Claes Willem Ottensz, zoon van Willem Otten, geboren ca. 1475 te Middelkoop, overleden 1536-1540
Relatie met
Cornelia Cornelis, dienstbode
Gehuwd 1504 (huwelijkse voorwaarden 9 maart 1504 te Gorinchem) met
Marij Hendricks, overleden < 4 augustus 1511
Gehuwd 1516 (huwelijkse voorwaarden 1 december 1516 te Gorinchem) met
Margriet Cornelis van Aefferen, dochter van Cornelis Jansz van Aefferen, geboren ca. 1495, overleden < 20 september 1532
Bronnen: 1) onsvoorgeslacht.nl, 2) Genealogie van de familie Hertoch, Hartoch, Deventer uit de Vijfheerenlanden, Ing. H. den Hertog. In: Zuidhollandse Genealogieën, 1986. Zuidhollandse Vereniging voor Genealogie ‘Ons Voorgeslacht’, 3) Leerdam, oud-rechterlijk archief, 1572-1589, Ir. A.I. Grabowsky m.m.v. B. de Keijzer, 4) Leerdam, oud-rechterlijk archief, 1590-1602, Ir. A.I. Grabowsky m.m.v. B. de Keijzer
Claes krijgt voor zijn huwelijken een zoon bij Cornelia Cornelisdr ’tjonge wijff’ (dienstbode), te weten Adriaen Claesz.
Op 14 april 1502 geeft Jacop Willemsen aan Willem Roelofsdochter een rentebrief van 4 stilden en 14 stuvers ‘erffelic ende ewelic jaerlix up daten desen’ met als onderpand 4 mergen land in ’t Leecheijndt van Middelkoop aan de Gemijen kae. Jacop belooft dit te doen samen met zijn broer Claes Willemsen. Op 18 april 1511 verkopen Jacop en Claes dit land aan hun broer Jan Zweijnen Willemsen, die dan de rentebrief schuldig is aan Jan Willemsen.
Op 22 mei 1502 belooft Claes Willemsen als goed heemraad elk jaar ’57; stilt ende een ort’ pacht te betalen aan Dirck Goverts (ook een heemraad van Middelkoop) voor 21 mergen land gelegen op Middelkoop. Als hij na 16 jaar de 21 mergen niet meer in huur neemt, dan krijgt hij van Dirck Goverts een vergoeding voor het vergroten en de verbetering van de ‘betimmeringhe’ van de hofstede.
Hij huwt op huwelijkse voorwaarden van 9 maart 1504 met Marij Henricxsdr. Claes wordt bijgestaand door Gherit Ottens en Bernt Everitsen, en Marij door Jan Thimansen en Dirck Janssen. Claes brengt in 7 hond land in ‘den Lande van de Lede’, 6 mergen land in ‘den Lande van de Lede ‘in dat laen noot?’ (zijn ‘bastaard’ zoon Ariaen krijgt later deze 6 mergen), 100 stilden en de renten op die 6 mergen. Verder wordt bepaald dat als ze geen kinderen krijgen, het erfgoed in de familie blijft. Marij brengt in een hofstad met griend gelegen in ’t Kerckweer tussen Aef Henricxsdr weduwe en ‘dat pastoers lant van Leerbroek tot Jan Roijens lant toe en tot aenden Middelcoopschen lande toe’, 3 koeien, een bed met toebehoren. Verder geven haar broers Gherit, Peter, Ghijsbert en Jan Henricxs haar de uitzet mee. Vanaf 3 november 1506 moet Ot Willems aan Claes Willemsen elk jaar ‘erfelick ende ewelic’ 3 stilden betalen (waarschijnlijk is dit Claes Willem Ottens) te nemen op de helft van 12 mergen onverdeeld met Aernt Willemsen gelegen op Langnulant.
Op 29 oktober 1507 laat Claes Willem Otten 14 ellen linnen lakens taxeren, dat blijkt 2 Wilhelmus tuin (een kleine pasmunt) waard te zijn, vervolgens een ‘hexken’ voor 6 stuvers en een ketel voor 1 Philips gulden. Waarom deze ongebruikelijke taxatie plaats moest vinden bij het gerecht, is volstrekt onduidelijk.
