeuwens Pels, zoon van Matheus Gijsbrecht Pels en Geritgen Andries Anthonis van Mughovel, geboren ca. 1559, gedoopt in de St. Janskerk te Den Bosch (get: Mathijs van Beeck, Aelbrecht Aert Pels op Den Dungen en Elisabeth Dirck de vrouw van Herman Janssen), overleden < 30 maart 1617
Gehuwd met
Dinghen Jacob Jacobs, dochter van Jacob Jacob Aerts
Bronnen: 1) bhic.nl, 2) erfgoedshertogenbosch.nl, 3) bossche-encyclopedie.nl, 4) vpnd.nl, 5) St. Michielsgestel, transcriptie protocol Aldehande Actens 1589-1597. Jan Toirkens, 6) St. Michielsgestel, transcriptie protocol akten van overdracht, etc. 1617-1618. Jan Toirkens
Op 16 mei 1590 verklaren Henrick Vranck Brocken en Jan Adriaen Elias, Jan zoon Tonis Joosten, Rut Jan Robben, Peter Willems van de Venne en Rijchaert Janssen van de
Oetelaer, schepenen, dat voor ons is verschenen Geritgen weduwe van Matheus Pels met haar voogd en machtigt hierbij haar wettige zoon Peter Matheus Pels om al haar kwesties te behartigen en processen te voeren die er nu al zijn of nog zullen komen. Ze belooft alles na te komen wat door haar gemachtigde zal worden gedaan en zal hem daarvoor vrijwaren.
Op 23 februari 1591 verklaren Jan Thonis Joosten van Gemert, Andries Cuijpers, Peter Willems van de Venne en Dirck zoon wijlen Dirck Horcx, schepenen, dat voor ons zijn verschenen Peter en Gerard zoons van wijlen Matheus Gijsbrecht Pels door wijlen deze Matheus verwekt bij diens vrouw Geritgen dochter van wijlen Andries Anthonis van Mughovel, die ons hebben te kennen gegeven dat Matheus ‘onnozelijk’ ter dood is gebracht (= vermoord) en heeft 9 levende kinderen achtergelaten waaronder Michiel, Catharina,
Henricxken en Maijken samen nog minderjarigen en en hun vader heeft diverse bezittingen alhier nagelaten met ook jaarlijkse rentes, samen bedragend 63 karolusguldens, die nog 4 jaar onbetaald zijn gebleven, maar er zijn nog wel andere schulden die de weduwe sinds de dood van haar man heeft gemaakt en betaald zoals in een goede specificatie is aangetoond. Om die lasten af te betalen is het beter om wat bezit van hun vader te verkopen, n.l. een zeker esthuis en een stuk land deels akker- en deels hopland, heide en houtwas met de stenen die daarop liggen, samen groot ca. 2 mudzaad, gelegen alhier te Gestel aan de Beeckant, b.p. de erfgenamen van wijlen Mathijs van Beeck, de gemeijnte. Nog hun rechten in een hooiveld te Gestel in de Ruijmelsche beemden, gelegen in zes percelen. Het eerste perceel groot een dagmaat dat wordt gewisseld met Goijaert Willems. Nog een halve dagmaat daar nabij, nog de Lange Streep, nog het Theunken Haverveldeken met de ‘gezwaijen’ en de hooilanden aan de Balck. Het bezit kan echter niet verkocht worden tenzij de minderjarige kinderen worden voorzien van voogden die de bevoegdheid krijgen om het bezit te verkopen samen met de andere meerderjarige kinderen. Als er niet wordt
verkocht zullen het bezit waarschijnlijk uitgewonnen worden door de credieuren en dat zou tot groot nadeel van die kinderen zijn. Daarom besluietn wij als schepenen nadat wij de schulden hebben bezien die wijlen Matheus heeft nagelaten, volgens oud gewoonterecht en volgens het keizerlijk octrooi daarin van keizer Karel V, met instemming van meester
Henrick van der Cluijsen onze schout, als voogden over deze minderjarige kinderen de personen van Henrick en Jan als zoons van wijlen Jan Claessen benoemd, inwoners van Gestel, die daarvoor zijn opgeroepen verder Antonis zoon wijlen Andries Antonissen die in Geffen woont en Huijberden zoon van wijlen Claes Delen die op Den Dungen woont in de
vrijdom van Den Bosch, die daarvoor zijn gearresteerd. Wij geven hen volmacht om het vermelde bezit te verkopen na 3 zondage afkondigingen nadat Geritgen weduwe van Mathues Pels afstand van haar recht van vruchtgebruik heeft gedaan in de vermelde percelen land. De voogden moeten verder alles daarin doen wat nodg is en het geld ervan gebruiken om de schulden mee af te betalen en de rest te ontvangen vanwege die kinderen. De voogden dienen er later wel rekenschap over af te leggen hetgeen ze hierbij onder ede beloven te doen.
Op 28 maart 1591 verklaren Jan Adriaen Elias en Dirck Dirck Horcx, schepenen, dat voor ons is verschenen Geritgen dochter wijlen Andries Thonis van Mughovel, weduwe van Matheus Gijsbert Pels en haar voogd, draacht haar volledige vruchtgebruik over inzake een stuk land, deels akker- en deels hopland, samen ca. 2 mudzaad land alhier te Gestel gelegen aan de Beeckant, b.p. de erfgenamen van Matijs van Beeck, de gemeijnte. Nog haar recht in de hooivelden gelegen alhier in de Ruijmelsche beemden, in 6 percelen vooraan in die beemden, te weten een perceel zijnde een dagmaat te wisselen met Goijaert Willems, nog een halve dagmaat daarbij gelegen, verder 3 lange strepen, het haverveldeken van Theuwen met het gezwaai, nog hooiland aan de Balck daar. Ze draagt haar rechten over aan Peter, Gerard, Adriaen en Niclaes ten behoeve van henzelf en ten behoeve van Antonis, Michiel, Catarina, Henricxken en Marijken zijnde alle kinderen van haar en van genoemde Matheus. Geriken belooft de overdracht van haar rechten gestand te doen.
Op dito verklaren Jan Adriaen Elias en Dirck Dirck Horcks, schepenen, dat voor ons zijn verschenen Peter, Gerard, Adriaen en Nicolaes, broers en zoons wijlen Matheus zoon wijlen Gijsbrecht Pels door deze Mathijs verwekt bij diens vrouw Geritgen dochter wijlen Andries Antonis van Mughovel, voor henzelf handelend en voor Antonis, Michiel, Henrick en Jan, broers en zoons van wijlen Jan Claessen, verder Antonis zoon wijlen Andries Antonis van Mughovel en Huijbrecht zoon wijlen Claes Delis, broers en aangestelde voogden over Michiel, Catarina, Henricksen en Marijken minderjarige kinderen van wijlen genoemde Mathijs Pels en Geritgen, daarvoor gemachtigd met een voogdijbrief, verkopen aan Gijsbert zoon wijlen Matheus Pels, door deze Mathijs verwekt bij diens eerste vrouw Henrieksken dochter van Peter Verhoort, een esthuis met een stuk land, deels akker- en deels hopland en houtwas, met de stenen die erop liggen, samen groot ca. 2 mudzaad, alhier te Gestel aan de Beeckant, b.p. de erfgenamen van wijlen Mathijs van Beeck, verder rondom in de gemeijnte. De verkopers beloven de verkoop gestand te doen en alle lasten daarin af te handelen, behalve daaruit jaarlijks aan de heer van Herlaer op St. Michielsdag de grondchijns van ca. 38 stuivers, nog jaarlijks op Maria Lichtmisdag een aflosbare rente van 9 gulden en 7 en een halve stuivers aan Dirck Leonis van Wijck aflosbaar met 150 guldens, nog jaarlijks op Maria Lichtmisdag aan Lauwrens Bartholomeus een aflosbare rente van 8 gulden, nog jaarlijks op Maria Lichtmisdag aan Cornelis Koenen een aflosbare rente van 4 en een halve gulden, nog jaarlijks een aflosbare rente van 3 guldens aan Lenaert Henrick Metten, nog jaarlijks aan het groot gasthuis in Den Bosch 22 stuivers, nog jaarlijks aan Henrick de Raijmaker een aflosbare rente van 3 gulden en … stuivers, nog jaarlijks 3 gulden aflosbaar met 50 gulden aan diegenen die er recht op hebben. Gijsbrecht belooft al deze rentes jaarlijks zo te betalen of af te lossen, dat de verkopers en hun bezit daarvoor verder zijn gevrijwaard.
Op dito verklaren Jan Adriaen Elias en Dirck Dirck Horcx, schepenen, dat voor ons ons zijn verschenen Gijsbrecht zoon wijlen Matheus Pels en met hem Willem zoon wijlen Mathijs van Beeck en hebben samen en hoofdelijk beloofd aan Peter, Gerard, Adriaen en Niclaes als broers en zoons wijlen Mathijs Pels voor henzelf handelend en voor Antonis, Michiel, Catarina, Henricksken en Marijken, hun broers en zusters, die per a.s. Kerstmis een berdrag van 75 karoplusguldens te betalen, elke gulden van 20 stuivers. Daarna heeft Gijsbrecht genoemde Willem weer beloofd die voor diens belofte hierin te zullen vrijwaren.