Het eerste huwelijk is van korte duur, want Marij Henricxsen overlijdt voor 4 augustus 1511 en Claes blijft achter met drie onmondige kinderen. Bij de boedelverdeling treedt een zekere Claes Voss op als voogd voor deze kinderen. Er wordt bepaald dat Claes alle roerende goederen behoudt en alle schulden zal betalen: ook het erf zal hebben ‘staende in Middelcoop’, waar hij op woont met de pacht van de hofstad; de helft krijgt ‘in alle die erffenisse ende landerije die hij heeft, soe wair die landen gelegen mogen sijn’ (behalve dat Claes zijn bastaardzoon 2 merqen land uit ‘dat Lancweer’ moetgeven). De drie onmondige kinderen zullen de andere helft van de landerijen hebben, maar Claes moet de kinderen eten, drank, kleding, geld en (???) geven totdat ze mondig zijn; wanneer een kind mondig wordt, dan moet Claes het 100 stilden uitreiken. Er is echter nog steeds oorlog en daarom wordt ook bepaald dat ‘als bij ongeval van oorloge Claes Willems tussen daten ende Sinte Peter’ enige schade lijdt, dan mag hij dat bekostigen uit het erfdeel van de kinderen na goedkeuring ‘der VII vrinden ende magen’.
Hij huwt op huwelijkse voorwaarden van 1 december 1516 met Margriet Cornelisdr van Aefferen. Bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden wordt Claes bijgestaan door Henrics Gerits en Thonis Govertsen, Margriets ‘hijlijcxluijden’ zijn Heinrick Cornelissen en Aert Jansen van Aefferen. Claes brengt nu in de helft van 16 mergen ongedeeld met zijn voorkinderen gelegen in het land van der Leede, terwijl de voorkinderen 900 stilden van hun moeder krijgen. Margriet brengt 100 stilden van ‘X1111 stuvers tstuck’ in. Van de rest van de goederen zullen ze elk de helft hebben. Op het niet nakomen van deze huwelijkse voorwaarden staat een boete van 100 gouden leeuw, met een derde aan mijnheer van Brederode, een derde aan de ‘heijliger kercke van Heijcoep’ en een derde deel aan de scheidsrechters, die dit zouden moeten regelen. Margriet Cornelisdr overlijdt voor 20 september 1532, want dan vindt de verdeling plaats van de goederen van Margriet Cornelisdr, onder het goedvinden van de ooms van hun kinderen, te weten Jan Cornelissen van Aefferen en Wijnant Cornelissen van Aefferen. Deze kinderen zijn Anthoenis Claessen en de nog onmondige kinderen Willem, Sebastiaen, Adriaen, Marij en Cornelia. Volgens de verdeling behoudt Claes alle roerende en onroerende goederen, behalve zeker land waar zijn kinderen in ‘bedeijlt sijn’. Hij behoudt ook alle in- en uitschulden. Claes belooft aan de kinderen, dat hij ze ‘eeten, dranck, cledet, schoen ende ter Schele houden gaan redelick ende mogelick nae sijnen betamen tot datter joncqste kijnt mondich sall wesen’, of tot de huwelijkse staat zal zijn gekomen; hij moet voorts elk kind 42 Karolus gulden geven, dat hij moet uitbetalen als het jongste kind mondig zal zijn. De kinderen zullen hebben 15 morgen land gelegen in de lande van Arkel, in de lande van der Leede en in de lande van Vianen ‘gemeijn ende onverdeijlt met Claes’. Als bepaling vooraf op het eventuele overlijden van Claes, wordt gesteld dat elk kind, ook de kinderen uit het eerste huwelijk ‘even rijck sullen wesen van hoirs vaders afterqelaten goederen’.