Op 3 maart 1592 verklaren Gijsbrecht Willems en Leonaert Adriaen Dircks, schepenen, dat voor ons is verschenen Willem zoon wijlen Jan van Berckel oud ca. 60 jaar alhier wonend en daarvoor opgeroepen door Tielman Henricks als subsitituutvorster alhier, verder Gielis zoon wijlen Gerit Wouters oud ca. 68 jaar, wonend in de vrijdom van de stad Den Bosch op de Dungen, die daarvoor is gearresteerd door genoemde Tielman en hebben onder ede op verzoek van Peter zoon wijlen Matheus Pels, nadat ze daarvoor zijn ondervraagd het volgende verklaard. Ze weten dat ca. 26 of 27 jaar geleden ten huize van Willem Zegers staan de te Gestel waar toen het opbod plaatsvond van het zesterzaad van een zeker veld, deels land, deels weiland en deels heide zijnde gelegen alhier op het Moerschot dat eigendom was van Jacop zoon wijlen Jacob Aerts en dat op een zekere dag de voogden van genoemde Jacop in de koopcedullen van dat perceel als voorwaarde hadden opgenomen dat de koper van dat veld een koopsom van 50 karolusguldens zou betalen mede vanwege een erfweg en men toen wilde pretenderen dat het veld overweg zou hebben over het erf van de erfgenamen van Wouter van Beeck en omdat men toen had geconstateerd dat die erfweg daar niet over ging, dat de koper van dat perceel toen die 50 karolusguldens aan genoemde voogden of Jacop pas zou betalen als er aan de verkoopcedullen zou zijn voldaan. Daarna had Jan Dancken (?) destijds op het perceel geboden na het uitgaan van de brandende kaars en die had de koop verkregen.
Op 27 juli 1592 verklaren Peter Willems van de Venne, Gijsbrecht Willems en Leonaert Adriaens, schepenen, dat Geritgen dochter van wijlen Andries Anthonis Mughuevel als weduwe van Matheus Gijsbrecht Pels eerder voor schepenen van de stad Den Bosch aan Tonis zoon van wijlen genoemde Andries en aan Huijbert Claes Delis, het volledige recht van vruchtgebruik had overgedragen dat ze heeft geerfd, waar dan ook gelegen en zonder enige uitzondering welk bezit door genoemde Matheus was nagelaten zoals blijkt uit die schepenbrief van Den Bosch en zoals Huijbrecht verklaarde. Voor ons is nu verschenen deze Huijbrecht voor hemzelf handelend en voor genoemde Anthonis en draagt dat vruchtgebruik waarop hij recht heeft voor een negende deel in een boomgaard, akkerland groot ca. 6 lopenzaad alhier gelegen aan de Beeckant, b.p. Gijsbrecht Matheus Pels, de gemeenschappelijke straat, genoemde weduwe, Henrick zoon wijlen Willem Henricks, over aan Peter zoon wijlen Matheus Pels en aan genoemde Geritgen als weduwe. Huijbrecht in zijn hoedanigheid belooft de overdracht gestand te doen. Daarna heeft Peter dat negende deel van deze boomgaard en akkerland van 6 lopenzaad weer verkocht aan Gijsbert zoon wijlen Matheus Pels. De verkoper belooft op onderpand van zijn persoon en bezit volgens een bepaald kontrakt d.d. 16 februari 1591, dat hij Gijsbert voor dat negende deel goede
waarborg zal verschaffen en alle lasten daarin af zal handelen.
Op 12 december 1592 verklaren Peter Tonis Joosten van Gemert en Gijsbrecht Willems, schepenen, dat voor ons is verschenen Jan zoon wijlen Jan Michiels wonend te Schijnsel en draagt aan Peter zoon wijlen Matheus Pels een vordering over van 23 gulden als restant van een bedrag van 56 guldens volgens een obligatie die is beloofd door Jan Everts (?) burger van de stad Den Bosch, vanwege de aankoop van een paard zoals beloofd voor poorters daar d.d. 18 juni 1591. Die obligatie werd daarna beloofd door Catarina weduwe van genoemde Evert betaald te zullen worden zoals uit haar handtekening bleek onder die obligatie. De verkoper belooft de overdracht gestand te doen en alle lasten daarin af te handelen.