Op 21 november 1515 komt Claes Willemsen voor de helft in het bezit van de later zo belangrijke 21 mergen land in ’t Leecheijndt van Middelkoop, met aan de ene zijde Alardts weer en aan de andere zijde het zogenaamde Vijffvierdel, strekkende van de Leerbroecksen lande tot de Hubertse wetering toe. Hij koopt ze van Joost Aelbertsen en Dirck Tijn Willemsen voor 1000 stilden en een braspenning. Hij heeft al 350 stilden betaald, maar de rest moet hij binnen een jaar voldoen. Te weten, aan Joost elk jaar 121 scild en aan Dirck 500 stilden. Voordat hij de andere helft in zijn bezit krijgt, zijn er kennelijk nog wat moeilijkheden te overwinnen, want op 5 maart 1519 getuigen Gijsbert Allaertsen, oud omtrent 70 jaren, en Heijnrick Petersen, ook oud omtrent 70 jaren, beiden uit Middelkoop, ‘dat sij noeijt qehoirt hebben off geweten hebben dat alsulcke XXI mergen lants toebehoorende Dirck Tijnne ende Joest Aelbertssen weduwe gelegen int Leecheijndt van Middeltoep tusschen Herman Geritssen mit sijnen medewerckenden erve ex uno, ende Adriaen Engbertsen ende Ot Pollen erfgenamen ex altero, dat tselve lant leenqoet wesen soude’. Het land wordt kennelijk door de jonker van Heukelum beschouwd als leengoed, zoals uit de volgende akten blijkt. De andere helft pacht hij weer op 28 mei 1519 van Dirck Tijnne en zijn trawanten. Maar wederom blijkt weer iets nog niet goed te zitten, want Claes moet procederen tegen ‘Mijn Joncker van Hoickelem’ (mogelijk jonker Gerijt van Arckel, Heer tot Heuckelem). Een dag later wordt Dirck Tijnne van Scoonhoven door Claes Willem Ottensen machtig gemaakt om de zaken te regelen, die Claes ‘uut staende heeft ende hangende voor den Raiden in Hollant tegen den Joncker van Hoickelem’. Een halve maand later, op 18 juni 1519, blijkt Claes Willem Ottensen de zaak gewonnen te hebben, want hij wordt ‘inden rechten gewesen tegen Mijn Joncker van Hoeckelem van seker lant ten wair’. Jan Snoeck Jacopsen (een oud tresorier) staat borg voor hem en belooft hem schadeloos te stellen.
Dat de tijd roerig was blijkt uit de geschiedenis. Claes Willem Ottens heeft daar de gevolgen ook van gekend. Op 30 januari 1520 wordt een fraaie qetuiqenis qedaan. ‘Thijman Janssen-tuijcht dat-nijet, Claes Willem Ottensen tuijcht nijet, Heijnrick Janssen die Groot tuijcht dat hij qesien heeft dat Meeus Wigqertsen sloech nae Gherit Petersen met eenen deqhen omme dat hij hem geen bescheijt doen [dronk uitbrengen] en woude te drincken een halff bier. Jacop Willem Ottensen tuijcht nijet, Adriaen Dircksen (de Rentmeester) tuijcht nijet, Cornelis Berntsen tuijcht nijet, Dirck Dircxsen tuijcht als Heijnrick Janssen die Groot qetuijcht heeft, Cornelis Eliassen tuijcht als voiren, Kors Dircxsen tuijcht als voiren.’ Kennelijk zitten de heemraden, de waarsman, de rentmeester en enkele gezworenen bij elkaar en brachten een toost uit op ??, ja, op wie? In elk geval wil Gherit Petersen niet mee toosten. Zodoende trekt Meeus Wiqqertsen zijn degen. Evenzo op 10 september 1526 als Huijch Willemsen, Dirck Gheritsen, Dirck Govertsen, Claes Willemsen, Thijman Jansen en Ghijsbert Reijersen getuigen dat zij ‘de naeste drie off vier jaren herwaerts geweest sijn qesworen van Leerbroeck ende Middelcoop’ en dat ze op generlei wijze een bevel of opdracht gegeven hebben aan de Heer Jan Jacopsen ‘Vicarius off oude priester’ in Leerbroek, om ‘voir de voirschreven dorpe te verdingen [plunderen] oft verbrandschatten aenden Gelderschen off enige penningen dairvoir te loven in qeinehand manieren.’ Op 17 maart 1528 (de oorlog met de Geldersen schijnt afgelopen te zijn) moeten de notabelen van de stad en landen van Arkel 1550 gouden gulden betalen aan Mijnheer van Bockhoven (drossaard van Gorinchem). Dit is waarschijnlijk een bedrag geweest die men de Heer van Bockhoven gegeven heeft voor de oorlogvoering tegen de Geldersen. De notabelen waren: Jan van den Haer Janssen (schepen en later burgemeester van Gorinchem), Jan van Strijn Janssen (tresorier van Gorinchem), Jan Wouter Knobbensen, Anthoenis Govertsen (Vinck) (schout van Nuland), Adriaen Dircxsen (rentmeester), Dirck Govertsen, Thijman Janssen, Claes Willem Ottensen, Andries Aertssen, Rob Roeloffsen, Heijnderick Geritsen en Jan Heijnricksen. Zij moeten allen persoonlijk proberen, of samen met de andere stads- en plattelandsbewoners, het geld voor de heer van Bockhoven bijeen te brengen. Maar dat mag niet op de wijze van ‘verdingen’ (plunderend of brandschattend).
Op 9 februari 1520 geeft Jan Adriaensen aan Thijman Janssen 5 mergen land en aan Heijnrick die Groot Janssen 6 mergen land, gelegen in het Vijffvierdell in een weer land van 17 mergen groot, ‘onderdeijlt met de Heijligen Geest in Leerbroek ende Thijman Janssen cum socijs tusschen Claes Willem Ottensen cum socijs ex uno ende den Heeren van den Cappittell van Gorinchem cum socijs ex altero, streckende van de Leerbroecksche lande totter Hubertsche weteringe toe.’ Dit land kost 1025 stilden en die worden betaald door Claes Willem Ottensen en Jan Willem Janssen.
Op 15 februari 1520 geeft Jacop Willem Ottensen aan Claes Willem Ottensen 25 stilden. En op 5 maart 1520 geeft Jan Zweijnen Willemsen 26 stilden aan Claes.
Op 15 juni 1520 laten Claes en Jan de vier kampen land ‘gelegen up Middelcoop genoemt den Vijffvierdell meten door Vinck Lambertsen als gesworene meter’ en dan blijkt dat hetzelfde land 16 mergen en 28 roeijen groot is.
Op 29 mei 1523 wordt er door verscheidene personen geld geleend, kennelijk voor de polderzaken. Deze personen zijn Thijman Janssen, Ghijsbert Reijersen en Anthoenis Goevertsen. Te zamen lenen zij 221 Rijnse gulden, borg staan Gijsbert Hagen, Dirck Goevertsen, Huijch Willem Janssen, Heijnrick Geritssen, Dirck Geritsen en Adriaen Dircxsen den Rentmeester. Waarom deze geldlening nodig is, is niet duidelijk. Maar meerdere leningen zijn noodzakelijk. Andere personen gaan eenzelfde transactie aan.
Op 23 november 1523 belooft Jan Zweijnen Willemsen aan zijn broer Claes Willemsen te betalen ’28 Rijnse guldens solidos Sinte Jansmisse proxima ende dat met gouden Nijen tronen ’t stuck voir 2 Rijns guldens, den Karolus gulden voir 22 stuvers, den Philips gulden voir 27 stuvers, den gouden gulden voir 30 stuvers.’ Op 5 februari 1530 vervolgt Jan Zweijnen zijn broer Claes Willem Ottens voor drie brieven, die hij ‘alsoe lief’ heeft als 100 stilden. Op 23 oktober 1536 blijkt dat Claes Willem Ottensen van Daem Janssen een ‘hoech lants van omtrent 2 mergen off 13 hont gelegen int hoocheijndt van Middelcoop up Leerdam’ gehuurd heeft voor de tijd van acht jaar voor 25 stilden per jaar.