Op 2 maart 1593 verklaren Jan Adriaens van Roij en Jan Jan Hermans, schepenen, dat voor ons zijn verschenen Peter, Gerard, Michiel en Anthonis, broers en zoons wijlen Matheus Gijsbrechts Pels door deze Matheus verwekt bij diens vrouw wijlen Geritgen dochter wijlen Andries Anthonis van Mughovel, verder Henrick en Jan, broers en zoons van wijlen Jan Claes, nog Anthonis zoon wijlen genoemde Andries Anthoniseen, verder Huijbrecht zoon wijlen Claes Delis als voogd over Michiel, Catarina, Henricxken en Merijken, minderjarige kinderen van wijlen Matheus en genoemde Geritgen, hebben een boedeldeling gemaakt van het bezit dat ze bna dood van hun beider ouders hebben geerfd. De loten zijn gelegd door Willem Joris onze vorster bij afwezigheid van de schout. Genoemde Peter krijgt een stuk hopland zoals afgepaald met de bussels eraan, in het Lege erf in deze heerlijksheid aan de Beeckant zijnd driehoekig van vorm, b.p. Henrick van Beeck, Gerard Matheus Pels, Henrick Kl…. (?), genoemde Marijken. Hieruit jaarlijks aan de H. Geest te Gestel een mud rogge te betalen, nog aan Jan Claessen in de Gulden Scheer 44 gulden en 17 en een halve stuivers eens, aan Antonis Joosten een bedrag van 11 gulden en 17 en een halve stuiver eens, nog aan zijn zuster Marijken 13 gulden, aan Cornelis Koenen 13 en een halve gulden en aan het natuurlijke kind van Adriaen Teuwens 10 gulden eens …. Genoemde delers doen over en weer afstand van aanspraken op elkaars erfdeel en beloven deze deling gestand te doen. Als er op iemands erfdeel meer lasten blijken te drukken dan zullen ze die samen betalen, ieder volgens diens achtste deel. Verder zal elk de lasten op het eigen erfdeel zo betalen dat de erfdelen van de anderen ervoor gevrijwaard blijven. Verder zullen Peter, Claes, Antonis en Catarina ten naaste veld wegen over het hopland van Gerard Mathijs Pels.
Op 8 oktober 1593 verklaren Peter Tonis Joosten van Gemert en Jan Jan Hermans, schepenen, dat voor ons is verschenen Peter zoon wijlen Matheus Pels oud ca. 34 jaar en Henrick zoon wijlen Goijaert Willems van de Donck oud ca. 32 jaar, beiden inwoners alhier daarvoor opgeroepen zijnde door onze vorster Willem Joris, hebben ter instantie van Jacop Jan Dancken en Adriaen Henricks onder ede nadat ze daarvoor zijn ondervraagd het volgende verklaard. Ze waren erbij aanwezig toen op 18 augustus j.l. in Den Bosch genoemde Jacop en Adriaen toen van Lamberden Jacop Horstkens een pleit hebben gekocht voor een bedrag van 120 guldens, elke gulden van 20 stuivers brabants gerekend, te betalen per afgelopen St. Bavodag voor de helft en de rest per a.s. Kerstmis.
Op 15 december 1593 verklaren Peter zoon Joostens van Gemert en Jan Jan Hermans, schepenen, dat vandaag voor ons is verschenen Aert zoon wijlen Jacop Aernts oud ca. 78 jaar, Marijken weduwe van Mathijs van Beeck oud ca. 80 jaar en Mechteld wettige vrouw van genoemde Aert Jacops oud ca. 52 jaar, alle inwoners van St. Michielsgestel en hebben onder ede, nadat ze daarover zijn ondervraagd op verzoek van Peter zoon wijlen Matheus Pels het volgende verklaard. Ze verklaren dat Peter Matheus Pels in de kerk van St. Jan Evangelist in Den Bosch is gedoopt en dat Marijken en Mechteld daarbij aanwezig waren. Genoemde Anna Rutger van Well verklaart nog dat zij deponent en deze Peter met de naburenvrouw (buurvrouw?) toen met hem naar de kerk met de wagen naar Den Bosch waren gekomen en hem naar de St. Janskerk had gebracht. Genoemde Marijke verklaart nog dat haar man Mathijs van Beeck, Aelbrecht Aert Pels op Den Dungen en Elisabeth Dirck de vrouw van Herman Janssen zijnde de peters van deze Peter Matheus Pels. Genoemde Mechteld verklaart dat Mathijs en Elisabeth genoemde Peter Matheus Pels de peter en meter van het kind waren maar van Aelbrecht Aerts Pels weten ze het niet meer en verder dat haar man Aert Jacops deze Peter met de ‘naburenvrouw’ destijds ook met de wagen in de stad zijn aangekomen bij genoemde kerk.
Op 12 juli 1594 verklaren Jan Adriaen Elias en Peter Tonis Joosten, schepenen, dat voor ons zijn verschenen Wouter zoon wijlen Wouters van Beeck oud ca. 36 jaar, verder Jan en Wouter zoons wijlen Gerit van Beeck oud ca. 50 jaar, beiden inwoners te Gestel die hiervoor zijn opgeroepen door Willem Joris onze vorster en hebben onder ede op verzoek van Peter Matheus Pels nadat ze daarover zijn ondervraagd het volgende verklaard. Wouter Wouters verklaart dat hij heeft gehoord dat de producent (=Pels) en Jan Gerits onderling met elkaar spraken om hop te kopen en dat de producent toen zei dat hij de hop van Jan Gerits had gekocht en hem voor elk mud 3 stuivers minder zou geven dan waarvoor diens broer Wouter Gerits diens hop zou verkopen en dat de producent en Jan Gerits daarover getwist hadden. Verder heeft hij als deponent gehoord dat Wouter tegen zijn broer Jan
Gerits daarop zij, ‘gij broer Jan, daarover zijn woorden gevallen’. Genoemde Wouter zoon wijlen Gerit van Beeck verklaart dat hij erbij was in de Stapelecker waar diens broer Jan voor elk mud van zijn hop tot aan 22 of 23 mud hop toe, daarvoor 30 stuivers bood, en wat voor hem deponent de hop meer dan 30 stuivers opbracht per mud hij kon houden
en als Jan Gerit de rest van zijn hop per mud boven de 30 stuivers zou verkopen, zou de producent Jan voor elk mud hop 3 stuivers minder geven dan de 30 stuivers. Maar de deponent heeft niet gehoord noch gezien dat de producent (Pels) en Jan Gerits, zijnde de broer van de deponent, definitief met elkaar de koop hadden gesloten, maar de deponent had wel gehoord dat de producent gezegd had dat Jan Gerits zijn resterende hop niet als heihop zou verkopen aan diegenen die met de zak markthop op de markt verkopen en dat Jan daarop zweeg.
Op 4 april 1595 verklaren Jan Adriaen Elias en Jan Jan Hermans, schepenen, dat voor ons is verschenen Jan zoon wijlen Delis Jan Weijgergancks oud ca. 52 jaar, Corstiaen zoon wijlen Henrick Spierincks oud ca. 55 jaar, Huijbrecht zoon wijlen Claes Delis oud ca. 46 jaar en Jan zoon Adriaen Spierincks oud ca. 46 jaar, alle 3 inwoners op Den Dungen in de vrijdom van Den Bosch en genoemde Corstiaen als inwoner van Berlicum die hiertoe door de vorster Willem Joris zijn gearresteerd en hebben onder ede nadat ze hierover zijn ondervraagd op verzoek van Peter zoon wijlen Matheus Pels eensgezind het volgende verklaard. Ze weten dat genoemde Peter Pels en diens vrouw Dympna dochter van wijlen Jacop Jacops samen 6 kinderen hebben die nu nog in leven zijn en omdat Peter en Dympna nog jongelui zijn en er nog wel meer kinderen kunnen komen en dat Peter en Dympna zeer schamele huislieden zijn met zeer weinig bezit of van hun ouders hebben geerfd en hun ouders tot 3 keer toe door brand zijn overvallen geweest en ook nog gevangen zijn gezet en andere lasten hebben gehad in deze troebele tijden en inlandse oorlogen waarbij hun ouders daardoor in de situatie zijn gekomen waardoor Peter en Dympna zeer weinig iddelen hebben om die kinderen zelf te kunnen onderhouden en op te voeden. Het is de deponenten zeer duidelijk dat Anthonia dochter van wijlen Jacop Aert Peters als wettige vrouw van Jan Henrick Spierincks, de genoemd Dympna en haar broer Jacop Jacops direkte erfgenamen zijn van wijlen Catarina dochter wijlen Aernt Peters eerder weduwe van wijlen Adriaen Jan Adriaens Colen en de deponenten geen andere vrienden kennen die tot genoemde Catarina een dichtere graad van bloedverwantschap hebben dan genoemde Anthonia, Dympna en Jacop en dat zij deponenten het testament van deze Catarina gezien en gehoord hebben en goed bekend zijn omtrent haar bezit waarvan ze het meeste heeft vermaakt aan de H. Geestmeesters van de tafel van de H. Geest op Den Dungen, die de opdracht kregen om dat bezit te verkopen en het geld daarvan aan de armen te worden uitgereikt. Verder weten ze dat het bezit van haar, waarvoor zij haar uitvoerders van haar testament de macht had gegeven om dat bezit te mogen verkopen en het geld ervan uit te delen aan de blokken van de armen van de Weverplaats op de Vughterdijk, de vismarkt en de Orthense….. in genoemde stad, door de deponenten is gewaardeerd en boven de lasten wel de som van 2200 karolusguldens waard is en behalve het overschot van Catarinas andere roerend bezit, waaruit eerst haar begrafenis dient betaald te worden, heeft ze nog aan
de schamele weeskinderen in genoemde stad vermaakt en hebben ook het bezit gewaardeerd dat Catarina heeft vermaakt aan genoemde Anthonia, Dympna en Jacop en hun kinderen dat boven de lasten wel een waarde heeft van 3400 gulden. Omdat niemand iets beter kan bedenken dan om dat bezit tegen de hoogste prijs te kunnen verkopen, verklaren genoemde deponenten dat zij tevreden zijn voor de geschatte sommen geld en het bezit zullen aanvaarden en in koop behouden. Genoemde Jan Delis Weijgergancks en Jan Adriaen Spierincks verklaren dat zij H. Geestmeesters zijn van de tafel van de H. Geest van Den Dungen en dat ze aan Beelken de huidige vrouw van genoemde Jacop Jacops en haar zusters de portie van een almoes zullen geven zoals ze aan de andere armen hebben uitgereikt en genoemde Corstiaen en Huijbrecht verklaren hetzelfde uit te reiken van de genoemde aalmoes zoals hen bekend is.