In een akte van 26 januari 1524 staat, dat op verzoek van Claes Willem Ottens door Vinck Lambertssen de gezworen landmeter van de stad Gorinchem in de herfst van 1523 een weer land in Middelkoop (waar Claes op woont) gemeten is, welk dan 20 merqen 1 hond en 25 roeden (eer min dan meer) groot blijkt te zijn. Het land ligt tussen de Leerbroeksche lande en de Hubertsche weterinqe.
Op 9 juli 1527 geeft Jan Jacopsen vanden Goude aan Claes Willem Ottensen 12 gouden Karolus guldens per jaar ‘erffelick ende ewelicx’. Indien Jan niet betaalt dan maq hij dat nemen op 5 merqen 11 hond land in Middelkoop in een hoef van 21 merqen, waar Claes op woont ‘gemeijn ende onverdeijlt’ met Claes en Govert Tijnne. Jan heeft dus dit gedeelte van de 21 mergen in eigendom. Maar waarom deze jaarlijkse betaling? Er is nog een bepaling in de akte die zegt, dat Jan Jacopse pas mag aflossen als Claes het land niet meer gebruikt en niet eerder. Ook wordt bepaald, dat er afgelost wordt in allerlei muntsoorten, te weten ‘eerste mit 40 gouden Philips gulden, noch mit 8 gouden Rooss nobellen, noch mit 8 gouden roijalen, noch mit 8 16 halve gouden roijalen nu nijen gemunt bijden Keijsser, noch mit 14 gouden franse croonen metten …, noch mit 10 gouden angeloten, ende mit 6 gouden leeuwen.’ De akte is niet geheel duidelijk, maar waarschijnlijk heeft Claes tegen een jaarlijkse betaling van 12 gouden Karolus gulden dit vierde deel van de 21 mergen in eeuwige erfpacht gekregen van Jan Jacopsen. Later procedeert Willem (de jonge), zoon van Claes, met de erfgenamen over dit gedeelte van de 21 mergen. Het andere vierde gedeelte koopt Claes van Govert Dircxsen Tijnne, want op 19 juli 1529 geeft Govert het vierde deel van 21 mergen gelegen in Middelkoop aan Claes. Komt Govert dit niet na, dan mag Claes dit verhalen op de helft van 12 morgen van de vader van Govert, Dirck Tijnne, gelegen tot Meerkerk. Claes belooft Govert 620 Karolus gulden te betalen binnen drie jaar. Op 12 september 1530 geeft Claes aan Govert Tijnne Dirxsen een rentebrief van 12 Karolus gulden. Govert mag dat nemen op de rest van het land als Claes zijn betalingen niet nakomt. Maar Claes moet de hoofdsom van 600 Karolus gulden met de pacht betalen volgens de afgesproken datum. Doet hij dit niet, dan moet hij 14 dagen na die afgesproken datum elke dag 12 stuivers boete betalen, de helft aan de drossaart van Gorinchem en de andere helft aan Govert.
Op 20 september 1532 vindt de verdeling plaats van de goederen van Margriet Cornelisdr onder het goedvinden van de ooms van hun kinderen Jan Cornelissen van Aefferen en Wijnant Cornelissen van Aefferen. Deze kinderen zijn Anthoenis Claessen en de nog onmondige kinderen Willem, Sebastiaen, Adriaen, Marij en Cornelia. Deze verdeling is als volgt: Claes behoudt alle roerende en onroerende goederen, behalve zeker land waar zijn kinderen in ‘bedeijlt sijn’ en hij behoudt ook alle in- en uitschulden. Claes belooft aan de kinderen, dat hij ze ‘eeten, dranck, cledet, schoen ende ter Schole houden gaan redelick ende mogelick nae sijnen betamen tot datter joncqste kijnt mondich sall wesen’, of tot de huwelijkse staat zal zijn gekomen. Hij moet voorts elk kind 42 Rgl. geven, dat hij moet uitbetalen als het jongste kind mondig zal zijn. De kinderen zullen hebben 15 morgen land gelegen in de lande van Arkel, in de lande van der Leede en in de lande van Vianen ‘gemeijn ende onverdeijlt met Claes’. Als bepaling vooraf op het eventuele overlijden van Claes, wordt gesteld dat elk kind, ook de kinderen uit het eerste huwelijk ‘even rijck sullen wesen van hoirs vaders aftergelaten goederen’.