Op 8 april 1595 verklaren Jan Adriaen Elias, Peter Tonis Joosten, Jan Adriaen van Rode, Jan Jan Hermans en Rut Janssen van Griensven, schepenen verklaren op verzoek van Peter zoon wijlen Matheus Pels dat zij ermee bekend zijn dat wijlen Matheus Pels en diens wettige vrouw Margriet dochter wijlen Adriaen Anthonis, zijnde de ouders van genoemde producent (Matheus), dat die in deze troebele tijden en de binnelandse oorlog, hun huis en schuur tot drie keer toe was afgebrand met ook het grootste deel van de meubels en spullen en verder hebben ze ook nog in de gevangenis gezeten en zware oorlogsperikelen gekend en schades geleden. Door deze oorzaken hebben hun kinderen zeer weinig bezit overgehouden maar daarentegen wel belast zijn met grote schulden waardoor hun kinderen de beste bezittingen hebben moeten verkopen, maar hun resterend bezit is nog steeds met zware schulden belast. Het bezit van de boedeldeling dat aan Peter werd toebedeeld zijnde een stukje land van ca. 300 hopkuilen is zodanig met schulden belast dat hij het niet zou willen hebben voor de schulden die erop drukken. Verder is de producent een zeer schamele jonge huisvader met zware schulden belast en heeft thans 6 kleine kinderen en omdat hij en zijn vrouw nog jong zijn zullen er mogelijk nog meer kinderen komen. Om de grote schades die de producent al heeft geleden wat betreft zijn beesten, weet hij nog niet met welke middelen hij uit zijn schulden kan geraken en hoe zijn kleine kinderen op te voeden.
Op 26 april 1595 verklaren Jan Adriaens van Rode en Jan Jan Hermans, schepenen, dat voor ons is verschenen Tomaes zoon wijlen Andries Vl…( ?) als man van Henricxken dochter wijlen Matheus Gijsbrecht Pels door deze Matheus verwekt bij wijlen Geritgen diens vrouw, dochter wijlen Andries Antonissen en verkoopt aan Peter zoon wijlen Matheus Pels de helft van een stuk land deels akker- en deels hopland, in totaal groot ca. 9 lopenzaad, alhier gelegen aan de Beeckant, b.p. de erfgenamen van Mathijssen van Beeck, de erfgenamen van Henrick van Beeck, de erfgenamen van Jan Willem Gerits, Gerard en Peter broers en zoons van wijlen Matheus Pels. Nog verkoopt hij hem zijn rechten in het bezit volgens het testament van wijlen Claes zoon wijlen genoemde Matheus Pels. De verkoper belooft de verkoop gestand te doen en te garanderen en alle lasten af te handelen. Daarna heeft Peter als koper op onderpand van zijn persoon en bezit aan Tomaes beloofd dat al de lasten etc die op het bezit drukken zoals die in de deling voor schepenen alhier op 2 maart 1593 zijn vermeld en alle andere schulden daarop zodanig te betalen dat Tomaes en Henricxken en hun bezit etc. daarvoor zijn gevrijwaard.
Op 10 juli 1595 verklaren Adriaen Elias en Jan Jan Hermans, schepenen, dat voor ons is verschenen Tielmans zoon wijlen Henrick Peters oud ca. 49 jaar wonend te Gestel daarvoor opgeroepen zijnde door onze vorster Willem Joris, en heeft onder ede op verzoek van Peter Matheus Pels nadat hij daarover is ondervraagd het volgende verklaard. De deponent houdt deze Peter voor een heihop-koper en wordt daarin door veel anderen geacht dat degenen die heihop-kopers zijn, diegene zijn die zeer weinig macht hebben om veel hop te kopen en dan kleine porties kopen van 20 mud hop en dan zoveel gewicht van hooi onder de hop mengen dat die zelfde hop dan veel meer gaat wegen en ter markt brengen. Hij deponent heeft gedurende zijn hophandel nooit zijn hopzolder zwaarder gemaakt dan 18 of 20 mud hop of zoveel als een paard op een kar kan trekken en dat hij daarbij lette op de pijl van het gewicht van die hop en wel omdat de deponent zelf geen paarden had zoals andere grote hopkopers die in Den Bosch, Dungen of elders wonen.
Op 17 mei 1596 verklaren Peter Tonis Joosten en Jan Jan Hermans, schepenen, dat voor ons is verschenen Antonis zoon wijlen Matheus Pels oud ca. 25 jaar en Jacop zoon wijlen Gerit Peters oud ca. 25 jaar, beiden inwoners alhier die daarvoor zijn opgeroepen door onze vorster Willem Joris en hebben op verzoek van Peter zoon wijlen Matheus Pels nadat ze daarover zijn ondervraagd onder ede het volgende verklaard. Zij zijn op St. Catarinadag ‘s-avonds j.l. in de schuur geweest die deze Peter in huur heeft, waar genoemde Peter Matheus Pels en Jan Peter Timmermans met elkaar ‘redenen’ hadden over de gedingen die tussen deze Peter Matheus Pels ter ener zijde en Henrick de Raijmaecker en genoemde Jan Peter Timmermans ter andere zijde liepen en dat toen Peter Matheus Pels aan Jan die Timmermans vroeg hoe hij het met hem zou ‘maken’ (afspreken). Daarop had Jan gezegd ‘hoe zo?’. Daarop had Peter Matheus Pels weer geantwoord dat ‘gijluijden mij aldus hebt vervolgd met processen zoals men op het schepenboek wel kan zien’. Daarop had Jan Timmermans aan Peter geantwoord ‘daer nijet mee te doen te hebben noch daarvoor toestemming te hebben gegeven’. Daarop hebben Peter Matheus Pels en Jan de Timmerman opnieuw gevraagd of hij dan Henrick die Raijmaecker geen machtiging had gegeven en die verklaarde daarop ‘nee’. Maar dat Henrick de Raijmacker hem daartoe wel had gevraagd en dat Jan Henricks (de Raijmacker) daarop antwoordde dat hij met de Pelsen noch met Peter Matheus Pels iets van doen wilde hebben, en onder andere iets zei over het land waar kwestie over liep en had daarvoor als ‘eer’ aan de secretaris 12 stuivers gegeven. Daarop vroeg Peter Matheus aan Jan de Timmerman of hij hem die 12 stuivers vanwege de ‘eer’ weer terug zou geven of dat hij hem de eis over dat stuk land zou overdragen. Daarover had de deponent gehoord dat Jan de Timmerman tegen Peter Matheus Pels zei tevreden te zijn als hij hem die 12 stuivers restitueerde en dat deze Peter hem diens aanspraken van het land zou overdragen en daarmee zou de zaak dan zijn opgelost en de deponent heeft toen gezien dat Peter Matheus Pels daarop Jan de Timmerman de hand gaf.
Op 20 mei 1596 verklaren Peter Tonis Joosten en Rutger Jan Robben, schepenen, dat voor ons is verschenen Jan zoon wijlen Peter Peters, timmerman van beroep, oud ca. 29 jaar, inwoner alhier daartoe opgeroepen door onze vorster Willem Joris, en heeft ter instantie van Henrick Leonaerts die Raijmaceker onder ede, nadat hij daartoe was ondervraagd, het volgende verklaard. Voor alle aanspraken die die genoemde Henrick Leonaerts op hem deponent meent te hebben en had overgedragen aan Peter Matheus Pels op 16 oktober 1593 was hij deponent daar zelf bij aanwezig toen genoemde Peter …… als houder van een Bossche brief hem had doen uitschrijven waarin genoemde Henrick en hij als deponent daarom in de stad Den Bosch bij de procureur Jan Millinck zijn verschenen die Henrick toen voor diens diensten 18 stuivers gaf en is hij deponent met de zelfde Henrick weer van uit die stad in deze heerlijkheid te Teede aangekomen en zei hij deponent tegen de zelfde Henrick dat de deponent die zaken en de gedingen tussen hem en deze Peter niet aanstonds voor zou aanklagen omdat hij deponent geen geld had om dat te bekostigen en daarop had Henrick hem gevraagd of hij zijn aanspraken op genoemde Peter wilde overgeven. Hij deponent had daarop direkt ja gezegd en met de zelfde Henrick zijn genoemde aktes met zijn hand hem toendertijd overhandigd en al hetgeen sedertdien door genoemde Henrick tot aan vandaag de dag toe tegen de genoemde Peter is gedaan werd gedaan uit naam van genoemde deponent hetgeen hij deponent ook na zal komen en goedkeuren, alsof hij het zelf gedaan zou hebben.
Op 1 oktober 1597 verklaren Eijmert Peters en Ruth Janssen van Griensven, schepenen, dat voor ons is verschenen Antonis Andries Antonis, Huijbrecht Claes Delis en Henrick Jan Claessen als aangestelde voogden over Michiel en Marijke minderjarige kinderen van wijlen Matheus Gijsbert Pels door wijlen deze Matheus verwekt bij diens vrouw Geertruijden dochter wijlen Andries Antonissen, dragen hierbij aan Peter Matheus Pels hun rechten en deel over dat deze minderjarige kinderen hebben in de bedes en andere
‘commeren’ (lasten) die nog onbetaald zijn en eerder aan wijlen hun vader Matheus Gijsbert Pels aan hem werden opgedragen om te ontvangen. Peter mag die bedes innen en voor zijn eigen voordeel aanwenden, zonder dat hij daarover aan Michiel of Marijcken rekenschap hoeft af te leggen.