Op 28 januari 1534 hebben Thijman Janssen als waarsman en Claes Willem Ottensen als gezworenen van Middelkoop ‘voir recht aengesprocken Scalck Jansen voir schade ende interest die t gemeine lant van Middelcoop’ zou krijgen betreffende ’t arrest dat hij gedaen heeft aan de Souwe van een selve kae die tselve gemeijn lant leggende heeft in t gerecht van der Leede’ waar Scalck borg was voor een bedrag van 100 Karolus gulden.
Claes is voor 3 februari 1540 overleden, want dan wordt de boedel verdeeld. De akte hierover straalt enige allure uit. Claes blijkt ook op het eind van zijn leven gewoond te hebben in het huis, dat staat op het land van 21 mergen groot, gelegen op het Leecheijndt van Middelkoop tegen de Leerbroekse Lande. Nu blijkt dat het nog voor eenvierde onverdeeld is met Jan Jacobs Gerits, baljuw van Oudewater. Claes’ zoon, Willem Claes die jonge (of ook Willem Claessen alias Wijntgen van Deventer) procedeert later over dit land met de erfgenamen van Jan Jacobs. Claes blijkt bij zijn overlijden zo’n 50 mergen land te hebben, verdeeld over ’t Leecheijndt van Middelkoop, Hoocheijndt van Middelkoop, Recht van der Leede, Leerbroek en op Heicop. In de boedelverdeling staat vermeld dat de kinderen Sebastiaen, Adriaen en Cornelia te zamen 325 karolus gulden krijgen en wel van drie partijen, te weten 125 Karolus gulden van Adriaen Hagen, 100 Karolus gulden van Jacop Willem Ottensen (hun oom) en 100 Karolus gulden van Beernt Jansen. Ook wordt met betrekking tot alle broers en zusters vastgelegd dat Anthonis Claessen (het oudste kind uit het tweede huwelijk) ‘ende sijn erven off naecomelingen gehouden sullen wesen alle jaer opt jaergetijde van Claes Willem Ottensen hun vaeder met beijde sijn voirs. huijsvrouwen in te leggen een ton biers metten toste ende daernae omme dat metten broedere, Susteren ende vrienden dair jairlix met malkanderen te drincken ende eeten erffelick ende ewelick gedurende. Ende inden daertoe ter eniger tijt gebreck inne gevijclle, dat sij inden gevallen sullen mogen teeren in een herberge tot tosten van Anthoenis Claessen sijnen erven ende naecomelingen.’
Onecht kind uit relatie met Cornelia Cornelis:
1 Adriaen Claesz, overleden > 3 februari 1540
Uit het 1e huwelijk:
2 Willem Claesz (de Oude), overleden > 27 september 1573. Gehuwd met Jenneke Cornelis, dochter van (?) Cornelis Sterck
3 Cornelis Claessen, overleden > 27 september 1573
4 Marij Claes. Gehuwd met Joest Claessen
Uit het 2e huwelijk:
5 Anthonis Claesz, geboren 1516 te Middelkoop, overleden 1568-1587
6 Willem Claes Deventer (de Jonge)
7 Marijken Claes
8 Sebastiaen Claesz, gezworene van Leerbroek (1583), geboren 1522-1523, overleden > 31 december 1597
9 Adriaen Claessen
10 Neelke Claes, overleden > 13 mei 1590. Gehuwd met Gerrit Otten, overleden > 14 februari 1591