Op 4 oktober 1597 heeft Peter zoon wijlen Matheus Pels als schuldenaar belooft op onderpand van zijn persoon en bezit om aan Huijberden Tonis Delis die per a.s. 1 oktober zijnde St. Remigius en Bavonisdag de som van 18 karolusguldens te betalen, elke gulden van 20 stuivers, ten behoeve van Antonis zoon wijlen Andries Tonis, elke gulden van 20 stuivers. Op dito heeft Peter zoon wijlen Matheus Pels als schuldenaar beloofd op onderpand van zijn persoon en bezit om aan Huijberden Delis ten behoeve van Marijke minderjarige dochter van wijlen genoemde Matheus, op 1 oktober a.s. zijnde St. Remigius en St. Bavodag, de som van 62 karolusguldens en 9 stuivers te betalen, elke gulden van 20 stuivers, waarmee een bedrag van 13 gulden komt te vervallen dar haar vanwege haar erfdeel in de deling d.d. 2 maart 1593 was toegezegd uit de portie van deze Peter. Nog een bedrag van 26 gulden en 3 stuivers dat Niclaes zoon Matheus Pels uit diens erfdeel aan Marijke moest betalen en nog een bedrag van 13 gulden dat Claes aan Marijke bij testament had vermaakt. Verder komen hiermee te vervallen 6 gulden en 11 en een halve stuiver die Catarina dochter van Matheus Pels, deze Marijke in de zelfde boedeldeling moet betalen en met die 62 gulden en 9 stuivers zijn ook betaald de landhuur van Marijke die per a.s. St. Maartensdag vervallen zal, welke bedragen alle aan Peter werden voldaan.
Op 30 maart 1617 verklaren Jan Gerarts van de Loo en Jan Henrick Spierincks, schepenen, dat voor ons is verschenen Henrick Laureijns Michiels die het ter kennis gekomen is dat inzake het proces dat hij en Peter Matheus Pels hebben lopen in de Raad van Brabant tegen Henrick van de Leemputte kastelein en schout van Oud Herlaer over het schouwen (controleren) van de straten, wegen, dijken, waterlaten etc. er een voorlopig tussenvonnis is afgegeven. waarbij ze verplicht worden om voor heren commissarissen van de Raad te verschijnen om daar de gedane voorstellen te bespreken. Hij machtigt daarvoor nu jonker Herman van Middegael en nog Peter Anthonis Joosten en hij alleen geeft nu vanwege de afwezigheid van Peter Matheus Pels, volmacht aan hen om namens hem voor de genoemde Raad te verschijnen en daar de voorstellen te aanhoren en daarbij hetgene te doen wat hen zal goeddunken. In geval er geen akkoord komt dient men het proces voort te zetten en eventuele andere personen daarvoor te benoemen met gelijke volmacht. De gemachtigden moeten daarbij hetgene doen dat hij zelf als opdrachtgever ook voor ogen gehad zou hebben, alles volgens een eerdere machtiging d.d. 15 november 1611, opgemaakt voor de schepenen Jan Michiel Laureijssen en Peter Evert Adriaens waaraan wordt gerefereerd. De opdrachtgever belooft alles na te komen wat daarin door zijn gemachtigden zal worden gedaan en zal hen daarvoor vrijwaren.
Op 27 juni 1619 Henrick, Mattheus, Adriaen, Nicolaes en Geraertken, kinderen van wijlen Peter zoon van Mattheus Pels bij Digna zijn huisvrouw dochter van wijlen Jacob Jacobs; Jan zoon van Adriaen Bartholomeus man en momboir van Jenneke zijn huisvrouw en Jacob Henricx man en momboir van Digna zijn huisvrouw, beiden dochters van Peter en Dingna voorsz, gaan erfdeling aan van de goederen van wijlen hun ouders en wijlen hun tante Catharina Colen te St Michielsgestel.
Uit dit huwelijk:
1 Henrick Peter Pels, geboren ca. 1588
2 Mattheus Pels
3 Digna Pels. Gehuwd met Jacob Henricx
4 Ariaen Pels, gedoopt 24 november 1594 RK te ’s Hertogenbosch, overleden > 18 januari 1640. Gehuwd met Peterken Cornelis Ariens, overleden > 9 juni 1657
6 Geritken Pels, geboren te St. Michielsgestel, gedoopt 17 oktober 1599 te ’s Hertogenbosch, overleden > 30 mei 1664. Gehuwd met Goijart Mathijs Meussen, overleden > 30 mei 1664
7 Jenneken Pels. Gehuwd met Jan Arien Meussen, overleden > 27 juni 1619. Gehuwd met Arijen Everts van de Oetelaar